ECLI:NL:RBMNE:2020:5218

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 november 2020
Publicatiedatum
30 november 2020
Zaaknummer
1619499520
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag door trappen tegen het hoofd van een slachtoffer dat op de grond ligt

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 20 november 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die op 27 juli 2020 in Utrecht geprobeerd heeft om een slachtoffer van het leven te beroven. De verdachte heeft het slachtoffer, terwijl deze op de grond lag, meerdere keren met kracht tegen het hoofd getrapt. De rechtbank heeft vastgesteld dat het geweld dat de verdachte heeft gebruikt, een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer met zich meebracht, ondanks dat het slachtoffer relatief beperkt letsel heeft opgelopen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan poging tot doodslag en heeft hem een jeugddetentie van 200 dagen opgelegd, waarvan 161 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast is er een taakstraf van 100 uren opgelegd, alsook een leerstraf van 35 uren. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van € 840,00 aan schadevergoeding. De rechtbank heeft de bijzondere voorwaarden voor de jeugdreclassering dadelijk uitvoerbaar verklaard, gezien de ernst van het feit en de noodzaak voor toezicht en begeleiding van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/194995-20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 20 november 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [2004] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres:
[adres] te [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting achter gesloten deuren van 6 november 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. T. Tanghe en van hetgeen verdachte en mr. R.I. Takens, advocaat te Amsterdam, alsmede mr. M. van Keulen, advocaat te Utrecht, namens de benadeelde partij [slachtoffer] naar voren hebben gebracht. Tevens waren op de zitting [A] namens de Raad voor de Kinderbescherming, [B] namens Samen Veilig Midden-Nederland en de ouders van verdachte aanwezig.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair: op 27 juli 2020 te Utrecht geprobeerd heeft om [slachtoffer] van het leven te beroven door haar, terwijl zij op de grond lag, tegen haar hoofd te trappen;
subsidiair: op 27 juli 2020 te Utrecht aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht op voornoemde wijze;
meer subsidiair: op 27 juli 2020 te Utrecht geprobeerd heeft aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen op voornoemde wijze.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. De officier van justitie stelt dat verdachte bewust heeft gehandeld door om het slachtoffer heen te lopen en haar daar te trappen waar zij haar gezicht niet afschermde. Tevens was het door de verdachte uitgeoefende geweld (trappen tegen het hoofd van aangeefster) dusdanig ernstig dat verdachte daarbij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer zou komen te overlijden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair en subsidiair ten laste gelegde. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat, ten aanzien van het primair ten laste gelegde, uit het dossier niet kan worden afgeleid dat het handelen van verdachte een aanmerkelijke kans op het intreden van de dood oplevert of dat verdachte deze aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde stelt de raadsman dat er geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel omdat onduidelijk is of er sprake is van een litteken en zo ja, of dat blijvend is. De raadsman stelt zich op het standpunt dat slechts de meer subsidiair ten laste gelegde poging zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 27 juli 2020 bij het café [café] aan de [adres] te [woonplaats] was. Hij kende aangeefster niet echt, maar wist dat zij zijn verstandelijk beperkte zusje had uitgescholden. Verdachte kende wel de vriendin van aangeefster met wie aangeefster op dat moment voorbij liep. Hij had telefonisch contact met die vriendin, maar kreeg kort daarna ook contact met aangeefster. Omdat aangeefster [slachtoffer] hem, maar ook zijn moeder, vader en zusje uitschold, werd hij heel boos en heeft hij haar naar de grond geslagen en vervolgens met kracht getrapt. Verdachte verklaarde dat het zwart voor zijn ogen werd en hij haar pijn wilde doen. [2]
[slachtoffer] verklaarde dat zij onderweg was naar huis en op de grond werd gegooid en geschopt. [3] Ze werd van achteren gegrepen en kwam op haar rechterzij terecht. Terwijl zij zichzelf beschermde voelde ze iets hards. [4] Later op de beelden zag zij dat verdachte haar schopte. [5]
