ECLI:NL:RBMNE:2020:5143

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 november 2020
Publicatiedatum
25 november 2020
Zaaknummer
16.155236.20 en 16.275159-19 (gev. ttz) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van rechtsvervolging wegens ontoerekenbaarheid en oplegging van TBS met dwangverpleging na poging tot doodslag en mishandeling

Op 24 november 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag en meerdere mishandelingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks zijn psychiatrische stoornissen, opzet had bij de gepleegde feiten. Echter, op basis van deskundigenrapporten concludeert de rechtbank dat de verdachte niet volledig toerekeningsvatbaar is. Hierdoor wordt hij ontslagen van alle rechtsvervolging, wat betekent dat er geen straf kan worden opgelegd. De rechtbank legt echter wel de maatregel van TBS met dwangverpleging op, omdat er een reëel gevaar voor de maatschappij bestaat. De rechtbank benadrukt dat de veiligheid van de maatschappij voorop staat en dat de verdachte in een forensische kliniek moet worden behandeld om het recidiverisico te verminderen. De rechtbank heeft ook vorderingen van benadeelde partijen behandeld en schadevergoedingen toegewezen, maar met de beperking dat de verdachte slechts één dag gijzeling per vordering moet ondergaan, gezien zijn ontoerekenbaarheid.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16.155236.20 en 16.275159-19 (gev. ttz) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 24 november 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1992] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd in P.I. Zwolle Zuid 1.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 23 september 2020 (alleen parketnummer 16.155236-20) en 10 november 2020 (beide parketnummers). De verdachte is gehoord via Skype vanuit de Penitentiaire Inrichting Zwolle en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. A.Y.M. Jansse, advocaat te Zeist.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de standpunten en vordering van officier van justitie mr. A.M. Lobregt en van wat verdachte en zijn raadsvrouw naar voren hebben gebracht. Verder heeft de rechtbank kennis genomen van wat de deskundigen Sizoo en Delfos op zitting naar voren hebben gebracht. Tot slot heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen naar voren is gebracht:
- door de benadeelde partij [slachtoffer 1] , bijgestaan door mr. I.W.A. Roelandschap;
- door mr. I. Dilven namens de benadeelde partij [slachtoffer 2] ;
- door de benadeelde partij [slachtoffer 3] , bijgestaan door mr. I. Dilven; en
- door mr. L. van Gaalen-Van Beuzekom namens de benadeelde partij [slachtoffer 4] .

2.TENLASTELEGGINGEN

De tenlasteleggingen zijn als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking op de
dagvaarding met parketnummer 16/155236-20komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1, primair
op 12 juni 2020 te Zeist heeft geprobeerd [slachtoffer 1] van het leven te beroven door met een mes in de schouder en/of de rug van die [slachtoffer 1] te steken;
feit 1, subsidiair
op 12 juni 2020 te Zeist heeft geprobeerd [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met een mes in de schouder en/of de rug van die [slachtoffer 1] te steken;
feit 2
op 10 april 2020 te Leusden [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] van zijn fiets te duwen of te trekken (waardoor die [slachtoffer 2] ten val is gekomen) en vervolgens die [slachtoffer 2] tegen zijn lichaam te slaan en/of te schoppen;
feit 3
op 10 april 2020 te Leusden [slachtoffer 5] heeft mishandeld door die [slachtoffer 5] omver te duwen (waardoor die [slachtoffer 5] ten val is gekomen) en vervolgens die [slachtoffer 5] tegen haar hoofd, althans het lichaam, te slaan;
De verdenking op de
dagvaarding met parketnummer 16/275159-19komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 2 november 2019 te Zeist [slachtoffer 4] heeft mishandeld door onder meer met een fiets tegen het lichaam van die [slachtoffer 4] te botsen en de keel en/of nek van die [slachtoffer 4] vast te pakken.

3.VOORVRAGEN

De dagvaardingen zijn geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de aan verdachte ten laste gelegde feiten hem niet kunnen worden toegerekend op grond van zijn ernstige geestelijke stoornis, waarmee ook niet kan worden bewezen dat verdachte opzet heeft gehad op het plegen van die feiten. Voor het overige heeft zij geen bewijsverweer gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
De rechtbank maakt bij haar oordeel over de feiten op de dagvaarding met
parketnummer 16/155236-20gebruik van de volgende wettige bewijsmiddelen: [1]
Feit 1
[slachtoffer 1] heeft in zijn aangifte – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard.
