ECLI:NL:RBMNE:2020:5207

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 november 2020
Publicatiedatum
30 november 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1917
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening indicatie langdurige zorg op basis van overgangsrecht en beoordeling zorgbehoefte

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 30 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een (ex-)AWBZ'er, en het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) over de herziening van zijn indicatie voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). Eiser had eerder een indicatie VG03 voor zorg, maar het CIZ heeft deze ingetrokken en vervangen door een lagere indicatie VG02, met als argument dat eiser niet langer voldeed aan de toelatingscriteria voor de Wlz. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het CIZ heeft het bezwaar ongegrond verklaard voor de intrekking van de indicatie VG03 en gegrond voor het buiten toepassing laten van het overgangsrecht. De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat het CIZ de indicatie op correcte wijze heeft herzien, waarbij het de medische adviezen van drs. H. Engelen en drs. P. Pel heeft gevolgd. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van een blijvende behoefte aan 24-uurs zorg, wat een voorwaarde is voor de indicatie VG03. Eiser heeft aangevoerd dat het CIZ een onjuist beoordelingskader heeft toegepast en dat er onvoldoende rekening is gehouden met de informatie van zijn zorgverlener. De rechtbank heeft deze argumenten verworpen en geconcludeerd dat het CIZ de juiste procedure heeft gevolgd en de beslissing op zorgvuldige wijze heeft genomen. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1917

uitspraak van de meervoudige kamer van 30 november 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser
(gemachtigde: mr. M. Baadoudi),
en
Centrum Indicatiestelling Zorg, verweerder
(gemachtigde: mr. J.E. Koedood).

Procesverloop

Bij besluit van 11 december 2019 (het primaire besluit I) heeft verweerder een eerder aan eiser toegekende indicatie ingetrokken en bepaald dat hij vanaf 12 maart 2020 niet meer in aanmerking komt voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz).
Eiser heeft tegen het primaire besluit I bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 14 januari 2020 (het primaire besluit II) heeft verweerder het primaire besluit I gecorrigeerd. Verweerder heeft hierbij met ingang van 12 maart 2020 op basis van overgangsrecht eisers zorgprofiel VG03 (wonen met begeleiding en verzorging) gewijzigd in zorgprofiel VG02 (wonen met begeleiding) voor onbepaalde tijd.
Bij besluit van 8 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit I ongegrond verklaard voor wat betreft de bezwaren gericht tegen de intrekking van de indicatie VG03. Verweerder heeft het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit I gegrond verklaard voor wat betreft de bezwaren gericht tegen het door verweerder buiten toepassing laten van het overgangsrecht en de overgangstermijn. Verweerder heeft het primaire besluit I ingetrokken en vervangen door het bestreden besluit. Vervolgens heeft verweerder aan eiser de indicatie VG03 verleend in de periode van
11 december 2019 tot en met 11 maart 2020. Met ingang van 12 maart 2020 heeft verweerder aan eiser de indicatie VG02 voor onbepaalde tijd verleend.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting van de enkelvoudige kamer heeft plaatsgevonden op
19 oktober 2020, via een beeld- en geluidverbinding (skype). Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na de sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de enkelvoudige kamer het onderzoek heropend en verwezen naar de meervoudige kamer van deze rechtbank. Desgevraagd hebben partijen kenbaar gemaakt er geen prijs op te stellen om nader ter zitting te worden gehoord. De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens op 10 november 2020 gesloten.