Op 27 juli 2020 arriveerde verbalisant [verbalisant] op de [adres] te [woonplaats] en trof daar aangeefster [slachtoffer] aan. [6] Aangeefster verklaarde ter plekke tegenover de verbalisant dat zij meerdere malen hard was getrapt tegen haar hoofd, achterhoofd en nek. Verbalisant [verbalisant] nam waar dat aangeefster een bult had ter hoogte van haar linker oog/slaap, een verticale snee op haar voorhoofd en een opkomende bloeduitstorting rondom de bult op haar voorhoofd. [7]
Ter terechtzitting zijn de camerabeelden van het incident afgespeeld. De rechtbank heeft waargenomen dat op de beelden te zien is dat verdachte aangeefster van achteren naar de grond werkt. Terwijl aangeefster op de grond ligt beschermt zij haar hoofd met twee handen. Verdachte loopt om aangeefster heen richting haar gezicht, beweegt zijn rechterbeen meerdere keren naar achteren en schopt met kracht vier maal tegen het gezicht van aangeefster. Telkens wanneer verdachte aangeefster met zijn schoenen tegen het gezicht/hoofd/bovenlichaam raakt verschuift zij een stuk op de grond naar achteren. [8]
Getuige [getuige 1] verklaarde dat hij zag dat verdachte als een machine, met volle kracht op het hoofd van aangeefster trapte. [9] Ook getuige [getuige 2] verklaarde dat hij zag dat verdachte aangeefster meerdere keren met kracht tegen het hoofd en lichaam schopte. [10]
Bewijsoverwegingen
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting niet blijkt dat verdachte het volle opzet op de dood van aangeefster [slachtoffer] had. Verdachte had niet de intentie aangeefster te doden. Hij handelde vanuit een onbedwingbare boosheid. De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangeefster [slachtoffer] door zijn handelen zou kunnen komen te overlijden. Hierbij moet de gedraging van verdachte naar zijn uiterlijke verschijningsvorm gericht zijn op het intreden van de dood.
De rechtbank overweegt allereerst dat het een algemene ervaringsregel is dat het hoofd een kwetsbaar deel van het lichaam is met vitale levensfuncties. Wanneer met kracht met geschoeide voet op het hoofd getrapt wordt, bestaat de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer als gevolg daarvan komt te overlijden. Hierbij kan één trap reeds voldoende zijn. Dit geldt temeer wanneer het slachtoffer door eerder uitgevoerd geweld weerloos op de grond ligt.
Verdachte heeft bekend dat hij het slachtoffer meerdere malen tegen het hoofd heeft getrapt en haar pijn wilde doen. Op de beelden is te zien dat verdachte met geschoeide voet (witte sneakers) trapt. De rechtbank leidt uit de ter terechtzitting waargenomen beelden af dat verdachte aangeefster steeds met veel kracht tegen haar gezicht/hoofd heeft getrapt, nu hij met zijn been naar achteren beweegt en daarna naar voren en zij op de momenten waarop verdachte haar tegen haar gezicht/hoofd trapt een stuk op de grond naar achteren schuift. Ook verdachte heeft verklaard dat hij haar met kracht heeft getrapt en de beschrijvingen die de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hebben gegeven over het door verdachte gebruikte geweld komen overeen met de rechterlijke waarneming die de rechtbank ter terechtzitting heeft gedaan. Uit de letselbeschrijving, leidt de rechtbank af dat verdachte aangeefster onder meer op haar slaap heeft geraakt, zijnde een van de meest kwetsbare plaatsen van het hoofd.
De rechtbank is van oordeel dat de hierboven beschreven gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op de dood van [slachtoffer] gericht te zijn dat het, behoudens contra-indicaties waarvan in deze zaak niet is gebleken, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. De rechtbank overweegt daarbij dat verdachte aangeefster eerst naar de grond werkt, haar trapt, vervolgens om haar heen loopt en haar meerdere malen met kracht trapt tegen haar gezicht/hoofd.
De raadsman heeft bepleit dat uit de aard van het letsel kan worden afgeleid dat verdachte niet dusdanig hard getrapt heeft dat er een gevaar op overlijden bestond. Hierbij komt - aldus de raadsman - gewicht toe aan de omstandigheid dat verdachte geen zwaar schoeisel droeg, maar sneakers. Anders dan in de door de raadsman aangehaalde uitspraak ECLI:NL:RBNNE:2015:3893 heeft verdachte meerdere keren met kracht tegen het gezicht/hoofd van aangeefster getrapt. Dat aangeefster slechts relatief beperkt letsel heeft opgelopen, is naar het oordeel van de rechtbank niet aan verdachte te danken geweest en doet geen afbreuk aan de aanmerkelijkheid van de kans dat aangeefster door het handelen van verdachte had kunnen komen te overlijden. Ook de overige door de raadsman aangehaalde uitspraken leiden niet tot een ander oordeel.
