ECLI:NL:RBMNE:2020:5579

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 december 2020
Publicatiedatum
21 december 2020
Zaaknummer
NL19.22661
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van de bank voor zorgplichtschending bij blokkade van verkoopopbrengsten van vastgoed

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, gaat het om de aansprakelijkheid van de Coöperatieve Rabobank U.A. ten opzichte van een vastgoedonderneming, hierna aangeduid als [eiseressen c.s.]. De rechtbank heeft op 9 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil dat voortkwam uit de blokkade van verkoopopbrengsten van vastgoedobjecten door de bank. De eiseressen, bestaande uit drie besloten vennootschappen, verwijten de Rabobank dat zij haar zorgplicht heeft geschonden door de verkoopopbrengst van een vastgoedobject te blokkeren en door onterecht voorwaarden te stellen aan de afstand van hypotheekrechten. De rechtbank heeft vastgesteld dat Rabobank onterecht heeft gehandeld door de verkoopopbrengst van het object ‘[object 1]’ te blokkeren, wat heeft geleid tot schade voor de eiseressen. De rechtbank oordeelt dat Rabobank niet alleen op basis van een onjuiste veronderstelling heeft gehandeld, maar ook geen contractuele grondslag heeft aangevoerd voor de blokkade. De rechtbank concludeert dat Rabobank aansprakelijk is voor de schade die [eiseressen c.s.] heeft geleden als gevolg van deze zorgplichtschending. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat Rabobank onterecht heeft gedreigd met opzegging van de leningen en dat de voorwaarden die zij heeft verbonden aan de afstand van hypotheekrechten niet in overeenstemming zijn met de gebruikelijke praktijk tussen partijen. De rechtbank heeft Rabobank veroordeeld tot schadevergoeding, op te maken bij staat, en heeft de proceskosten aan de zijde van [eiseressen c.s.] toegewezen.

Uitspraak

vonnis

_________________________________________________________________ _

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
zaaknummer: NL19.22661
Vonnis van 9 december 2020
in de zaak van

1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid[eiseres sub 1] ,2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid[eiseres sub 2] B.V.,3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid[eiseres sub 3] B.V.,

alle gevestigd in [vestigingsplaats] ,
eiseressen, hierna samen te noemen: [eiseressen c.s.] ,
advocaat mr. W.F. Hendriksen,
tegen
de coöperatie
Coöperatieve Rabobank U.A.,
gevestigd in Amsterdam, mede kantoorhoudende in Utrecht,
verweerster, hierna te noemen: Rabobank,
advocaat mr. R.L. Louwen.

1.De procedure

1.1.
Tijdens de procedure zijn de volgende stukken ingediend:
  • de procesinleiding met producties 1 tot en met 26;
  • het verweerschrift met producties 1 tot en met 10;
  • de akte met aanvullende producties 27 tot en met 33 van [eiseressen c.s.] ;
  • twee ongenummerde producties van [eiseressen c.s.] (brieven van de heer [A] van 7 oktober 2020 en 12 oktober 2020, deze laatste met bijlagen).
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling van 14 oktober 2020 hebben partijen vragen van de rechtbank beantwoord en hun standpunten nader toegelicht, mede aan de hand van spreekaantekeningen, die onderdeel zijn van de gedingstukken. Van de mondelinge behandeling zijn door de griffier zittingsaantekeningen gemaakt, die aan partijen zijn verstrekt. Na afloop van de mondelinge behandeling hebben partijen afgesproken dat zij minnelijk overleg gaan voeren en is afgesproken dat zij uiterlijk op 28 oktober 2020 aan de rechtbank laten weten of dat overleg tot een oplossing heeft geleid. Partijen hebben laten weten dat het minnelijk overleg niet tot een oplossing heeft geleid. Daarna is bepaald dat een vonnis zal worden uitgesproken.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1.
[eiseres sub 1] (hierna: [eiseres sub 1] ) is een in 1970 opgerichte vastgoedonderneming. De heer [B] is indirect enig aandeelhouder van [eiseres sub 1] . [eiseres sub 1] heeft een aantal (klein)dochtervennootschappen, waaronder [eiseres sub 2] B.V. en [eiseres sub 3] B.V. (hierna: [eiseres sub 3] ).
2.2.
[eiseressen c.s.] bankierde in het verleden voornamelijk bij FGH Bank, die op enig moment een dochteronderneming van Rabobank werd. FGH Bank verstrekte aan [eiseressen c.s.] voornamelijk leningen in ‘parapluverband’, waarbij een lening werd gebruikt voor de aankoop van verschillende onroerende zaken (hierna ook: objecten). Als zekerheid voor deze leningen heeft [eiseressen c.s.] in de loop van de tijd op verschillende objecten hypotheekrechten gevestigd ten gunste van FGH Bank. In 2017 is FGH Bank opgegaan in Rabobank. Alle rechten en verplichtingen van FGH Bank ten opzichte van [eiseressen c.s.] zijn overgegaan op Rabobank. De afgelopen jaren liepen er zeven tot tien leningen met een gezamenlijke hoofdsom van ongeveer € 27 miljoen, waarvan eind 2017 nog ongeveer € 16,6 miljoen resteerde. Daarvan bestond ongeveer € 15 miljoen uit leningen aan [eiseres sub 1] en ongeveer
€ 1,6 miljoen aan [eiseres sub 3] . De totale resterende hoofdsom bedroeg eind 2018 ongeveer € 11 miljoen en medio 2019 € 6,5 miljoen. Later is dit verder afgebouwd naar ongeveer € 3 miljoen.
2.3.