Op 12 juni 2020 fietste ik te Zeist. Ik zag dat een naakte man naar mij toe kwam gerend. [2] Hij sloeg mij erg hard op mijn rug. Ik voelde toen wat warms over mijn rug lopen en ik voelde ook dat het in mijn broek liep. Een man zei dat ik gestoken was. Ik zag dat hij iets uit mijn rug trok. Ik zag dat het een afgebroken lemmet van een soort aardappelschilmesje was. Ik zag dat er bloed aan zat. Ik begreep toen dat ik door de naakte man gestoken was. [3]
[getuige] heeft als getuige – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard.
Op 12 juni 2020 zag ik dat [verdachte] een mes in zijn hand had. [verdachte] rende in de richting van een man op de fiets en stak met een bovenhandse beweging een mes in de rug van die man. [4]
In een geneeskundige verklaring betreffende [slachtoffer 1] staat –zakelijk weergegeven – het volgende:
  • uitwendig waargenomen letsel: steekwond links ter hoogte van schouderblad;
  • datum waarop genoemde persoon is onderzocht: 12 juni 2020.
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben - zakelijk weergegeven - het volgende gerelateerd.
De politie hoorde ter plaatse, op de [straat] in [woonplaats] , dat de persoon die had gestoken [verdachte] genaamd was en dat deze persoon na het steken naar de woning op nummer [nummer] gerend was. Binnen in die woning zagen zij een naakte man in bed liggen die verklaarde [verdachte] te zijn. In dezelfde kamer stond een koelkast, waarop het handvat van een keukenmes lag, zonder lemmet. Verdachte is vervolgens aangehouden door de politie. [6]
Feiten 2 en 3
[slachtoffer 2] heeft in zijn aangifte – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard.
Op 10 april 2020 reed ik samen met mijn vrouw [slachtoffer 5] op mijn e-bike te Leusden. Ik voelde dat iemand uit het niets de bagagedrager van de e-bike vastgreep. Ik viel in de berm en zag een man boven op mij. Ik had als het ware een black out. Op een gegeven moment zag ik dat de man tegen mijn kruis wilde schoppen. Toen kwam ik weer bij mijn positieven. Ik had ontzettende hoofdpijn. Daarbij had ik een wondje aan mijn lip. [7] Ook mijn linkerbeen deed en doet pijn. Mijn huisarts concludeerde dat ik een hersenschudding had. [8]
[slachtoffer 5] heeft in haar aangifte – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard.
Op 10 april 2020 reed ik samen met mijn man [slachtoffer 2] op mijn e-bike te Leusden. Ik reed voor mijn man. Op een gegeven moment hoorde ik lawaai. Ik keek gelijk waar dit geluid vandaan kwam en ik zag dat mijn man op zijn rug in de berm lag en dat een voor mij onbekende man mijn man aan het slaan en schoppen was. Ik zag dat de man mijn man bleef schoppen en slaan tegen het onderlichaam van mijn man. Ik zag dat deze man dezelfde was als later door de politie is meegenomen. Het volgende moment viel ik achterover en klapte met mijn achterhoofd tegen de straat. Ik zag vervolgens als het ware sterretjes. Door die klap was ik heel dizzy en voelde direct pijn aan mijn achterhoofd. Ik ben toen opgestaan maar wat er toen verder gebeurd is, weet ik niet meer. [9] Ik merkte gelijk dat er een flinke bult op mijn achterhoofd zat. Ik had ook een wondje in mijn gezicht en een wondje op mijn elleboog. [10]
Verbalisant [verbalisant 3] heeft het volgende gerelateerd: [11]
Wij kregen op 10 april 2020 een melding dat een persoon compleet door het lint zou gaan en meerdere personen zou hebben aangevallen. Ik hoorde dat er werd doorgegeven dat het mogelijk zou gaan een persoon genaamd:
- van [verdachte] .
Ter plaatse gekomen zag ik dat [slachtoffer 5] bloed op haar gezicht had. Ik zag dat zij haar hand op de achterkant van haar hoofd hield. Ik hoorde dat zij het volgende tegen mij verklaarde:
- ik was aan het fietsen;
- ik werd opeens aangevallen door die man. Ik zag dat zij hierbij wees naar de
voorgenoemde verdachte;
- ik werd van mijn fiets getrokken, ik viel op de grond en voelde pijn in mijn hele
lichaam;
- ik voelde dat hij mij een harde klap tegen mijn hoofd gaf.
Verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] hebben –zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Op 10 april 2020 kregen we de melding te gaan naar Leusden. Daar zou een verwarde man mensen aanvallen. Ter plaatse hoorden wij dat uit het niets een echtpaar was aangevallen. Het bleek te gaan om echtpaar [slachtoffer 2] en [slachtoffer 5] . [12] Hierop is de man, die bleek te zijn geheten [verdachte] , aangehouden. [13]
De rechtbank maakt bij haar oordeel over het feit op de dagvaarding met
parketnummer 16/275159-19gebruik van de volgende wettige bewijsmiddelen: [14]
[slachtoffer 4] heeft in haar aangifte – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard.
Op 2 november 2019 reed ik met mijn auto te Zeist. Ik zag dat een fietser recht op mij af fietste en met zijn fiets vol mijn motorkap raakte. [15] Ik ben toen uitgestapt. De man stond ineens naast mij. Ik zag en voelde dat hij met zijn linkerarm mij vastpakte in mijn nek onder mijn oor. Ik voelde op dat moment ook pijn in mijn rechterzij. Ik denk dat dit het fietsstuur van de man was. Ook voelde ik een hard voorwerp tegen mijn rechteronderbeen aankomen. Ik voelde een soort stekende pijn. Ik had het idee dat dit gebeurde doordat het voorwiel van de fiets met kracht tegen mijn been aankwam. De man had mij nog vast in de nek. Ik voelde dat de man mij meetrok en door die kracht draaide ik als het ware om. Ik voelde dat de man twee keer heel veel kracht zette op mijn nek om mij tegen het dak van de auto te duwen. Ik voelde een stekende en drukkende pijn in mijn nek. Hij had mij enorm hard vast. [16]
Verdachte heeft bij de politie – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard.
Op 2 november 2019 reed ik op mijn fiets te Zeist. Ik weet dat ik toen tegen een auto ben gefietst. Ik weet dat ik ruzie heb gemaakt met de vrouw die uit de auto kwam. Ik heb die mevrouw een klap gegeven. [17]
Opzet
De vraag die de rechtbank in het kader van alle ten laste gelegde feiten moet beantwoorden is of verdachte opzettelijk heeft gehandeld.
Zoals hierna uit dit vonnis zal blijken, is door deskundigen geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van psychiatrische stoornissen en psychische problematiek. Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad blijkt dat bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een zodanige ernstige psychische stoornis bij verdachte dat hij niet opzettelijk heeft gehandeld, de stoornis slechts dan aan de bewezenverklaring van opzet in de weg staat indien bij de verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte en de mogelijke gevolgen van zijn handelingen zou hebben ontbroken. Daarvan zal slechts bij hoge uitzondering sprake zijn. [18] In de weinige voorbeelden daarvan ging het dan ook om zodanig ernstige stoornissen dat van volledige onbewustheid sprake was. In de onderhavige gevallen, waarbij de rechtbank ook acht heeft geslagen op de verklaring van verdachte zelf, is de rechtbank van oordeel dat verdachte zijn gedragingen op enige wijze heeft beseft en heeft beseft dat zijn handelen zeer ernstige gevolgen kon hebben. De omstandigheid dat het handelen van verdachte ten gevolge van zijn stoornis wellicht niet gecontroleerd en/of geremd kon worden staat er immers niet aan in de weg dat verdachte zich min of meer bewust is geweest van wat hij heeft gedaan en hij aldus minstens de aanmerkelijke kans op de gevolgen heeft aanvaard.
De rechtbank is daarom van oordeel dat in dit geval niet kan worden vastgesteld dat bij verdachte bij het plegen van de ten laste gelegde feiten sprake was van het ontbreken van ieder inzicht in de draagwijdte en de mogelijke gevolgen van zijn gedragingen. Dat betekent dat de rechtbank het opzettelijk handelen door verdachte bij alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen acht.