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 27 juli 2020 te Utrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] naar de grond heeft getrokken en (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) meerdere malen tegen het hoofd heeft getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
poging tot doodslag

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een jeugddetentie van 200 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 161 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden de maatregel van toezicht en begeleiding, waaronder 6 maanden ITB Harde Kern en een contactverbod met aangeefster [slachtoffer] ;
- een taakstraf in de vorm van een werkstraf, van 100 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 50 dagen jeugddetentie;
- een taakstraf in de vorm van een leerstraf, te weten TACt regulier, van 35 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 17 dagen jeugddetentie.
De officier van justitie heeft voorts de dadelijke uitvoerbaarheid gevorderd van de op te leggen bijzondere voorwaarden en reclasseringstoezicht.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte een blanco strafblad heeft en geruime tijd in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, hetgeen verdachte als heel zwaar heeft ervaren. Nu de verdediging vrijspraak heeft bepleit van het primair en subsidiair ten laste gelegde, wordt verzocht om te volstaan met het opleggen van een onvoorwaardelijke werkstraf van 78 uren met aftrek. De noodzaak van de leerstraf wordt door de verdediging betwijfeld.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich op straat schuldig gemaakt aan een ernstige vorm van geweld. Zowel het slachtoffer als verdachte hebben geluk gehad dat zij niet is overleden door het geweld dat verdachte heeft uitgeoefend. Meerdere omstanders zijn getuige geweest van deze geweldsuiting en zijn hier van geschrokken. De vader van het slachtoffer verkeerde in grote angst toen hij moest aanhoren hoe zijn dochter werd mishandeld, zonder bij machte te zijn om haar te beschermen. Uit de slachtofferverklaring blijkt dat het slachtoffer [slachtoffer] nog steeds te kampen heeft met lichamelijke en psychische klachten naar aanleiding van dit incident. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van zulke vormen van geweld nog lange tijd nadelige gevolgen kunnen ondervinden in hun dagelijks functioneren. Door het plegen van dergelijk geweld worden gevoelens van angst, onveiligheid en verontwaardiging in de samenleving versterkt. De rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan.
Persoonlijke omstandigheden
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met:
- een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 28 september 2020;
- een advies van de Raad van de Kinderbescherming (de Raad) van 28 oktober 2020, opgesteld door [A] , raadsonderzoeker;
- een advies van Samen Veilig Midden-Nederland (Save) van 4 november 2020, opgesteld door [B] , jeugdreclasseringsmedewerker.
Uit het advies van de Raad volgt dat verdachte en zijn ouders de afgelopen weken op een positieve manier hebben meegewerkt aan de jeugdreclasseringsbegeleiding in het kader van de maatregel ITB Harde Kern. Het is nog niet duidelijk geworden wat verdachte getriggerd heeft om het slachtoffer zo te mishandelen. Het is van belang dat verdachte hierin meer inzicht krijgt en beter leert omgaan met gevoelens van onmacht en rancune. De Raad adviseert verdachte een taakstraf op te leggen, bestaande uit een werkstraf en een leerstraf (gedragsinterventie TACt Regulier, 35 uren) en een voorwaardelijke jeugddetentie met als bijzondere voorwaarden toezicht en begeleiding van de jeugdreclassering, waarvan 6 maanden ITB Harde Kern en een contactverbod met het slachtoffer.
[A] heeft ter terechtzitting het rapport van de Raad verder toegelicht en stelt zich op het standpunt dat de ITB harde kern ook na deze zitting moet worden voortgezet omdat dit traject pas onlangs is opgestart en het van belang is dat dit goed kan worden afgerond. Gezien de ernst van het feit is naast de werkstraf ook de leerstraf gepast. Een onvoorwaardelijke jeugddetentie die langer is dan de tijd die verdachte al vastgezeten heeft, is niet op zijn plaats, omdat dit pedagogisch gezien geen meerwaarde heeft.
Uit het advies van Save volgt dat verdachte een week na de schorsing van de voorlopige hechtenis slachtoffer is geworden van twee geweldsincidenten en tijdelijk in het ziekenhuis heeft moeten verblijven. Door deze incidenten is het ITB Harde Kern traject pas recent opgestart waardoor nog niet alle doelen zijn behaald. Verdachte heeft zich goed gehouden aan de afspraken en er zijn geen negatieve signalen meer gemeld door de politie. Save adviseert omtrent de afdoening van de strafzaak conform de rapportage en het advies van de Raad.
[B] heef ter terechtzitting het rapport van Save verder toegelicht. Verdachte heeft op school een flinke inhaalslag moeten maken en heeft de detentie als traumatisch ervaren. Een onvoorwaardelijke jeugddetentie zou het toekomstperspectief van verdachte niet helpen.