In januari 2018 liet Rabobank aan [eiseressen c.s.] weten dat zij bezig was met een jaarlijkse ‘kredietrevisie’ van [eiseres sub 1] en [eiseres sub 3] . Daarnaast meldde Rabobank dat zij zich boog over de vraag of en onder welke voorwaarden zij één van de leningen aan [eiseres sub 1] (met nummer [nummer] ), die op 1 november 2017 was verlopen, kon herfinancieren. Rabobank vroeg in verband hiermee in de eerste maanden van 2018 verschillende soorten informatie op: informatie over juridische organisatiestructuur van [eiseres sub 1] en haar dochtervennootschappen, informatie over de financiële prestaties en informatie over energielabels. Rabobank heeft op 7 februari 2018 specifiek gevraagd om een opgave van de geconsolideerde liquiditeitspositie van [eiseres sub 1] per ultimo 2017. Die vraag was ingegeven door de bevinding van Rabobank dat [eiseres sub 1] over het boekjaar 2016 een negatieve kasstroom kende. Rabobank heeft later erkend dat deze bevinding onjuist was.
2.4.
De informatieverzoeken van Rabobank, naast andere gebeurtenissen, leidden tot discussies tussen partijen. Partijen zijn het uiteindelijk erover eens geworden dat het krediet binnen enkele jaren zal worden teruggebracht naar nul. In deze procedure stelt [eiseressen c.s.] enkele discussiepunten uit het verleden aan de orde.
2.5.
[eiseressen c.s.] verwijt Rabobank dat zij ten opzichte van [eiseressen c.s.] haar zorgplicht heeft geschonden, als gevolg waarvan zij schade heeft geleden. Aan haar vorderingen legt [eiseressen c.s.] de volgende verwijten aan Rabobank ten grondslag:
(i) Rabobank heeft in juni 2018 ten onrechte uit de verkoopopbrengst van het object ‘ [object 1] ’ in [vestigingsplaats] voortvloeiende banksaldi van [eiseressen c.s.] geblokkeerd en deze blokkade te lang gehandhaafd.
(ii) In het kader van verkoop en levering van verschillende objecten door [eiseressen c.s.] heeft Rabobank aan ‘royement’ van haar hypotheekrecht op het betreffende object ten onrechte de voorwaarde verbonden dat de opbrengst volledig voor aflossing wordt aangewend (het ‘royementsbeleid’).
(iii) Rabobank heeft ten onrechte gedreigd met opzegging van de leningen.
2.6.
[eiseressen c.s.] vordert – zo begrijpt de rechtbank – een verklaring voor recht dat Rabobank in verband met de zorgplichtschendingen aansprakelijk is, en betaling van schadevergoeding op te maken bij staat, met rente en kosten. Rabobank heeft verweer gevoerd. De standpunten van partijen zullen hierna nader aan de orde komen, voor zover deze relevant zijn voor de beslissing.

3.De beoordeling

Juridisch kader; inhoud van de rechtsverhouding tussen partijen
De zorgplicht
3.1.
Op Rabobank rust een zorgplicht ten opzichte van [eiseressen c.s.] als haar klant. Deze zorgplicht vindt onder meer haar grondslag in artikel 2 van de tussen partijen toepasselijke Algemene Bankvoorwaarden (versie 2017)(productie 2D van [eiseressen c.s.] ). Daarin staat onder meer: ‘Wij zijn bij onze dienstverlening zorgvuldig en houden hierbij zo goed mogelijk rekening met uw belangen. Dit doen wij op een manier die aansluit bij de aard van de dienstverlening. Deze belangrijke regel geldt altijd.’ De bancaire zorgplicht vloeit daarnaast voort uit de tussen partijen geldende eisen van redelijkheid en billijkheid en het ongeschreven recht. Volgens de rechtspraak rust op een bank, gelet op haar maatschappelijke functie, een bijzondere zorgplicht, in de eerste plaats ten opzichte van haar klanten. [1] Wat deze zorgplicht inhoudt, hangt af van de omstandigheden van het geval. De bancaire zorgplicht brengt in een geval als dit in ieder geval mee dat een bank de maatregelen die zij ten opzichte van haar klant neemt, moet baseren op deugdelijk onderzoek. Zij moet deze maatregelen bovendien afstemmen op de verhouding tussen enerzijds haar belangen en anderzijds de belangen van de klant, waarbij aan de maatregelen de eis kan worden gesteld dat deze zowel nodig zijn (subsidiariteit) als – gelet op hun waarschijnlijke gevolgen – in een redelijke verhouding staan tot de daarmee gediende belangen (proportionaliteit). [2] Een bank moet tot slot op begrijpelijke wijze aan een klant communiceren waarom zij een bepaalde maatregel neemt.
Afstand van hypotheekrechten en de aanwending van verkoopopbrengsten
3.2.
Een vraag die partijen verdeeld houdt, is welke voorwaarden Rabobank mag verbinden aan ‘royement’ van haar hypotheekrechten op objecten die [eiseressen c.s.] verkoopt. Met de term ‘royement’ doelen partijen, zo begrijpt de rechtbank, niet alleen op doorhaling van de hypothecaire inschrijvingen, maar ook en vooral op beëindiging van de hypotheekrechten door afstand. [3] Als uitgangspunt mag een bank als hypotheekhouder zelf bepalen of zij afstand doet van haar hypotheekrecht en dus ook onder welke voorwaarden zij dat doet. Een tussen partijen geldend beding of gebruik, en onder omstandigheden de bancaire zorgplicht, kan echter meebrengen dat het haar niet vrij staat elke voorwaarde te stellen.
3.3.
Een daarmee samenhangend onderwerp is het volgende. Partijen zijn het niet eens over de vraag wat tussen hen geldt met betrekking tot de aanwending van verkoopopbrengsten. [eiseressen c.s.] heeft, samengevat, gesteld dat de verkoopopbrengst bij leningen in parapluverband – naar de rechtbank begrijpt: onder normale omstandigheden – nooit volledig wordt aangewend voor aflossing van krediet. Op basis van een verdeelsleutel wordt bepaald welk deel van de verkoopopbrengst wordt gebruikt voor aflossing, en welk deel als ‘vrije verkoopopbrengst’ wordt aangemerkt. Volgens [eiseressen c.s.] werd vóór 2018 bij de verkoop van een onroerende zaak uit de portefeuille door FGH Bank afstand gedaan van haar hypotheekrecht tegen betaling van een bedrag gelijk aan de opbrengst vermenigvuldigd met een breukdeel waarvan, naar de rechtbank begrijpt, de teller gelijk is aan het restant van de totale hypothecaire financiering en de noemer gelijk is aan de totale taxatiewaarde van de portefeuille (hierna: de breukdeelformule).