Poging tot doodslag
In het kader van feit 1 op de dagvaarding met parketnummer 16/155236-20 moet de rechtbank de vraag beantwoorden of sprake is van een poging tot doodslag of een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Verdachte heeft [slachtoffer 1] , het slachtoffer, in de rug gestoken met een mes. Verdachte heeft dit zo snel gedaan, dat het slachtoffer de steek zelf niet heeft gevoeld. Bovendien heeft verdachte krachtig en diep gestoken. Het lemmet is immers van het handvat afgebroken en in de rug van het slachtoffer blijven zitten. Algemene ervaringsregels leren dat wanneer krachtig en diep met een mes in de rug wordt gestoken – gelet op de zich in die omgeving bevindende vitale delen – dodelijk letsel kan worden toegebracht. Door te handelen zoals verdachte heeft gedaan, is dus de aanmerkelijke kans op dodelijk letsel ontstaan. De rechtbank is verder van oordeel dat de door verdachte verrichte geweldshandeling, en de wijze waarop deze is verricht, naar zijn uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op het gevolg – de dood van het slachtoffer – dat niet anders kan dan dat verdachte die kans heeft aanvaard.
Het voorgaande betekent dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag, zoals primair ten laste gelegd onder parketnummer 16/155236-20.
Overige feiten
Gelet op de redengevende feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, acht de rechtbank ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de overige aan hem ten laste gelegde feiten heeft begaan.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht onder
parketnummer 16/155236-20wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1, primair
op 12 juni 2020, te Zeist, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1] met een mes in de rug heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2
op 10 april 2020, te Leusden, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door de fiets van die [slachtoffer 2] vast te pakken waardoor die [slachtoffer 2] ten val is gekomen en vervolgens die [slachtoffer 2] tegen zijn lichaam te slaan en te schoppen;
feit 3
op 10 april 2020, te Leusden, [slachtoffer 5] heeft mishandeld door die [slachtoffer 5] omver te duwen waardoor die [slachtoffer 5] ten val is gekomen en vervolgens die [slachtoffer 5] tegen haar hoofd te slaan.
De rechtbank acht onder
parketnummer 16/275159-19wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 2 november 2019 te Zeist [slachtoffer 4] heeft mishandeld door met een fiets
tegen het lichaam van die [slachtoffer 4] te botsen en de nek vast te pakken en meermalen met kracht tegen de nek te duwen.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
parketnummer 16/155236-20feit 1, primair:
poging tot doodslag
parketnummer 16/155236-20feiten 2 en 3 enparketnummer 16/275159-19, telkens:
mishandeling.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Over verdachte zijn twee pro justitia rapporten opgemaakt.
Het rapport van 4 november 2020, opgemaakt door drs. E.C.J. de Rooij, psychiater in opleiding, onder supervisie van mw. mr. drs. F.M.J. Bruggeman, psychiater
Het rapport van psychiater De Rooij houdt onder meer het volgende in. Bij verdachte is sprake van een chronische psychotische stoornis in het kader van schizofrenie en een autismespectrumstoornis. Beide psychiatrische stoornissen waren aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde en beïnvloedden verdachte zijn gedragskeuzes en gedragingen. Verdachte was destijds floride psychotisch. Hij kon vanuit zijn psychotische toestandsbeeld situaties niet meer goed inschatten, waardoor hij oninvoelbaar en onberekenbaar werd in zijn gedrag. Aannemelijk is ook dat het handelen van verdachte gestuurd werd vanuit zijn psychotische gedachtegang. Bijkomend is dat bij verdachte vanuit zijn autismespectrumstoornis de impulscontrole en affectieregulatie verminderd is. Gelet hierop wordt geadviseerd het ten laste gelegde verdachte niet toe te rekenen. Hij kan zijn eigen gedrag niet overzien in de context. Het is voor hem niet mogelijk het strafwaardige te overzien.