Strafoplegging
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder laten meewegen dat in soortgelijke zaken straffen worden opgelegd die vrijheidsbeneming met zich brengen. Het uitgangspunt voor soortgelijke feiten is dan ook een jeugddetentie van meerdere maanden. De rechtbank ziet, gezien de jonge leeftijd van verdachte en de adviezen van de Raad en Save, geen meerwaarde in het opnieuw detineren van verdachte en zal derhalve geen onvoorwaardelijke jeugddetentie opleggen die langer is dan de reeds ondergane voorlopige hechtenis, maar volstaan met een fors voorwaardelijke jeugddetentie. Voorts zou een detentie de ingezette begeleiding en de positieve lijn die verdachte laat zien doorkruisen en mogelijk te niet doen, hetgeen niet in het belang is van verdachte en de maatschappij. Wel is de rechtbank van oordeel dat een lange voorwaardelijke jeugddetentie op zijn plek is om de ernst van het feit te onderstrepen, verdachte te verplichten om het ingezette hulptraject te vervolgen en verdachte ervan te weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een jeugddetentie van 200 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 161 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden is, met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals deze door de deskundigen geadviseerd en door de officier van justitie gevorderd zijn.
Daarnaast zal de rechtbank verdachte een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 100 uren opleggen, indien deze werkstraf niet of niet naar behoren verricht wordt te vervangen door 50 dagen vervangende jeugddetentie.
Ook zal de rechtbank verdachte een taakstraf, bestaande uit een leerstraf van 35 uren (TACt Regulier) opleggen, indien deze leerstraf niet of niet naar behoren verricht wordt te vervangen door 17 dagen vervangende jeugddetentie.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten een poging tot doodslag.
Uit de rapportages en het advies van de Raad en SAVE volgt dat intensief toezicht en behandeling van verdachte nodig is om de ingezette positieve ontwikkeling vast te houden en daarmee de kans op recidive te verkleinen. De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat er rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zonder het toezicht en begeleiding van de jeugdreclassering opnieuw een vergelijkbaar misdrijf zal begaan. Daarom zal zij bevelen dat de bijzondere voorwaarden die verdachte zullen worden opgelegd en het toezicht door de reclassering, dadelijk uitvoerbaar zijn.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 2.080,11. Dit bedrag bestaat uit € 1.330,11 materiele schade en € 750,00 immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging betwist de gevorderde materiële schade waar het gaat om het te verwachten eigen risico, de spijkerbroek, de schoenen, de mobiele telefoon en de terugbetaling van teveel uitgekeerd loon door de Hunkemöller. De raadsman voert aan dat het te verwachten eigen risico een toekomstige schadepost is waarvan niet zonder meer is gebleken dat deze kosten daadwerkelijk gemaakt zullen worden. Ten aanzien van de spijkerbroek, schoenen en mobiele telefoon voert de raadsman aan dat uit het dossier niet blijkt dat deze schade is ontstaan door het handelen van verdachte. Ten aanzien van het teveel uitgekeerde loon blijkt niet wat de oorzaak van het beëindigen van het dienstverband is. De raadsman verzoekt de rechtbank om de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van deze posten niet-ontvankelijk te verklaren en betwist het overige gedeelte van de vordering van de benadeelde partij niet.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Het staat vast dat [slachtoffer] als gevolg van het onder 5 bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden.
Ten aanzien van de gevorderdere materiële schade overweegt de rechtbank dat de posten: te verwachten eigen risico, de spijkerbroek, de schoenen, de mobiele telefoon en de terugbetaling van teveel uitgekeerd loon door de Hunkemöller onvoldoende onderbouwd zijn en derhalve niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. Ten aanzien van het eigen risico (toekomstige schade) heeft het slachtoffer verklaard dat de kans groot is dat deze kosten in 2021 gemaakt zullen moeten worden, maar nu het om toekomstige schade gaat, zonder dat met zekerheid kan worden vastgesteld dat deze schade zal ontstaan, is deze schadepost onvoldoende onderbouwd. Met betrekking tot de kleding en telefoon kan uit het dossier niet worden vastgesteld dat deze schade is ontstaan door het strafbare feit. Het slachtoffer heeft hierover bij de aangifte niets verteld en in het dossier zitten geen foto’s van de situatie ter plaatse waaruit afgeleid kan worden dat deze schade is ontstaan. Ook met betrekking tot de loonvordering is onvoldoende onderbouwd dat het beëindigen van het arbeidscontract in een rechtstreeks verband staat met het strafbare feit. De vordering kan voor het niet-ontvankelijk verklaarde deel worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
De overige materiële schade en immateriële schade wijst de rechtbank als voldoende onderbouwd en niet-betwist toe. Dat betekent dat de vordering gedeeltelijk zal worden toegewezen tot in totaal € 840,00, bestaande uit € 90,00 materiële schade en € 750,00 immateriële schade. De rechtbank zal de gevorderde rente vanaf 27 juli 2020 tot de dag van volledige betaling toewijzen.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling aan [slachtoffer] zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen om de som van € 840,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 juli 2020 tot aan de dag van algehele betaling, te betalen aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij. De rechtbank zal omdat verdachte minderjarig is geen vervangende gijzeling opleggen.
