ECLI:NL:RBMNE:2020:5460

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 december 2020
Publicatiedatum
15 december 2020
Zaaknummer
UTR 20/1556
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging tijdelijke aanstelling PhD-traject en geschil over communicatie en voortgang

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 1 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een onderzoeker in opleiding (oio), en verweerder, haar werkgever. Eiseres was sinds 1 maart 2017 tijdelijk aangesteld voor een PhD-traject, maar haar aanstelling werd per 31 december 2019 beëindigd. Verweerder stelde dat de beëindiging van de aanstelling gerechtvaardigd was vanwege problemen in de communicatie en samenwerking met eiseres, alsook onvoldoende voortgang in haar onderzoek. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, stellende dat zij niet voldoende begeleiding had ontvangen en dat de beëindiging onterecht was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er inderdaad problemen waren in de communicatie tussen eiseres en haar begeleiders, en dat er onvoldoende voortgang was in haar PhD-traject. Eiseres had meerdere keren gesprekken gehad over haar functioneren, maar er was geen verbetering in de samenwerking. De rechtbank oordeelde dat verweerder in redelijkheid kon besluiten om de tijdelijke aanstelling van eiseres te beëindigen, zonder in strijd te komen met geschreven of ongeschreven rechtsregels. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat verweerder de belangen van eiseres had meegewogen, maar dat de beëindiging van de aanstelling gerechtvaardigd was.

De uitspraak benadrukt het belang van goede communicatie en samenwerking in een PhD-traject, en dat werkgevers de bevoegdheid hebben om tijdelijke aanstellingen te beëindigen indien er redelijke gronden voor zijn. Eiseres had niet aangetoond dat zij recht had op een verbetertraject of mediation, en de rechtbank concludeerde dat verweerder niet verplicht was om deze opties aan te bieden. De beslissing van de rechtbank werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1556

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 december 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. E. van Es),
en
[verweerder] [vestigingsplaats] , verweerder
(gemachtigde: mr. A.M. de Koning).

Procesverloop

Bij besluit van 27 september 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de tijdelijke aanstelling van eiseres bij verweerder beëindigd per 31 december 2019.
Bij besluit van 12 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 oktober 2020. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens verweerder waren ook aanwezig de heer [A] en mevrouw [B] .