Het rapport van 4 november 2020, opgemaakt door mr. drs. R.A. Sterk, psycholoog
Het rapport van psycholoog Sterk houdt onder meer het volgende in. Bij verdachte is sprake van psychische problematiek in de vorm van een autismespectrumstoornis en schizofrenie. Daarvan lijkt sprake te zijn geweest ten tijde van het ten laste gelegde. Het lijkt er ook op dat verdachtes gedragskeuzes en gedragingen hierdoor beïnvloed werden. Voorafgaand aan het steekincident met slachtoffer [slachtoffer 1] lijkt er al sprake te zijn van een langere ontregeling met overprikkeling en psychotische episodes. De realiteitstoetsing lijkt dus fors te zijn aangetast en waarschijnlijk was hij psychotisch ten tijde van het ten laste gelegde. Ook is waarschijnlijk dat zijn verhoogde prikkelgevoeligheid, gebrekkige spanningstolerantie en agressieregulatie met zijn autismespectrumstoornis en de schizofrenie een rol hebben gespeeld. Geadviseerd wordt dan ook om de ten laste gelegde feiten in het geheel niet aan verdachte toe te rekenen.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
Gelet op de hiervoor besproken rapporten heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ook op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank merkt allereerst op dat de rapporten zijn opgemaakt naar aanleiding van feit 1 op de dagvaarding met parketnummer 16/155236-20, waarvan de poging doodslag op slachtoffer [slachtoffer 1] bewezen is verklaard. Uit de bewijsmiddelen van de andere ten laste gelegde feiten blijkt dat deze zich in een vergelijkbare context hebben afgespeeld. Sprake was van ogenschijnlijk plotseling agressief gedrag tegen willekeurige slachtoffers.
Ook vonden de meeste feiten in dezelfde periode plaats. Het feit zoals ten laste gelegd op de dagvaarding met parketnummer 16/275159-17 vond ongeveer een half jaar eerder plaats, maar kent een soortgelijk verloop. Verdachte heeft bovendien zelf verklaard dat hij voorafgaand aan dit feit overprikkeld was. Hij voelde druk door de onoverzichtelijke situatie en de auto’s om hem heen. Hij wist daardoor niet meer goed welke kant hij op moest. Ook het roepen van mensen om hem heen maakte hem angstig.
Gelet hierop acht de rechtbank de conclusies uit de rapporten ook van toepassing op de overige feiten waarvoor verdachte thans terecht staat.
Op basis van de conclusies van de deskundigen is de rechtbank van oordeel dat het hiervoor bewezen verklaarde niet aan verdachte kan worden toegerekend. Dit betekent dat aan verdachte geen straf kan worden opgelegd. De rechtbank zal verdachte daarom ontslaan van alle rechtsvervolging.

8.OPLEGGING VAN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte de maatregel tot terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging op te leggen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich tegen de oplegging van de maatregel TBS met dwangverpleging verzet. Volgens de verdediging krijgt verdachte in een TBS-kliniek, waaronder een Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK), te veel prikkels. Er is daar altijd sprake van groepsdynamiek en groepsbehandeling. Ook de huidige omgeving van het PPC Zwolle is desastreus voor hem. De schade van zijn detentie is mede ten gevolge van die prikkels enorm. Daarnaast hebben forensische klinieken onvoldoende deskundigheid op het gebied van autisme, zeker in combinatie met schizofrenie. De verdediging pleit er dan ook voor behandeling in het kader van de reeds verleende zorgmachtiging aan te bieden. Net als de TBS maatregel kan de zorgmachtiging worden verlengd als dat noodzakelijk is. Juist vanwege de vereiste specifieke behandeling en begeleiding, biedt het kader van een zorgmachtiging een veiligere en betere omgeving voor verdachte. Bovendien biedt een behandeling in het kader van een zorgmachtiging ruimte voor het maken van muziek. Het maken van muziek zal de weg naar herstel van verdachte bevorderen. In een FPK zal verdachte die ruimte niet krijgen.
Primair heeft de verdediging dan ook verzocht verdachte in het kader van een - reeds door de civiele rechter verleende - zorgmachtiging te laten behandelen in een kleinschalige woonvorm met 24 uurs toezicht in de nabijheid en 24 uurs beschikbaarheid van hulp, welke woonvorm bijvoorbeeld in de thuissituatie gerealiseerd kan worden. Subsidiair heeft de verdediging verzocht om behandeling in het kader van een zorgmachtiging in een gespecialiseerde kliniek met een voldoende beveiligingsniveau, waar kans op herstel geboden kan worden met zicht op terugkeer naar de kleine woonvorm.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Inleidende opmerking
Bij het bepalen van de op te leggen maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de specifieke omstandigheden van de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken.
Deskundigen
Zoals hiervoor overwogen beschouwt de rechtbank verdachte als volledig ontoerekeningsvatbaar voor zijn handelen. Het handelen van verdachte geeft echter wel aanleiding tot het opleggen van een maatregel. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking wat diverse deskundigen over verdachte hebben gerapporteerd, dan wel hebben verklaard op de terechtzitting.