3.4.
Rabobank is het daar niet mee eens. Zij zegt niets van dat gebruik en van de breukdeelformule te weten en wijst erop dat de hypotheekrechten van Rabobank op de objecten van [eiseressen c.s.] zogenaamde ‘bankhypotheken’ zijn, wat er kort gezegd op neerkomt dat de hypotheek tot zekerheid strekt van alles wat [eiseressen c.s.] aan Rabobank verschuldigd is. Op grond van een bankhypotheek mag Rabobank de volledige verkoopopbrengst opeisen voor aflossing van krediet, aldus Rabobank.
3.5.
Dit betoog van Rabobank slaagt niet. Het argument van Rabobank dat de hypotheekrechten van Rabobank op de objecten van [eiseressen c.s.] bankhypotheken zijn en tot zekerheid strekken van alles wat [eiseressen c.s.] aan Rabobank verschuldigd is, overtuigt niet. Dat een hypotheekrecht tot zekerheid van bepaalde verplichtingen strekt, heeft tot gevolg dat het hypotheekrecht kan worden uitgewonnen als de schuldenaar in verzuim is bij de nakoming van één of meerdere van die verplichtingen. [4] Die verplichtingen moeten dus opeisbaar zijn. Rabobank draait dit om bij haar betoog dat zij – nu het hypotheekrecht een bankhypotheek is – bij verkoop van het zekerheidsobject kan verlangen dat de kredieten tot zekerheid waarvan het hypotheekrecht strekt, geheel of gedeeltelijk worden afgelost, ongeacht of deze opeisbaar zijn. Dat is onjuist. Dat een door [eiseressen c.s.] ten gunste van Rabobank gevestigd hypotheekrecht een bankhypotheek is, zegt in beginsel niets over hoe [eiseressen c.s.] de opbrengst bij een onderhandse verkoop van het betreffende object moet worden aangewend.
3.6.
De stelling van Rabobank dat zij niet weet van het door [eiseressen c.s.] bedoelde gebruik en de breukdeelformule, te weinig concreet, nu het voor de hand ligt dat partijen over de aanwending van verkoopopbrengsten afspraken hebben gemaakt of dat tussen hen een gebruik geldt. Het ligt dan ook op de weg van Rabobank om duidelijk te maken wat, volgens haar, onder normale omstandigheden dan wél geldt. Dat verkoopopbrengsten ook onder normale omstandigheden altijd volledig worden aangewend voor aflossing (tot Rabobank geen vordering meer heeft) ligt niet voor de hand, omdat dit de afbouw en niet het continueren van de bankrelatie veronderstelt. [eiseressen c.s.] heeft als productie 27 daarnaast een overzicht overgelegd van de verkopen en de aflossingen over 2015 tot en met 2018, waaruit volgt dat verkoopopbrengsten in het verleden niet volledig werden gebruikt voor aflossing. Bovendien schrijft de heer [C] van Rabobank in een e-mail van 26 juni 2018 (productie 20 van [eiseressen c.s.] ) met betrekking tot de verkoop van het object ‘ [object 2] ’: ‘De door ons opgevraagde aflossing bedraagt 50% van de getaxeerde marktwaarde, en ligt hiermee volgens mij in lijn met de eerder opgevraagde bedragen en bevoorschotting.’ Dit vormt een aanwijzing dat het door [eiseressen c.s.] gestelde gebruik inderdaad bestaat. Daar heeft Rabobank te weinig tegenover gesteld.
3.7.
De conclusie is dat tussen partijen geldt dat de verkoopopbrengst bij leningen in parapluverband onder normale omstandigheden niet volledig wordt aangewend voor aflossing van krediet. Bovendien geldt tussen partijen de breukdeelformule.
Het blokkeren van de verkoopopbrengst van het object ‘ [object 1] ’
3.8.
De rechtbank zal nu de verwijten bespreken die [eiseressen c.s.] Rabobank maakt. Het belangrijkste verwijt is dat Rabobank ten onrechte de verkoopopbrengst van het object ‘ [object 1] ’ in [vestigingsplaats] heeft geblokkeerd.
Wat is er gebeurd?
3.9.
Partijen zijn het eens over het volgende:
a. In april 2018 heeft [eiseres sub 1] haar object ‘ [object 1] ’ in [vestigingsplaats] verkocht voor € 6.000.000. De notaris die de leveringsakte zou passeren, heeft op 1 mei 2018 Rabobank om een aflosnota en royementsvolmacht verzocht. Op 28 mei 2018 meldde Rabobank aan de notaris dat € 2.631.920 afgelost diende te worden. Op 31 mei 2018 liet Rabobank aan [eiseres sub 1] weten dat zij niet zonder meer afstand zou doen van haar hypotheekrecht. In zijn e-mail van 14:25 uur schrijft de heer [C] namens Rabobank (productie 15 van [eiseressen c.s.] ):
‘Zoals besproken en voor de volledigheid bevestig ik dat wij bereid zijn royement te verlenen, zij het onder voorwaarden. Onderstaand een korte opsomming van de voorwaarden voor royement en het verdere verloop van het proces:
- De volledige verkoopopbrengst wordt op een (geblokkeerde) rekening gestort bij de Rabobank, waarop door de Rabobank royement wordt verleend.