Overwegingen

1. Met ingang van 1 januari 2020 is de Ambtenarenwet 2017 (AW 2017) in werking getreden. Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de AW 2017 behouden krachtens deze wet genomen besluiten die zijn genomen voor 1 januari 2020 hun geldigheid. Ingevolge artikel 16, tweede lid, van de AW 2017 blijft ten aanzien van de mogelijkheid om bezwaar te maken of beroep in te stellen alsmede de behandeling van zodanig bezwaar of beroep tegen een op grond van deze wet genomen besluit of handeling dat voor 1 januari 2020 is bekendgemaakt, het recht van toepassing zoals dat gold voor januari 2020.
2.De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiseres is met ingang van 1 maart 2017 aangesteld als onderzoeker in opleiding (oio) in tijdelijke dienst bij het [afdeling] van de divisie [Divisie] van verweerder. Het betrof een tijdelijke aanstelling voor de duur van een promotie traject (PhD-traject). Eiseres zou begeleid worden door Prof. Dr. [C] ( [C] ) en Dr. [D] ( [D] ). In oktober 2017 werd bekend dat [C] naar de [naam] in [plaats] ging met ingang van februari 2018 en van april tot september 2018 is [D] uitgevallen. De begeleiding van eiseres werd overgenomen door Dr. [A] ( [A] ) .
3. Het bestreden besluit gaat over de grondslag voor de beëindiging van de tijdelijke aanstelling, namelijk onder andere dat er problemen waren in de communicatie met eiseres en in de samenwerking. Op vele momenten, zowel sociale momenten als in wetenschappelijke setting, was er sprake van miscommunicatie en gebrek aan vertrouwen tussen eiseres, haar begeleiders en collega’s. Eenzelfde situatie wordt verschillend geduid, waar cultuurverschillen en taalbarrières aan bijgedragen kunnen hebben. Met de stelling van eiseres dat deze problemen geheel aan verweerder te wijten zijn is verweerder het niet eens. Er rust ook een verantwoordelijkheid op eiseres in de functie van oio. Mede gezien de verwijten die eiseres heeft gemaakt is er geen sprake (meer) van een goede werkrelatie met de begeleidend supervisors. Verder ligt aan de tussentijdse beëindiging ten grondslag dat er onvoldoende voortgang was in het PhD-traject. De oio-toetsingscommissie had na het 1e jaar al zorgen over de voortgang van eiseres, maar heeft haar het voordeel van de twijfel gegeven vanwege de wisselingen in haar begeleiding. Verschillende malen is eiseres aangesproken op haar onvoldoende pro-actieve werkhouding en op haar wetenschappelijke prestaties. De samenwerking schoot ook tekort vanwege verschillende verwachtingen van de begeleiding. Niet gebleken is dat er onvoldoende pogingen gedaan zijn om de ontstane situatie te bespreken en op te lossen. Volgens verweerder zijn er in deze zaak veel gesprekken en overleggen geweest.
4. Eiseres heeft betwist dat er problemen waren in de communicatie en dat zij onvoldoende voortgang maakte in haar PhD-traject. Volgens eiseres moet bij beëindiging volgens vaste rechtspraak een verbetertraject geboden worden en dat is niet gebeurd. Uit het verslag van het 1e voortgangsgesprek van 6 april 2018 blijkt niet dat haar vorderingen onvoldoende waren, wel dat de begeleiding ondermaats was. In het verslag van het evaluatiegesprek van 6 juli 2018 staat niet dat er gesproken is over het vroegtijdig beëindigen van het PhD-traject en evenmin in het verslag van het gesprek van 14 december 2018. Dit kwam pas aan de orde op 26 maart 2019. Haar supervisors hebben in de periode daarna niet geprobeerd de samenwerking te verbeteren. Eiseres heeft er alles aangedaan om de relatie te verbeteren en heeft zelfs cursussen daarvoor gevolgd. Bij het gesprek op 5 juli 2019 heeft eiseres gevraagd wat de redenen waren om haar traject te beëindigen, maar die kreeg ze niet te horen. Eiseres heeft niet, zoals overeengekomen was, 1 uur per maand met [C] en 8-12 uur per maand met [D] overleg gehad. Eiseres zag hen slechts 1 uur per week. [C] onderhield wel contact met de andere PhD-studenten. Toen de begeleiding die eiseres van [D] kreeg overgenomen was door [A] kreeg eiseres ook niet de 8-12 uur begeleiding per maand. Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom en op welke vlakken haar kennisniveau onvoldoende was. Verweerder had mediation in kunnen zetten, maar heeft dat nagelaten. Er zijn verschillende gesprekken geweest waarbij door verweerder steeds is gestuurd op beëindigen van de overeenkomst in plaats van de schouders er onder te zetten en het PhD-traject tot een succes te maken. Verder kon eiseres zelfstandig werken, maar had zij data van verweerder nodig die zij niet kreeg. Het getuigt van slecht werkgeverschap dat eiseres ondanks haar inspanningen het traject niet af mocht maken.