Inleiding

Vooraf
1. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit niet rept over het primaire besluit II. Verweerder heeft (slechts) het bezwaar tegen het primaire besluit I deels gegrond verklaard voor wat betreft de bezwaren gericht tegen het buiten toepassing laten van het overgangsrecht. Dit was echter niet nodig, omdat het primaire besluit I al was gecorrigeerd bij het primaire besluit II. De rechtbank verbindt hieraan verder geen conclusies, omdat het eindresultaat door deze gang van zaken niet wijzigt.
Waar gaat het in deze procedure over?
2.1.
Eiser is geboren op [1990] . Eiser is bekend met zwakbegaafdheid, ADHD, psychische klachten en klachten aan zijn onderrug. Hij woont sinds 2014 in een woning van Bea Zorg en ontvangt daar ook zorg van die instantie.
2.2.
Onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) heeft eiser verschillende indicaties gehad. Zijn laatste AWBZ-indicatie is van 25 februari 2014. Daarin is bepaald dat aan eiser een zorgzwaartepakket VG03 wordt verstrekt voor de duur van twee jaar. Dit omdat werd verwacht dat er binnen deze periode een verbetering zou plaatsvinden in de situatie van eiser, waardoor hij veilig zelfstandig zou kunnen wonen. Deze tijdelijke indicatie is met de inwerkingtreding van de Wlz per 1 januari 2015 op basis van overgangsrecht voor onbepaalde tijd omgezet naar het zorgprofiel VG03 ‘Wonen met begeleiding en verzorging’ uit de Wlz.
2.3.
Bij brief van 17 september 2019 heeft verweerder aangekondigd dat er een ‘ambtshalve herindicatie onderzoek’ zal plaatsvinden naar de zorgbehoefte van eiser in het kader van de Wlz. Dit onderzoek bestond onder meer uit een medisch advies dat op 2 december 2019 is uitgebracht door mevrouw drs. H. Engelen ( Engelen ), arts indicatie en advies KNMG medisch adviseur. In haar medisch advies van 2 december 2019 heeft Engelen op basis van (medisch) dossieronderzoek, informatie van 8 november 2019 van huisarts [A] en een spreekuurcontact op 19 november 2019 met eiser, geconcludeerd dat wel gesproken kan worden van de grondslagen verstandelijke handicap en somatiek. Engelen meent evenwel dat dat ten aanzien van eiser niet kan worden vastgesteld dat sprake is van een (blijvende) noodzaak tot 24 uurs zorg in de nabijheid om ernstig nadeel te voorkomen. Verweerder heeft het medisch advies van Engelen overgenomen en dit ten grondslag gelegd aan de primaire besluiten I en II.
2.4.
Op 26 maart 2020 heeft mevrouw drs. P. Pel ( Pel ), medisch adviseur CIZ, een medisch advies in bezwaar uitgebracht. Pel heeft op basis van dossieronderzoek geconcludeerd dat er voor eiser geen grondslag is om in aanmerking te komen voor zorg vanuit de Wlz. Volgens Pel is er verder voor eiser geen (blijvende) noodzaak voor 24 uurs zorg in de nabijheid om ernstig nadeel te voorkomen. Verweerder heeft het medisch advies van Pel overgenomen en dit ten grondslag gelegd aan het bestreden besluit.
Wat zijn de standpunten van partijen?
3. Onder verwijzing naar het advies van Pel stelt verweerder zich in het bestreden besluit op het standpunt dat eiser niet voldoet aan de toelatingscriteria om in aanmerking te komen voor zorg op grond van de Wlz. Volgens verweerder kan de (blijvende) behoefte aan 24 uurs zorg in de nabijheid of aan permanent toezicht niet worden vastgesteld. Eiser is daarom op grond van artikel 3.2.4, aanhef en onder b, van de Wlz niet langer op de geïndiceerde zorg aangewezen. Omdat eiser onder het overgangsrecht valt, heeft hij wel recht op (het lagere) zorgprofiel VG02 (Wonen met begeleiding) voor onbepaalde tijd.
4. Eiser stelt dat verweerder een onjuist beoordelingskader heeft toegepast. Hij voert hiertoe aan dat verweerder zijn indicatie VG03 niet kon intrekken op grond van artikel 3.2.4, aanhef en onder b, van de Wlz. Volgens eiser heeft verweerder namelijk niet aannemelijk gemaakt dat hij niet meer aangewezen is op de geïndiceerde zorg. Verweerder mag zijn indicatie alleen op deze grond herzien, als er sprake is van een verbetering in zijn gezondheidssituatie. Verweerder heeft niet aangetoond dat daarvan sprake is, aldus eiser.
Eiser voert verder aan dat verweerder ten onrechte voorbij is gegaan aan de informatie die in de bezwaarfase door zijn zorgverlener naar voren is gebracht en dat de medisch adviseur naar aanleiding van deze informatie ten onrechte geen medisch onderzoek heeft verricht.
Voorts voert eiser aan dat het voor hem niet mogelijk is om met de indicatie VG02 zorg in de zin van de Wlz of de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) in te kopen.