Het bedrag dat verdachte betaalt aan de Staat, hoeft verdachte niet meer te betalen aan de benadeelde partij. Omgekeerd geldt hetzelfde.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals die artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het in rubriek 5 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentie van 200 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht (39 dagen), bij de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de jeugddetentie een
gedeelte van 161 dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat de verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast;
-
stelt als algemene voorwaarden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
-
stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
* zich in het kader van de maatregel Toezicht en Begeleiding, waarvan 6 maanden zullen bestaan uit de maatregel ITB Harde Kern, binnen drie dagen na dit vonnis meldt bij Samen Veilig Midden-Nederland, Tiberdreef 8 (3561 GG) Utrecht, en zich daarna gedurende een door de jeugdreclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen dient te blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zo lang die instelling dat noodzakelijk acht en zich houdt aan de aanwijzingen die hem in dit kader worden gegeven;
* waarbij de jeugdreclassering Samen veilig Midden-Nederland opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
* gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – actief contact zal hebben met aangeefster [slachtoffer] , geboren op [2002] . De politie wordt belast met de controle op dit verbod;
Dadelijke uitvoerbaarheid
- beveelt dat de bijzondere voorwaarden en het toezicht door de jeugdreclassering dadelijk uitvoerbaar zijn;
- veroordeelt verdachte tot een taakstraf in de vorm van
een werkstraf van 100 uren;
- beveelt dat voor het geval de verdachte de werkstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 50 dagen jeugddetentie;
- veroordeelt verdachte tot een taakstraf in de vorm van
een leerstraf (TACt Regulier) van 35 uren;
- beveelt dat voor het geval de verdachte de leerstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 17 dagen jeugddetentie;
Benadeelde partij
- wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 840,00, bestaande uit
€ 90,00 materiële schade en € 750,00 immateriële schade;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 juli 2020 tot de dag van algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil;
- verklaart [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat
€ 840,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 juli 2020 tot aan de dag van algehele betaling, bij niet betaling en verhaal te vervangen door 0 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hierboven beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Voorlopige hechtenis
- heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.M. Vanwersch, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. E. Akkermans, kinderrechter en mr. P.M. Leijten, rechter, in tegenwoordigheid van mr. L. Steijns, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 november 2020.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 27 juli 2020 te Utrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] tegen de grond heeft getrokken/geduwd/gegooid en/of (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) meerdere malen, althans eenmaal, tegen het hoofd en/of de nek, althans het lichaam, heeft getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(Artikel art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 287 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair:
hij op of omstreeks 27 juli 2020 te Utrecht aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een (blijvend) litteken in het aangezicht, heeft toegebracht door die [slachtoffer] tegen de grond te trekken/duwen/gooien en/of (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) meerdere malen, althans eenmaal, in het gezicht, althans op het hoofd, te trappen;
(Artikel art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 27 juli 2020 te Utrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] tegen de grond heeft getrokken/geduwd/gegooid en/of (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) meerdere malen, althans eenmaal, tegen het hoofd en/of de nek, althans het lichaam, heeft getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
(Artikel art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal met registratienummer PL0900-2020241573, opgemaakt door de politie eenheid Midden-Nederland, district Stad-Utrecht, doorgenummerd 1 tot en met 84. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Verklaring van verdachte [verdachte] , afgelegd ter terechtzitting van 6 november 2020.
3.Proces-verbaal van verhoor aangeefster [slachtoffer] , pagina 68.
4.Proces-verbaal van verhoor aangeefster [slachtoffer] , pagina 70.
5.Proces-verbaal van verhoor aangeefster [slachtoffer] , pagina 71.
6.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 8.
7.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 9.
8.Eigen waarneming van de rechtbank ter terechtzitting van 6 november 2020.
9.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , pagina 17.
10.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 4.