In deze zaak heeft eiseres, die als pedagogisch medewerker heeft gewerkt, zich op 3 juli 2017 ziekgemeld. Na het verstrijken van de wachttijd op 1 juli 2019 heeft zij een WIA-uitkering aangevraagd, maar het UWV heeft op 24 mei 2019 besloten dat zij geen recht heeft op deze uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Dit besluit werd in een beslissing op bezwaar van 14 november 2019 gehandhaafd, waarna eiseres beroep heeft ingesteld.
De rechtbank heeft de zaak op 19 oktober 2020 behandeld. Eiseres was aanwezig met haar gemachtigde, terwijl de gemachtigde van het UWV via Skype deelnam. De rechtbank heeft vastgesteld dat het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig is uitgevoerd en dat de medische beoordeling niet onjuist is. Eiseres voerde aan dat haar beperkingen, waaronder fibromyalgie, onvoldoende zijn meegenomen in de beoordeling. De rechtbank oordeelde echter dat de verzekeringsarts voldoende rekening heeft gehouden met de klachten van eiseres en dat de rapporten aan de vereisten voldoen.
De rechtbank concludeert dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de functies die aan eiseres zijn geduid, correct heeft beoordeeld en dat de belasting in deze functies de belastbaarheid van eiseres niet overschrijdt. Eiseres is door de arbeidsdeskundige als 29,55% arbeidsongeschikt beoordeeld, wat betekent dat zij geen recht heeft op een WIA-uitkering. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door rechter R. in ’t Veld en zal openbaar worden gemaakt.