Overwegingen van de rechtbank

Met betrekking tot het door verweerder gehanteerde beoordelingskader
5.1
De rechtbank oordeelt dat de beroepsgrond, inhoudende dat verweerder een onjuist beoordelingskader heeft toegepast, niet slaagt. Zij overweegt daarover het volgende.
5.2
De rechtbank neemt als uitgangspunt het overgangsrecht zoals dat is vervat in hoofdstuk 11 van de Wlz. Dit overgangsrecht is bij de inwerkingtreding van de Wlz specifiek in het leven geroepen voor personen die op grond van de AWBZ over een indicatie beschikten. Personen zoals eiser die onder het overgangsrecht vallen, worden voor de toepassing van de Wlz gelijkgesteld met personen van wie is vastgesteld dat zij op grond van artikel 3.2.1 van de Wlz rechtstreeks recht op zorg onder de Wlz hebben. Wanneer de gelijkstelling van het recht van een (ex-)AWBZ-er met iemand die rechtstreeks de Wlz is ingevloeid zich eenmaal heeft voltrokken, gelden daarmee de rechten en verplichtingen uit de Wlz ook voor de (ex-) AWBZ-er. Onder de Wlz heeft verweerder de bevoegdheid om een indicatiebesluit te herzien of in te trekken. Verweerder kan onder meer herindiceren indien wordt vastgesteld dat de verzekerde niet langer op de geïndiceerde zorg is aangewezen. Dit staat in artikel 3.2.4, aanhef en onder b, van de Wlz. Verweerder toetst daarbij aan de toelatingscriteria van artikel 3.2.1 van de Wlz. Er moet, kort gezegd, sprake zijn van een grondslag voor een blijvende behoefte aan en noodzaak tot permanent toezicht of 24 uurs zorg in de nabijheid om ernstig nadeel te voorkomen.
5.3
De rechtbank vindt in de wet, noch in de Memorie van Toelichting (MvT), aanknopingspunten voor eisers stelling dat verweerder bij een herindicatie van een oorspronkelijk onder de AWBZ afgegeven indicatie niet zou mogen toetsen aan de toelatingscriteria van artikel 3.2.1 van de Wlz.
5.4
In de MvT bij artikel 3.2.4, aanhef en onder b, van de Wlz staat:
“Ook indien de verzekerde niet langer is aangewezen op de geïndiceerde zorg kan het CIZ het indicatiebesluit intrekken (onderdeel b). Een dergelijke herziening zal naar verwachting niet of nauwelijks voorkomen, omdat de criteria voor de Wlz zo zijn geformuleerd dat in beginsel geen sprake kan zijn van een zodanige verbetering van de gezondheidssituatie van de verzekerde, dat hij daardoor niet langer aan de voorwaarden voor Wlz-zorg zou voldoen.” [1] Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit deze tekst niet méér dan dat een herindicatie niet snel zal plaatsvinden in het geval van personen die (rechtstreeks) aan de toelatingscriteria van de Wlz zijn getoetst, omdat hun gezondheidssituatie veelal niet zal verbeteren en de toelatingscriteria van de Wlz heel streng zijn. De hiervoor geciteerde tekst biedt geen aanknopingspunten voor de interpretatie dat de MvT op dit onderdeel uitdrukkelijk ook ziet op personen zoals eiser. Het gaat dan dus om personen bij wie een eerder onder de AWBZ afgegeven indicatie zonder een toets aan de toelatingscriteria van de Wlz ambtshalve is omgezet naar een indicatie onder de Wlz op grond van overgangsrecht. Dat herindicatie van eiser alleen zou kunnen plaatsvinden als een verbetering van zijn gezondheidssituatie is vast te stellen, omdat dit criterium als toelichting bij artikel 3.2.4 van de Wlz in de MvT staat zonder dat daarbij expliciet is gemaakt dat dit ook zou gelden voor een (ex-)AWBZ-er, is naar het oordeel van de rechtbank te verstrekkend.
5.5
Naar het oordeel van de rechtbank biedt ook de MvT bij artikel 11.1.2, derde en vierde lid, van de Wlz, geen aanknopingspunt voor eisers stelling. In dit onderdeel van de MvT staat: “
In het derde lid wordt geregeld dat verzekerden die op grond van artikel 11.1.1, eerste lid, een recht hebben op langdurige zorg, dit recht blijven houden nadat de geldigheidsduur van hun indicatiebesluit is verlopen. Er zal dus geen herindicatie plaatsvinden op grond van de toegangscriteria van artikel 3.2.1” [2] .De rechtbank oordeelt dat de laatste zin van dit citaat alleen betrekking heeft op het moment van overgang van de AWBZ naar de Wlz. Uit deze tekst is niet af te leiden dat iemand die op grond van het overgangsrecht onder de Wlz valt, nooit meer geherindiceerd zou kunnen worden. Evenmin valt hieruit af te leiden dat verweerder bij die herindicatie niet zou mogen toetsen aan de toelatingscriteria van de Wlz. De lezing van eiser lijkt zelfs strijdig met het uitgangspunt van het overgangsrecht, inhoudende dat personen die daaronder vallen voor de toepassing van de Wlz gelijkgesteld zijn met personen van wie is vastgesteld dat zij op grond van artikel 3.2.1 van de Wlz rechtstreeks recht op zorg onder de Wlz hebben.