- De aanvraag voor royement ligt momenteel voor bij besluitvormers, die op een aantal facetten inzicht missen in de financiële performance van [eiseres sub 1] . (…)’
b. Op 1 juni 2018 is het object aan de koper geleverd. De koopprijs is bij de notaris gestort. Deze heeft, na aftrek van kosten, € 2.631.920 overgemaakt aan Rabobank. Het restant, € 3.134.391,61, is overgemaakt naar een geblokkeerde bankrekening ten name van [eiseres sub 1] , gehouden bij Rabobank. Als gevolg hiervan kon [eiseres sub 1] niet over het restant beschikken.
c. [eiseres sub 1] heeft vervolgens verschillende malen tegen de blokkade geprotesteerd, onder meer tijdens een bespreking tussen de heer [B] en mevrouw [D] op 7 juni 2018 (waarvan een verslag door [eiseressen c.s.] is overgelegd als productie 17).
d. [eiseressen c.s.] heeft vervolgens op 28 juni 2018 financiële informatie aan Rabobank gestuurd (productie 18 van [eiseressen c.s.] ), waaronder een liquiditeitsprognose.
e. Op of rond 30 juli 2018 heeft Rabobank de blokkade opgeheven. In haar brief van 30 juli 2018 (productie 16 van [eiseressen c.s.] ) schrijft mevrouw [D] in dat verband :
‘Allereerst hartelijk dank voor de per ultimo juni jl. aangeleverde informatie. Mede op basis van deze informatie hebben wij inmiddels ons revisie- en aanvraagproces kunnen afronden. Zoals wij u eerder geïnformeerd hebben, was het (reeds verleende) royement van de objecten te [vestigingsplaats] en [vestigingsplaats] , en dan met name de vrijgave van de na aflossing op onderliggende financiering resterende verkoopopbrengst onderdeel van het aanvraagproces.
Nu wij ons een voldoende beeld hebben kunnen vormen van (o.a.) de financiële positie van uw onderneming per heden alswel in de nabije toekomst, kunnen wij overgaan tot vrijgave van de eerder geblokkeerde verkoopopbrengsten. De geblokkeerde middelen worden per direct vrijgegeven. (…)’
Wat was de aanleiding voor de blokkade?
3.10.
Partijen zijn het niet eens over wat de aanleiding was voor de blokkade. Volgens [eiseressen c.s.] was de belangrijkste aanleiding voor de blokkade de onjuiste bevinding van Rabobank dat de kasstroom over 2016 negatief was. Rabobank zegt daar iets anders over. In haar verweerschrift heeft Rabobank zich over de blokkade en de aanleiding daarvoor niet uitgelaten. Tijdens de mondelinge behandeling is door de heer [E] namens Rabobank het volgende naar voren gebracht: ‘Rabobank had geen goed inzicht, in brede zin, in de onderneming van [B] . Het gaat dan zowel om KYC/CDD als de financieel kant, en ook de energielabels. Er was op dat moment onvoldoende antwoord gekomen op de vragen die Rabobank aan [B] had gesteld. De veronderstelling van Rabobank dat er in 2016 een negatieve kasstroom was, speelde voor zover ik weet geen rol, maar dat weet ik niet zeker.’
3.11.
Dit overtuigt niet. In januari 2018 heeft Rabobank bij [eiseres sub 1] informatie opgevraagd over de liquiditeitspositie. In een e-mail van 7 februari 2018 van Rabobank (productie 5 van [eiseressen c.s.] ) staat vervolgens: ‘Ten aanzien van de liquiditeiten zouden wij graag vernemen wat de geconsolideerde liquiditeitspositie is van [eiseres sub 1] per ultimo 2017.’ En in een latere e-mail op die dag: ‘De vraag omtrent de liquiditeitspositie komt voort uit de geconstateerde negatieve operationele kasstroom in 2016 in verhouding met de financieringslasten van de onderneming. Bij een negatieve kasstroom wil de bank zich er graag van verzekeren dat relatie ook op de (middel) lange termijn in staat zal zijn om de financieringslasten te dragen. [eiseres sub 1] beschikt per jaar ultimo 2016 over een liquiditeitspositie die voldoende is om een aantal jaar aan financieringslasten te dragen. Indien dit per eind 2017 nog steeds het geval is, biedt dit voor in ieder geval de korte termijn comfort. Mocht dit uiteraard niet het geval zijn, dan is het zaak in kaart te brengen hoe kasstroom en liquiditeit zich naar verwachting de komende (3) jaar ontwikkelen.’ Op 5 maart 2018 vraagt Rabobank (productie 8 van [eiseressen c.s.] ) vervolgens nogmaals ‘[e]en overzicht van de liquiditeitspositie per 31-12-2017 van [eiseres sub 1] (geconsolideerd)’.
3.12.
Terecht voert [eiseressen c.s.] aan dat de blokkade in het verlengde hiervan ligt. In de hiervoor aangehaalde e-mail van 31 mei 2018, waarin Rabobank voorwaarden stelde aan de afstand van haar hypotheekrecht, schrijft zij: ‘De aanvraag voor royement ligt momenteel voor bij besluitvormers, die op een aantal facetten inzicht missen in de
financiële performancevan [eiseres sub 1] ’ (cursivering toegevoegd) Daags erna wordt de blokkade ingesteld. Uit een e-mail van Rabobank van 8 juni 2018 (productie 19 van [eiseressen c.s.] ) blijkt duidelijk dat Rabobank op dat moment nog de aan het begin van dat jaar geuite liquiditeitszorgen had:
‘Wij ontvingen inmiddels de enkelvoudige winst en verliesrekening van [eiseres sub 1] en de jaarrekening 2017 van [eiseres sub 3] B.V., waarvoor dank.
Om onze positie als financier van [eiseres sub 1] ( [eiseres sub 1] ) te bepalen kijken wij naar de door onze bank gefinancierde objecten in verhouding tot de verstrekte financiering, maar ook naar de overall financiële performance van onze debiteur (in casu [eiseres sub 1] ).
Een onderdeel hiervan is dat wij kijken naar de omvang en kwaliteit van de kasstroom van onze debiteur. In deze context doelen wij op zowel de operationele kasstroom (o.a. exploitatie onroerend goed) als de kasstroom uit (des)investerings- en financieringsactiviteiten. Met name in deze laatste activiteiten zien wij verschuivingen in de balans waarvan wij op basis van de ons nu beschikbare informatie de impact op de toekomstige liquiditeitspositie van [eiseres sub 1] onvoldoende kunnen inschatten.
Daarom worden wij graag geïnformeerd over de plannen inzake (des)investeringen, financiering van deze plannen en de invloed van deze plannen op de liquiditeitspositie van [eiseres sub 1] , e.e.a. in de vorm van een kasstroomprognose voor de komende drie jaar (enkelvoudig van [eiseres sub 1] ).’ (onderstreping toegevoegd)
3.13.
