Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
uitspraak van de meervoudige kamer van 30 november 2020 in de zaak tussen
Procesverloop
Inleiding
Overwegingen van de rechtbank
“Ook indien de verzekerde niet langer is aangewezen op de geïndiceerde zorg kan het CIZ het indicatiebesluit intrekken (onderdeel b). Een dergelijke herziening zal naar verwachting niet of nauwelijks voorkomen, omdat de criteria voor de Wlz zo zijn geformuleerd dat in beginsel geen sprake kan zijn van een zodanige verbetering van de gezondheidssituatie van de verzekerde, dat hij daardoor niet langer aan de voorwaarden voor Wlz-zorg zou voldoen.” [1] Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit deze tekst niet méér dan dat een herindicatie niet snel zal plaatsvinden in het geval van personen die (rechtstreeks) aan de toelatingscriteria van de Wlz zijn getoetst, omdat hun gezondheidssituatie veelal niet zal verbeteren en de toelatingscriteria van de Wlz heel streng zijn. De hiervoor geciteerde tekst biedt geen aanknopingspunten voor de interpretatie dat de MvT op dit onderdeel uitdrukkelijk ook ziet op personen zoals eiser. Het gaat dan dus om personen bij wie een eerder onder de AWBZ afgegeven indicatie zonder een toets aan de toelatingscriteria van de Wlz ambtshalve is omgezet naar een indicatie onder de Wlz op grond van overgangsrecht. Dat herindicatie van eiser alleen zou kunnen plaatsvinden als een verbetering van zijn gezondheidssituatie is vast te stellen, omdat dit criterium als toelichting bij artikel 3.2.4 van de Wlz in de MvT staat zonder dat daarbij expliciet is gemaakt dat dit ook zou gelden voor een (ex-)AWBZ-er, is naar het oordeel van de rechtbank te verstrekkend.
In het derde lid wordt geregeld dat verzekerden die op grond van artikel 11.1.1, eerste lid, een recht hebben op langdurige zorg, dit recht blijven houden nadat de geldigheidsduur van hun indicatiebesluit is verlopen. Er zal dus geen herindicatie plaatsvinden op grond van de toegangscriteria van artikel 3.2.1” [2] .De rechtbank oordeelt dat de laatste zin van dit citaat alleen betrekking heeft op het moment van overgang van de AWBZ naar de Wlz. Uit deze tekst is niet af te leiden dat iemand die op grond van het overgangsrecht onder de Wlz valt, nooit meer geherindiceerd zou kunnen worden. Evenmin valt hieruit af te leiden dat verweerder bij die herindicatie niet zou mogen toetsen aan de toelatingscriteria van de Wlz. De lezing van eiser lijkt zelfs strijdig met het uitgangspunt van het overgangsrecht, inhoudende dat personen die daaronder vallen voor de toepassing van de Wlz gelijkgesteld zijn met personen van wie is vastgesteld dat zij op grond van artikel 3.2.1 van de Wlz rechtstreeks recht op zorg onder de Wlz hebben.