Uitspraak
1.[gedaagde sub 1] ,
[gedaagde sub 2],
1.De procedure
20, 21, 22 en 23, en afwijken van producties 20 tot en met 23 bij dagvaarding;
- producties A tot en met H van [gedaagden c.s.] ;
- de pleitnota van Canister Participaties;
- de pleitnota van [gedaagden c.s.]
2.Waar gaat deze zaak over?
sic] zoals besproken bereid zijn om Canister Solutions BV en haar 100% dochtervennootschappen Canister Development BV en Canister Applications BV te kopen voor een koopsom van € 5.000.000 onder aftrek van de leningen en rente op deze leningen in de respectievelijke vennootschappen onder voorbehoud van financiering. Die verwachten we in ieder geval rond te hebben voor eind juli en mogelijk al eerder.
sic]. Van [A] heb ik vernomen dat aan de kant van de 2 verkopende aandeelhouders Canister Participations BV en Rijsenburg Participations BV er nauwelijks belemmeringen meer zijn. Kun je dit bevestigen zodra dit rond is svp.’
3.De beoordeling
€ 5.000.000. Dat is kennelijk gebaseerd op een inschatting door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] van de waarde van die aandelen. Van een voorbehoud op dat punt blijkt niet en evenmin is aannemelijk geworden dat de heren [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] op een later moment kenbaar hebben gemaakt dat hun intentie om de transactie voor de hiervoor genoemde prijs af te ronden nog niet vaststond. Integendeel, de heren [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben hun intentie onder meer kracht bijgezet door € 40.000 ter beschikking te stellen aan de vennootschap voor het betalen van openstaande rekeningen. Ook tijdens deze procedure is niet aan het licht gekomen dat er wezenlijke onderwerpen zijn waarvan de wens van de heren [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] om de transactie af te ronden afhankelijk zou zijn. Weliswaar ligt het voor de hand dat partijen een aantal onderwerpen nog moesten regelen in een
share purchase agreementen mogelijk is er nog enig due-diligenceonderzoek nodig – daarover verschillen partijen van mening – maar dat laat onverlet dat er tussen partijen een kern van een koopovereenkomst bestaat.
family offices, en daarna de heer [B] . Vervolgens is er telkens opnieuw alles in het werk gesteld om het geld van [B] uit het Afrikaanse land naar Nederland te krijgen. [gedaagden c.s.] heeft naar voren gebracht dat zij dat nog steeds wil. De heer [C] van Canister Participaties weet dat ook allemaal, aldus [gedaagden c.s.] Daarmee heeft [gedaagden c.s.] aan zijn inspanningsverplichting voldaan. De enige concrete argumenten die Canister Participaties hiertegen aanvoeren is dat [gedaagden c.s.] bancaire financiering hadden kunnen aanvragen en dat [gedaagden c.s.] een procedure zou kunnen starten tegen de heer [B] . Dat betoog slaagt niet, alleen al omdat het niet-aanvragen van bankfinanciering of het niet-instellen van een procedure niet het ‘beletten’ van vervulling van de voorwaarde in de zin van artikel 6:23 lid 1 BW is. Overigens heeft [gedaagden c.s.] ook aannemelijk gemaakt dat het aanvragen van bankfinanciering of het starten van een procedure tegen [B] geen zin zou hebben. Banken willen deze transactie niet financieren, aldus [gedaagden c.s.] , waartegenover Canister Participaties niets heeft gesteld. Voor wat betreft het starten van een procedure tegen [B] heeft [gedaagden c.s.] onweersproken gesteld dat [B] in Nederland woont en hier geen relevante activa heeft, terwijl een procedure bovendien de verhoudingen zou verzuren, zodat dat enerzijds geen zin heeft en anderzijds tot onwenselijke gevolgen leidt.
980,00