Op 20 juni 2020 heeft er tussen partijen een bespreking plaatsgevonden. Tijdens die bespreking is vooral gesproken over de kasstroom over 2016, waarbij [eiseres sub 1] heeft uitgelegd waarom de kasstroom over 2016 niet negatief was. Rabobank heeft erkend dat zij tijdens of kort na die bespreking tot de conclusie is gekomen dat haar bevinding onjuist was en dat de kasstroom over 2016 positief was. Op 28 juni 2018 heeft [eiseressen c.s.] onder meer een liquiditeitsprognose aan Rabobank gestuurd. Op 31 juli 2018 schrijft Rabobank, zo werd hiervoor aangehaald, dat zij zich ‘een voldoende beeld hebben kunnen vormen van (o.a.) de financiële positie van uw onderneming per heden alswel in de nabije toekomst’ en de blokkade daarom kan worden opgeven.’ Dit lijdt ertoe dat Rabobank de blokkade opheft. Dat, zoals [eiseressen c.s.] , de liquiditeitszorgen van Rabobank, die berustten op onjuiste bevindingen, een beslissende rol hebben gespeeld bij de blokkade, ligt zeer voor de hand.
3.14.
Tegen de achtergrond hiervan moest Rabobank haar betoog beter onderbouwen. De opmerking van de heer [E] tijdens de mondelinge behandeling dat ontbrekende informatie over ‘KYC/CDD’ (
know your customeren
costumer due diligence) en de energielabels, naast financiële aspecten, de aanleiding vormden voor de blokkade is niet voldoende concreet gemaakt en strookt nauwelijks met de inhoud van de berichten van Rabobank die hiervoor werden aangehaald. Uit geen van de overgelegde stukken volgt dat Rabobank overwegingen met betrekking tot ‘KYC/CDD’ of de energielabels ten grondslag heeft gelegd aan de blokkade, noch aan het opheffen daarvan. Tijdens de mondelinge behandeling is door [eiseressen c.s.] bovendien onweersproken gesteld dat er al jarenlang discussie was naar aanleiding van een onjuistheid in het handelsregister. Bij nieuwe vennootschappen werd één aandeel ondergebracht bij een zustervennootschap, maar dat aandelenbelang stond niet goed in het handelsregister. Dat leidde bij FGH Bank en later bij Rabobank tot de vraag of de heer [B] daadwerkelijk (volledig)
ultimate benificial ownerwas van [eiseres sub 1] en haar dochtervennootschappen. [eiseressen c.s.] heeft aangevoerd dat zij vele malen een correct organogram heeft aangeleverd en dat Rabobank daarover maar bleef vragen. Volgens [eiseressen c.s.] kon deze discussie niet plotseling een reden vormen voor een blokkade. Rabobank heeft in reactie daarop alleen gesteld dat zij zich moet houden aan haar verplichtingen uit hoofde van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, maar heeft niet gesteld dat zij op dit vlak ernstige en acute zorgen had die aanleiding gaven voor de blokkade.
3.15.
Rabobank heeft verder – terloops – aangevoerd dat de lening met nummer [nummer] op 1 november 2017 verlopen was en dat er dus ‘in theorie’ een achterstand was ter hoogte van dat bedrag. Nog afgezien van het feit dat [eiseressen c.s.] dit gemotiveerd weerspreekt, blijkt uit niets dat Rabobank deze lening heeft opgeëist en zich op een achterstand heeft beroepen bij het instellen van de blokkade. De rechtbank gaat hier dan ook aan voorbij.
3.16.
Naast het voorgaande werd tijdens de mondelinge behandeling duidelijk dat Rabobank minder
risk appetiteheeft dan FGH Bank en sinds 2017/2018 de wens had en heeft om haar vastgoedfinanciering af te bouwen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de heer [E] ook met zo veel woorden opgemerkt dat die wens zeker een rol heeft gespeeld in de kwestie met [eiseressen c.s.] De heer [E] heeft tijdens de mondelinge behandeling ook opgemerkt dat Rabobank met de blokkade waarschijnlijk voorsorteerde op een opzegging. Uit 2.2 blijkt dat de omvang van het krediet de afgelopen drie jaar ook daadwerkelijk aanzienlijk is teruggebracht. Nu [eiseressen c.s.] onweersproken heeft gesteld dat Rabobank tijdens de eerdergenoemde bespreking van 20 juni 2018 heeft aangekondigd dat zij haar vastgoedfinanciering wilde afbouwen, ligt het voor de hand dat Rabobank haar beslissingen rondom de blokkade mede door de wens om haar vastgoedfinanciering terug te brengen, heeft laten bepalen.
3.17.
Op grond van het voorgaande staat voor de rechtbank vast dat de blokkade was ingegeven door de – onterechte – zorgen van Rabobank over de liquiditeit van [eiseressen c.s.] en door de wens van Rabobank om haar vastgoedfinanciering terug te brengen.
Heeft Rabobank haar zorgplicht geschonden met de blokkade?
3.18.
De volgende vraag is of Rabobank door het instellen van de blokkade op deze gronden haar zorgplicht heeft geschonden. Om de volgende redenen is de rechtbank van oordeel dat Rabobank dat inderdaad heeft gedaan. Niet alleen heeft Rabobank gehandeld op basis van een onjuiste veronderstelling (negatieve kasstroom), ook heeft Rabobank heeft geen grondslag aangevoerd voor de blokkade. Tijdens de mondelinge behandeling hebben zowel de heer [E] als mr. Louwen gezegd niet te weten of er een contractuele grondslag was. De heer [E] heeft in dat verband bovendien naar voren gebracht dat hij ‘het niet zo zou hebben gedaan’, waaraan mr. Louwen toevoegde dat zij het ‘zeker niet zo zou hebben gedaan’. Over de vraag of de blokkade desondanks mocht, antwoordde de heer [E] tijdens de mondelinge behandeling bevestigend, waarbij hij aanvoerde dat er een vertrouwensbreuk was en dat de betrokken medewerkers van Rabobank waarschijnlijk voorsorteerden op een opzegging. Mr. Louwen heeft tijdens de mondelinge daarentegen opgemerkt dat de blokkade vermoedelijk is opgeheven omdat Rabobank tot het inzicht kwam dat deze niet had mogen worden ingesteld. Naar het oordeel van de rechtbank zou de omstandigheid dat Rabobank leningen wilde opzeggen alleen voldoende grond kunnen vormen voor de blokkade als die opzegging daadwerkelijk aanstaande was en rechtmatig zou zijn, en dan alleen voor zover de blokkade naar aanleiding daarvan nodig en proportioneel zou zijn. Rabobank heeft niets aangevoerd op grond waarvan waarom dat moet worden aangenomen. De wens om de portefeuille van vastgoedfinancieringen terug te brengen, is daarvoor in ieder geval geen goede grond. Voor zover Rabobank zou bedoelen dat zij de blokkade mocht afdwingen omdat zij een bankhypotheek had op het object ‘ [object 1] ’, slaagt dat niet op grond van wat in 3.5 is overwogen.