Met betrekking tot de informatie van de zorgverlener van eiser
6.1.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de beroepsgrond van eiser, inhoudende dat verweerder ten onrechte voorbij is gegaan aan de informatie die in de bezwaarfase door de zorgverlener van eiser naar voren is gebracht, niet slaagt. Zij overweegt daartoe als volgt.
6.2.
Verweerder mag zijn besluitvorming baseren op adviezen van zijn medische adviseur(s). Deze adviezen moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen. Zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, zij mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit het onderzoek. De adviezen en de daarop gebaseerde besluiten zijn in beroep aanvechtbaar. Het is echter aan de eisende partij om dan aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de adviezen niet aan de genoemde eisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Dit kunnen ook niet medisch geschoolden doen, maar voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts noodzakelijk.
6.3.
De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen reden voor de conclusie dat niet aan de in rechtsoverweging 6.2 genoemde voorwaarden is voldaan en dat het bestreden besluit is gebaseerd op onzorgvuldig medisch onderzoek. De rechtbank volgt eiser dan ook niet in zijn stelling dat verweerder de informatie die door zijn zorgverlener tijdens de hoorzitting op 10 februari 2020 mondeling naar voren is gebracht, niet heeft betrokken in de besluitvorming. De rechtbank stelt vast dat Pel ná die hoorzitting, namelijk op
26 maart 2020, een medisch advies heeft opgesteld. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op dit advies. Verweerder heeft daarbij het standpunt ingenomen dat het door eisers zorgverlener geschetste beeld niet in lijn is met de informatie van het eigen onderzoek van verweerder en de overige informatie van eiser uit de indicatiegeschiedenis. Hieruit blijkt dus dat verweerder wel acht heeft geslagen op de informatie die door eisers zorgverlener tijdens de hoorzitting naar voren is gebracht.
Met betrekking tot het verrichten van nader medisch onderzoek
7.1.
De rechtbank volgt eiser evenmin in zijn stelling dat verweerder naar aanleiding van de
door eisers zorgverlener verstrekte informatie een medisch onderzoek moest verrichten. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
7.2.
Als medisch adviseur in bezwaar heeft Pel dossieronderzoek verricht. Zij heeft daarbij onder meer kennis genomen van het rapport van Engelen . Engelen had haar medisch advies opgesteld naar aanleiding van uitgebreid onderzoek, bestaande uit onder meer dossieronderzoek en een spreekuurcontact met eiser van 19 november 2019. De rechtbank ziet in de gedingstukken geen aanknopingspunten voor het oordeel dat er voor Pel aanleiding was om eiser opnieuw te onderzoeken. Pel heeft in haar medisch advies van 26 maart 2020 opgenomen dat het dossier van eiser voldoende informatie bevat om tot een onderbouwd advies te komen. De door eiser genoemde klachten zijn op een kenbare wijze bij de medische beoordeling in bezwaar betrokken. Eiser heeft niet geconcretiseerd waarom deze conclusie van Pel onjuist zou zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is het advies van Pel is op een zorgvuldige manier tot stand gekomen, bevat het geen tegenstrijdigheden en is het voldoende begrijpelijk.
Met betrekking tot de indicatie VG02
8. Eiser voert tot slot aan dat het voor hem niet mogelijk is om met de indicatie VG02 zorg in de zin van de Wlz of de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) in te kopen. De rechtbank begrijpt dat dit voor eiser heel belangrijk is. Zij overweegt echter dat deze beroepsgrond geen onderdeel uitmaakt van de door de rechtbank te verrichten toets. De rechtbank toetst immers alleen het bestreden besluit. Om die reden laat de rechtbank dit punt van eiser verder onbesproken.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, voorzitter, en mrs. Y. Sneevliet en
A. Bouteibi, leden van de rechtbank, in aanwezigheid van mr. E. Kersten, griffier. De beslissing is uitgesproken op 30 november 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.TK 2013-2014, 33 891, nr. 3, p. 125.
2.TK 2013-2014, 33 891, nr. 3, p. 198.