5. Tussen partijen is in geschil of verweerder bevoegd was om de tijdelijke aanstelling van eiseres tussentijds te beëindigen.
5.1
Op grond van artikel 12.7 van de CAO UMC - voor zover van belang - kan de werkgever de medewerker met een dienstverband voor bepaalde tijd tussentijds ontslag verlenen met een opzegtermijn van drie maanden indien de medewerker op de datum van opzegging ten minste twaalf maanden onafgebroken in dienst is geweest.
5.2
Uit vaste rechtspraak volgt dat ontslag uit een aanstelling in tijdelijke dienst, als hier aan de orde op elke redelijke grond kan worden verleend. Daarbij geldt wel als voorwaarde dat het bestuursorgaan met dat ontslag niet in strijd komt met geschreven of ongeschreven recht (vergelijk de uitspraak van 19 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:932 en de uitspraak van 29 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2247).
6. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een redelijke grond voor tussentijdse beëindiging van de tijdelijke aanstelling van eiseres. Verweerder heeft hiervoor onder andere kunnen wijzen op de problemen in de communicatie en samenwerking met eiseres en onvoldoende voortgang bij haar onderzoek. Verweerder heeft deze problemen in het voornemen uitgebreid beschreven.
6.1
De samenwerking tussen eiseres en een andere PhD-student in het project HGMD was moeizaam en dit blijkt onder andere uit het volgende. Bij een brainstormoverleg vertrok eiseres zonder toelichting. De PhD-student heeft eiseres bijgepraat over de stand van zaken in het project en vervolgens heeft eiseres navraag gedaan bij [C] . Eiseres nam geen genoegen met de informatie van de andere PhD-student. In reactie hierop stelt eiseres dat zij niet eerder de kans heeft gehad om over het project te horen en dat zij het recht heeft om te informeren bij [C] . De andere PhD-student heeft eiseres hierop aangesproken in een lift en vervolgens heeft eiseres - volgens deze PhD-student - in de aanwezigheid van patiënten haar stem meerdere malen verheven en de PhD-student beschuldigd van het stiekem bespreken van onderwerpen met [C] en eiseres bewust buiten het project te houden. Naderhand heeft eiseres in een gesprek met [D] hierover aan [D] gevraagd of zij haar bewust buitensluit van werkbesprekingen. Tijdens het HGMD project heeft [C] vastgesteld dat de data die eiseres heeft aangeleverd aan de andere PhD-student niet juist waren. Collega’s van eiseres hebben verklaard dat zij niet over de inloggegevens van de database beschikten, omdat eiseres deze gegevens niet met hun wilde delen. Nadat toegang is verkregen tot de data bleek dat eiseres een file aan de collega PhD heeft gegeven die niet klopte. Alle analyses moesten opnieuw worden gedaan. Verder zonderde eiseres zich af van collega’s, stelde geen vragen in een groep en weigerde mee te doen met een teambuildingsactiviteit.
6.2
Uit het dossier blijkt meermaals dat de relatie en de communicatie tussen eiseres en haar supervisors moeizaam was. Zo heeft eiseres in september 2018 - buiten haar supervisors om - een assistent-professor benaderd met het verzoek om haar co-promotor te worden. Deze collega benaderde de supervisors hierover. Eiseres heeft dit niet met hen overlegd en dit is niet de wijze waarop wordt samengewerkt. Verder heeft eiseres een gesprek gehad met [D] in september 2018. [D] had een positief gevoel over dit gesprek. Eiseres heeft later aan [A] verteld dat zij het gesprek met [D] als bedreigend en stressvol heeft ervaren. Dit verschil in beleving ondersteunt het standpunt van verweerder dat er sprake was van moeizame communicatie. Verder is tijdens een gesprek op 14 december 2018 door [C] , [A] en [D] met eiseres gesproken over de projecten en supervisie. Eiseres heeft toen gezegd dat zij supervisie in bioinformatica wil. Haar supervisors hebben gezegd dat zij eiseres hiervoor niet kunnen opleiden. Eiseres haar reactie was dat zij het PhD-traject wel uit zou