3.19.
Rabobank moest begrijpen dat het blokkeren van ongeveer € 3,1 miljoen aan liquide middelen gevolgen zou hebben voor de onderneming van [eiseressen c.s.] Met minder liquide middelen heeft een onderneming minder vrijheid bij het doen van investeringen en desinvesteringen. [eiseressen c.s.] heeft nog tijdens de blokkade aan Rabobank gemeld dat zij transacties wilde aangaan die door de blokkade en de gevolgen daarvan voor de beschikbaarheid van liquide middelen, werden belemmerd. Dit blijkt uit onder meer de brief van de heer [A] van 4 juli 2018 (productie 21) van [eiseressen c.s.] Tegenover deze gevolgen voor [eiseressen c.s.] stond een onduidelijk belang van Rabobank, waarbij de onjuiste veronderstelling dat de kasstroom over 2016 negatief was en het eigen belang van Rabobank om haar vastgoedfinanciering terug te brengen – ten onrechte – een hoofdrol hebben gespeeld. Desondanks heeft Rabobank de blokkade ingesteld en pas na twee maanden opgeheven. De blokkade mist een grondslag en voldoet niet aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit. Rabobank mocht de blokkade niet instellen.
Is Rabobank aansprakelijk ten opzichte van [eiseressen c.s.] ?
3.20.
Uit het voorgaande volgt dat Rabobank door het instellen en handhaven van de blokkade is tekortgeschoten in de nakoming van haar zorgplicht. Zij is daarvoor aansprakelijk als de mogelijkheid van schade als gevolg van die tekortkoming aannemelijk is. Op grond van artikel 612 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering geldt vervolgens dat de rechtbank de schade begroot voor zover dat haar mogelijk is en anders een veroordeling uitspreekt tot schadevergoeding op te maken bij staat. Voor dit laatste is dus – anders dan Rabobank lijkt te betogen – niet vereist dat [eiseressen c.s.] haar schade en het causaal verband tussen die tekortkoming en de schade specificeert en onderbouwt.
3.21.
Naar het oordeel van de rechtbank is de mogelijkheid dat [eiseressen c.s.] schade heeft geleden als gevolg van de blokkade aannemelijk. Niet alleen valt dat in het algemeen te verwachten, [eiseressen c.s.] heeft ook concreet gemaakt dat zij – doordat zij gedurende twee maanden niet over de ongeveer € 3,1 miljoen kon beschikken – transacties heeft moeten laten varen. Zo heeft [eiseressen c.s.] bijlage XIa bij de brief van de heer [A] van 12 oktober 2020 overgelegd. Dat is een e-mail van 1 juni 2018 van de heer [B] (verstuurd vanuit het e-mailadres van de heer [F] ) aan [B] . Daarin staat onder meer: ‘De 3,150 mln die zij [
Rabobank] nu teveel, onrechtmatig, opeisen/blokkeren, had ik precies nodig om de aankoop en renovatie van het [object 3] te kunnen betalen.’ En: ‘Daar de riskmanager van Rabobank pas volgende week dinsdag de 5e juni het dossier gaat bekijken en [C] van de Rabobank mij telefonisch mededeelde of het nog maar de vraag is of ik dinsdag duidelijkheid krijg, ben ik helaas genoodzaakt woensdag 6 juni de afspraak op Jersey met o.a. [G] af te zeggen.’ De heer [B] vraagt om deze afspraak af te zeggen: ‘Wil je hem vandaag nog bellen, zodat hij tijdig geïnformeerd is en hij het de verkopers ook kan laten weten dat de afspraak met hen (…) momenteel niet door kan gaan.’ Later op die dag schrijft de heer [B] (bijlage XIa bij de brief van de heer [A] van 12 oktober 2020): ‘Ik vergeet nog dat [H] van [bedrijf 1] moet worden afgezegd en dat [I] moet stoppen met de verbouwing/nieuwbouw werkzaamheden, maar dat zal ik maandagochtend wel zelf doen.’ In een brief van [G] van [bedrijf 2] van 14 juni 2018 aan [eiseres sub 1] staat (bijlage XIIb bij de brief van de heer [A] van 12 oktober 2020) in verband met de hiervoor bedoelde transactie staat onder meer dat ‘the Pre-Sale Agreement to purchase the above mentioned property has been breached. (…) The agreement clearly stated that a payment of ₤ 300,000 (three hundred thousand pounds) was to be received by 5th June 2018 and the Vendors agent has informed me that the funds have not been received into the nominated Escrow account.’ In een brief van 6 september 2018 kondigt [bedrijf 2] een procedure aan (bijlage XIIb bij de brief van de heer [A] van 12 oktober 2020). De schade die [eiseressen c.s.] heeft geleden was, aldus [eiseressen c.s.] , niet alleen het gevolg van het gebrek aan financiële middelen, maar ook van de onzekerheid over hoe Rabobank in de toekomst zou handelen, zodat zij van investeringen heeft afgezien en ‘kroonjuwelen’ is gaan verkopen. [eiseressen c.s.] stelt ook dat zij als gevolg van de onzekerheid voorbereidingen heeft getroffen voor het herfinancieren van diverse leningen en daardoor advies-, provisie- taxatie- en notariskosten heeft moeten maken. Rabobank heeft niet uitgelegd waarom dit niet aannemelijk zou zijn. De vraag of [eiseressen c.s.] daadwerkelijk schade heeft geleden en/of zal lijden, en hoeveel, is een vraag die eventueel in een schadestaatprocedure moet worden beantwoord.
