In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, betreft het een kort geding tussen twee besloten vennootschappen over de exploitatie van een escaperoom en glowgolf in een gehuurde ruimte. De eiseres, een verhuurder, vordert in conventie dat de gedaagde, de huurder, de exploitatie van deze activiteiten staakt en verwijdert, omdat dit niet is toegestaan volgens de huurovereenkomst. De gedaagde heeft echter aangevoerd dat de verhuurder al geruime tijd op de hoogte is van deze activiteiten en nooit eerder heeft geklaagd, wat zij beschouwt als stilzwijgende toestemming. De kantonrechter oordeelt dat er onvoldoende spoedeisend belang is voor de vordering van de eiseres, omdat niet aannemelijk is dat de vordering in een bodemprocedure zal worden toegewezen. In reconventie vordert de gedaagde huuropschorting vanwege de coronacrisis. De kantonrechter oordeelt dat de coronamaatregelen als onvoorziene omstandigheden moeten worden beschouwd en dat de gedaagde recht heeft op een huurvermindering van 50% voor de periode van volledige sluiting en 40% voor de periode waarin het horecagedeelte gesloten was. De rechter wijst de vordering in conventie af en compenseert de proceskosten.