zitten voor zo lang het duurt. [D] verwachtte van eiseres juist een proactieve houding en niet een afwachtende houding. Eiseres heeft de dag na dit gesprek een e-mailbericht gestuurd dat zij het niet eens is met wat gezegd is tijdens de bijeenkomst op 18 december 2018 en zij heeft een puntsgewijs overzicht gegeven van hoe zij het afgelopen jaar heeft ervaren. Eiseres eindigde de mail met de mededeling last te hebben van het gesprek en nooit meer zo benaderd te willen worden. [A] en [D] hebben eiseres vervolgens uitgenodigd voor een gesprek op 20 december 2018 om deze e-mail met haar te bespreken. Zij hebben eiseres gevraagd of zij nog steeds achter haar woorden staat, wat eiseres heeft bevestigd. [A] heeft uitgelegd wat hij met zijn woorden heeft bedoeld en gezegd dat hij en eiseres elkaar wellicht niet goed hebben begrepen en dat de taalbarrière daar een rol bij kan hebben gespeeld. Eiseres reageerde hierop door te zeggen dat het niet haar schuld is, maar dat het aan [A] en [D] ligt.
7. Sinds het begin van het PhD-traject zijn met eiseres regelmatig gesprekken gevoerd over haar functioneren en communicatie. De stelling van eiseres dat verweerder in de gesprekken steeds aanstuurde op het beëindigen van de overeenkomst is tegenstrijdig dat met haar stelling dat zij pas in een laat stadium op de hoogte werd gebracht van de mogelijkheid dat het traject zou kunnen worden beëindigd. Uit het dossier blijkt dat eiseres al in een vroeg stadium op de hoogte is geweest van de mogelijkheid tot tussentijdse beëindiging van haar PhD-traject. Zo heeft eiseres in haar zienswijze op het voornemen aangehaald dat in april 2018 tijdens een gesprek met de [Comité] door Prof. Dr. [F] de mogelijkheid tot het beëindigen van het PhD-traject aan eiseres is voorgehouden. Ook in haar e-mailbericht aan [A] van 16 mei 2018 verwijst zij naar deze opmerking.
Uit het dossier blijkt niet dat eiseres, zoals zij stelt, onvoldoende begeleiding heeft gehad en ter zitting heeft [A] nog toegelicht dat [C] ook na haar vertrek naar [plaats] , één keer per maand terugkwam om met promovendi te spreken, waar onder eiseres. [A] heeft verder ter zitting toegelicht dat hij ook in het 2e jaar van het onderzoek van eiseres -naast andere overleggen- één uur per week een één op één gesprek met eiseres voerde. Het was nog niet eerder voorgekomen dat een oio zo specifiek begeleiding nodig heeft als eiseres. Dit is onweersproken gebleven.
Bij de bijeenkomst op 8 april 2018 van de oio begeleidingscommissie is al besproken en vastgesteld dat de voortgang van het PhD project van eiseres onvoldoende was. [A] heeft ter zitting gezegd dat een Nederlandse PhD-student geen extra kans zou hebben gekregen. Verder blijkt uit het dossier dat eiseres haar kennis, schrijfniveau en zelfstandigheid onder het niveau van een PhD-student was.
Anders dan eiseres meent, was verweerder was niet verplicht om haar een verbetertraject of mediation aan te bieden. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de belangen van eiseres wel heeft meegewogen, maar dat verweerder aan zijn eigen belang meer gewicht mocht toekennen. Verweerder heeft getracht om samen met eiseres te kijken naar oplossingen. Verweerder heeft op 5 juli 2019 een gesprek met eiseres gevoerd over haar toekomst en de mogelijkheden. Eiseres heeft hier een weigerachtige houding in aangenomen. Verder heeft verweerder ter zitting toegelicht dat zij ook na het beëindigen van het dienstverband eiseres nog hebben willen helpen, in die zin dat ze een artikel waarbij zij betrokken is geweest, laten publiceren en dat eiseres hierbij als co-auteur is opgenomen.
8. Gelet op het vorenstaande en op de inhoud van het dossier is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid en zonder in strijd te komen met geschreven of ongeschreven rechtsregels of algemene rechtsbeginselen heeft kunnen besluiten het tijdelijk dienstverband met eiseres wegens problemen in de communicatie en samenwerking met eiseres en het feit dat er onvoldoende voortgang was in haar PhD-traject met ingang van 31 december 2019 te beëindigen.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Dijksterhuis, rechter, in aanwezigheid van
L.S. Lodder, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 december 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.