3.22.
Rabobank heeft tijdens de mondelinge nog kort aangestipt dat een deel van de schade als ‘afgeleide schade’ niet toewijsbaar is. Rabobank heeft daarmee op het oog dat een deel van de transacties die – volgens [eiseressen c.s.] – niet zijn doorgegaan, zouden worden aangegaan door dochtervennootschappen van [eiseressen c.s.] die geen partij zijn in deze procedure. Als aandeelhouder leidt [eiseressen c.s.] dan slechts afgeleide schade, aldus Rabobank. Dit betoog gaat niet op. Schade die een aandeelhouder in die hoedanigheid lijdt als gevolg van aan de vennootschap toegebrachte schade, bijvoorbeeld doordat ten opzichte van de vennootschap wordt tekortgeschoten door haar contractuele wederpartij, is als ‘afgeleide schade’ niet toewijsbaar. [5] Die regel berust erop dat het in dat geval aan de vennootschap zelf is om vergoeding van de toegebrachte schade te vorderen. [6] Dat is hier niet aan de orde. Het verwijt aan Rabobank is dat zij ten opzichte van [eiseressen c.s.] , met wie Rabobank een contractuele verhouding heeft, is tekortgeschoten door het instellen en handhaven van de blokkade. Dat leidde tot het rechtstreekse gevolg dat zij over minder liquide middelen kon beschikken en in onzekerheid kwam te verkeren. Dit is vervolgens van invloed geweest op haar investeringen en desinvesteringen. Dat deze deels plaatsvonden of zouden plaatsvinden op het niveau van dochtervennootschappen (die kennelijk gebruikmaakten van liquide middelen van [eiseressen c.s.] ) maakt niet dat [eiseressen c.s.] in zoverre ‘afgeleide schade’ lijdt die niet voor vergoeding in aanmerking komt.
3.23.
De conclusie is dat de vorderingen van [eiseressen c.s.] in zoverre toewijsbaar zijn.
Het royementsbeleid; aanwending van verkoopopbrengsten
3.24.
[eiseressen c.s.] verwijt Rabobank verder dat zij, in het kader van verkoop en levering van verschillende objecten door [eiseressen c.s.] , aan afstand van haar hypotheekrecht ten onrechte de voorwaarde heeft verbonden dat de opbrengst volledig voor aflossing wordt aangewend. [eiseressen c.s.] heeft in dit verband de volgende objecten genoemd: ‘ [object 4] ’, ‘ [object 5] ’, ‘ [object 6] ’ en ‘ [object 7] ’. De rechtbank stelt vast dat dit niet helemaal strookt met productie 27 van [eiseressen c.s.] , waarin staat dat bij het object ‘ [object 4] ’ 20% is gebruikt voor aflossing en bij het object ‘ [object 5] ’ 18%, terwijl en ‘ [object 7] ’daarop niet voorkomt. Alleen bij het object ‘ [object 6] ’ wordt vermeld dat 100% is gebruikt voor aflossing. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseressen c.s.] verduidelijkt dat niet in alle gevallen de verkoopopbrengst daadwerkelijk volledig is aangewend voor aflossing, maar dat [eiseressen c.s.] in bepaalde gevallen wel meer heeft moeten aflossen dan op grond van de breukdeelformule zou zijn gebeurd. Bovendien heeft Rabobank in ieder geval in meerdere gevallen ermee gedreigd dat de verkoopopbrengst volledig zou worden aangewend voor aflossing. Dit vindt steun in wat de heer [E] tijdens de mondelinge behandeling heeft gezegd, namelijk dat bij het object ‘ [object 7] ’ inderdaad is gedreigd met het gebruiken van de volledige opbrengst voor aflossing. Dergelijke dreigementen droegen volgens [eiseressen c.s.] bij aan de onzekerheid die, in de woorden van [eiseressen c.s.] , haar onderneming ‘lam legde’.
3.25.
Hiervoor in 3.7 oordeelde de rechtbank dat tussen partijen als gebruik geldt dat de verkoopopbrengst bij leningen in parapluverband onder normale omstandigheden niet volledig wordt aangewend voor aflossing van krediet en dat de breukdeelformule tussen partijen geldt. Ter discussie staat niet dat Rabobank hiervan verschillende keren is afgeweken. Volgens Rabobank mocht dat, omdat het ging om zogenaamde ‘bankhypotheken’. Dat verweer werd hiervoor in 3.5 verworpen.
3.26.
Ook hier geldt dat het er alle schijn van heeft dat de wens van Rabobank om haar vastgoedfinanciering af te bouwen (zie hiervoor in 3.16) een belangrijke rol heeft gespeeld bij het royementsbeleid. Aanwending van de volledige verkoopopbrengsten voor aflossing leidt immers tot afbouw van het krediet en ligt niet voor de hand bij voortzetting van de kredietrelatie. Rabobank lijkt dit ook te erkennen. Zij betoogt in haar pleitnota onder 2.3 op dit punt: ‘De bereidwilligheid van het financieren van commercieel vastgoed is door de jaren heen sterk gewijzigd. Door – onder meer – de krediet crisis hebben meerdere banken, waaronder ook Rabobank, wijzigingen aangebracht aan het financieringsbeleid ten aanzien van commercieel vastgoed.’
3.27.
De rechtbank oordeelt als volgt. Het staat Rabobank vrij om haar vastgoedfinanciering af te bouwen door geen nieuwe vastgoedleningen te verstrekken of te herfinancieren. Wat Rabobank niet zonder meer vrij staat is door middel van het royementsbeleid, in afwijking van wat tussen partijen op grond van een gebruik geldt, een klant te dwingen tot aflossing van niet-opeisbare leningen. Dat is onzorgvuldig als daar geen goede gronden voor bestaan. Die goede gronden zijn hier niet aan het licht gekomen. Een beleidswijziging van Rabobank is niet een goede grond. Niet gesteld of gebleken is namelijk dat Rabobank contractueel de bevoegdheid heeft om de rechtsverhouding met [eiseressen c.s.] eenzijdig aan te passen. Voor zover Rabobank betoogt dat er een achterstand was, namelijk bij de aflossing van de lening met nummer [nummer] , gaat dit niet op dezelfde gronden als in 3.15 zijn vermeld.
