In deze zaak gaat het om een geschil tussen eiseres, die een uitkering ontving op grond van de Werkloosheidswet, en het UWV, dat haar Ziektewetuitkering heeft beëindigd. Eiseres meldde zich ziek op 4 september 2018 en ontving vanaf 3 december 2018 een Ziektewetuitkering. Het UWV beëindigde deze uitkering per 7 oktober 2019, omdat eiseres meer dan 65% van haar maatmanloon zou kunnen verdienen. Eiseres ging in bezwaar, maar het UWV verklaarde dit bezwaar ongegrond. Hierop heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op 10 oktober 2020, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren. De gemachtigde van het UWV was via Skype aanwezig. De rechtbank oordeelde dat het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig was en dat zijn medisch oordeel niet onjuist was. Eiseres voerde aan dat haar beperkingen niet goed waren ingeschat en dat er meer rekening gehouden moest worden met informatie van haar psycholoog. De rechtbank oordeelde echter dat de verzekeringsarts voldoende rekening had gehouden met de informatie van de behandelaars en dat er geen reden was om aan zijn oordeel te twijfelen.
De rechtbank concludeerde dat de rapporten van de verzekeringsartsen aan de vereisten voldeden en dat de door het UWV geduide functie van telefonisch verkoper geschikt was voor eiseres. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat het UWV terecht de Ziektewetuitkering had beëindigd. Eiseres had niet aannemelijk gemaakt dat een zwaardere urenbeperking noodzakelijk was. De uitspraak werd gedaan door rechter R. in ’t Veld en griffier M. van der Knijff op 30 november 2020.