3.28.
Door [eiseressen c.s.] zonder goede grond te dwingen tot aflossing van niet-opeisbare leningen en door daarmee te dreigen, heeft Rabobank haar zorgplicht geschonden ten opzichte van [eiseressen c.s.] Rabobank is daarvoor ook aansprakelijk. Op dezelfde gronden als vermeld in 3.21 en 3.22 geldt dat de mogelijkheid van schade als gevolg van deze zorgplichtschending voldoende aannemelijk is. Het ligt voor de hand dat onduidelijkheid en onzekerheid over de vraag of en in welke mate een onderneming gebruik kan maken van verkoopopbrengsten van invloed is op de keuzes die die onderneming moet maken op het vlak van investeringen en desinvesteringen. De mogelijkheid dat [eiseressen c.s.] hierdoor winst is misgelopen, is voldoende aannemelijk. Bovendien heeft [eiseressen c.s.] onweersproken gesteld dat zij boeterente heeft moeten betalen als gevolg van het feit dat zij meer heeft afgelost dan volgens het gebruik zou zijn gebeurd. Ook in zoverre zijn de vorderingen van [eiseressen c.s.] dus toewijsbaar.
Het dreigen met een opzegging
3.29.
Tot slot heeft [eiseressen c.s.] aangevoerd dat Rabobank heeft gedreigd met het opzeggen van de leningen. Zo heeft mevrouw [D] bij aanvang van het gesprek op 20 juni 2018 aan [eiseressen c.s.] te kennen gegeven dat partijen er óf uit moesten komen óf afscheid moesten nemen, aldus [eiseressen c.s.] heeft dit begrepen als een dreigement dat Rabobank zou opzeggen. Rabobank heeft dat niet weersproken. In november 2018 heeft Rabobank laten weten dat een beëindiging van de bankrelatie het gevolg zou zijn als [eiseressen c.s.] het plan om tegen Rabobank te procederen, zou voortzetten (productie 3 van Rabobank). Rabobank maakt niet duidelijk waarom zij mocht opzeggen of daarmee mocht dreigen. Zij voert in haar verweerschrift alleen aan dat ‘zij op basis van wet- en regelgeving gehouden is om op termijn afscheid te nemen van klanten waarvan zij zich geen goed beeld kan vormen omdat haar noodzakelijke informatie onthouden wordt’ (verweerschrift, nr. 56). Dat is te vaag en staat overigens los van het dreigement in november 2018.
3.30.
Dat [eiseressen c.s.] als gevolg van een dreigende opzegging schade heeft geleden bovenop de schade die zij heeft geleden door de blokkade en het royementsbeleid, is echter onvoldoende duidelijk geworden. Met betrekking tot de bespreking op 20 juni 2018 geldt dat [eiseressen c.s.] zelf stelt dat Rabobank daarna tot het inzicht kwam dat zij zich had vergist met betrekking tot de kasstroom over 2016. Vast staat dat Rabobank de blokkade ruim een maand later heeft opgeheven. Dat Rabobank in de maanden daarna nog de indruk heeft gewekt dat zij wilde opzeggen, is gesteld noch gebleken. In november 2018 volgde het dreigement van de Rabobank dat zij de bankrelatie zou beëindigen als [eiseressen c.s.] het plan om tegen Rabobank te procederen, zou voortzetten, maar [eiseressen c.s.] heeft niet voldoende duidelijk gemaakt op welke manier zij daardoor schade heeft geleden. De rechtbank zal de vorderingen van [eiseressen c.s.] in zoverre afwijzen.
De proceskosten
3.31.
Rabobank krijgt grotendeels ongelijk en zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseressen c.s.] worden begroot op:
- dagvaarding € 81,83
- griffierecht € 639,00
- salaris advocaat €
1.086,00(2 punten × tarief € 543,00)
Totaal € 1.806,83
3.32.
De door [eiseressen c.s.] gevorderde wettelijke rente over de proceskosten, de gevorderde nakosten en de wettelijke rente daarover worden toegewezen zoals bepaald in de beslissing.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
verklaart voor recht dat Rabobank ten opzichte van [eiseressen c.s.] aansprakelijk is voor de schade die [eiseressen c.s.] heeft geleden en eventueel nog zal lijden als gevolg van de hiervoor in 3.19 en 3.28 bedoelde zorgplichtschendingen,
4.2.
veroordeelt Rabobank tot vergoeding van die schade aan [eiseressen c.s.] , op te maken bij staat,
4.3.
veroordeelt Rabobank in de proceskosten, aan de zijde van [eiseressen c.s.] tot op heden begroot op € 1.806,83, te betalen binnen veertien dagen na dit vonnis en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na dit vonnis tot de dag van betaling,
4.4.
veroordeelt Rabobank in de kosten die zijn ontstaan na dit vonnis, begroot op:
 € 157,00 aan salaris advocaat, als niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis is voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na die aanschrijving tot de dag van betaling; en
 € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van dit vonnis, als er vervolgens betekening heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot de dag van betaling,
4.5.
verklaart de veroordelingen in 4.2, 4.3 en 4.4 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.K.J. van den Boom, bijgestaan door mr. R. Bloemink als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 december 2020.

Voetnoten

1.HR 9 januari 1998,
2.Vgl. Hof Den Haag 31 augustus 2010, ECLI:NL:GHSGR:2010:BO8527, rov. 8 en Hof Den Haag 10 juli 2012, ECLI:NL:GHSGR:2012:BY1323, rov. 5.
3.Artikel 3:81 lid 2 onder c van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
4.Artikel 3:268 lid 1 BW.
5.HR 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1899, rov. 3.4.1-3.4.2.
6.HR 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1899, rov. 3.4.2