Psychiater De Rooij heeft in zijn rapport het volgende over verdachte geconcludeerd:
Het risico op recidive is aanzienlijk bij gelijkblijvende situaties. De psychotische symptomen geven een verstoring in de realiteitstoetsing, waarbij er in combinatie met de autismespectrumstoornis sprake is van zeer snelle en forse overprikkeling. De psychotische stoornis kan op zichzelf staand zorgen voor affectregulatiestoornissen en agressie. De autismespectrumstoornis maakt dat verdachte nog kwetsbaarder is. Verdachte laat een prognostisch ongunstig beloop zien van zijn schizofrenie, waarbij psychotische klachten de laatste jaren meer op de voorgrond zijn gekomen. Ook is sprake van slecht reageren op medicatie. Hij heeft hierdoor de laatste tijd veelvuldig momenten gehad waarbij sprake is geweest van ongerichte agressie waarin hij onverwacht overprikkeld raakte. De diverse opnames van de afgelopen jaren hebben ook tot stress en overprikkeling geleid. Na ontslag zorgde aanpassing aan de thuissituatie opnieuw voor extra spanning en overprikkeling.
Alleen wanneer het lukt de psychotische symptomen goed te behandelen en hiermee de agressieregulatie en overprikkeling van verdachte beter te reguleren, kan verdachte daarna met aanhoudende externe begeleiding meer in zijn eigen structuur functioneren en zal de kans op recidive afnemen. Gezien de huidige situatie zal stabilisatie eerst moeten plaatsvinden in een forensische setting. Op het moment dat de veiligheid van de maatschappij, de naasten en verdachte zelf kunnen worden gewaarborgd, zal moeten worden ingezet op verder herstel en resocialisatie. Bij het herstel moet aandacht worden besteed aan betekeningsvolle dagbesteding, indien mogelijk met verdere ontwikkeling van zijn muzikale talenten. Hij is een getalenteerd cellist en in de muziek ervaart hij een vorm van rust waardoor hij zijn spanning kan reguleren.
Geadviseerd wordt om de maatregel TBS met dwangverpleging op te leggen, uit te voeren in een FPK. De mate van beveiliging in een FPK wordt als voldoende beschouwd. De agressie incidenten worden zo gerelateerd aan de psychotische klachten, dat gespecialiseerde psychiatrische behandeling van deze klachten voorrang dienen te krijgen. Dat kan het beste in een FPK.
Psycholoog Sterk heeft in haar rapport het volgende geconcludeerd:
Omdat verdachte onberekenbaar en agressief kan worden als hij psychotisch is, is sprake van een hoger recidive risico dan statistisch gezien het geval is.
Vanuit forensisch oogpunt is behandeling geïndiceerd. Het is van belang dat verdachte goed wordt ingesteld op medicatie, wat gecompliceerd is. De problematiek is immers ernstig. De behandeling dient aangeboden te worden in een kliniek met een verhoogd beveiligingsniveau, zoals een FPK.
Moeder van verdachte wil verdachte in de thuissituatie laten behandelen. Zij spant zich ervoor in een behandelplek in de thuissituatie te creëren, waarbij er voor de maatschappij ook voldoende veiligheid kan worden gewaarborgd. Dergelijke voorzieningen zijn echter nog niet aanwezig. In hoeverre een dergelijke voorziening in de toekomst toereikend zal zijn, moet nader worden bepaald. In eerste instantie moet verdachte dan ook worden geplaatst in een forensische kliniek. Mogelijk kan verdachte in tweede instantie, na een behandeling in een kliniek en wanneer voldoende voorzieningen in het ouderlijk huis zijn gerealiseerd, thuis geplaatst worden.
Een behandeling in het kader van bijzondere voorwaarden is niet mogelijk. Omdat wordt geadviseerd de feiten in zijn geheel niet aan verdachte toe te rekenen, kan geen voorwaardelijke straf worden opgelegd waaraan bijzondere voorwaarden kunnen worden verbonden. De zorgmachtiging is een civielrechtelijke maatregel en biedt in dit geval onvoldoende bescherming. Wat resteert is een maatregel TBS, in de vorm van een TBS met voorwaarden of met dwangverpleging. Onderzoeker acht de maatregel TBS met dwangverpleging het meest geïndiceerd. Betrokkene is als gevolg van de geconstateerde psychische problematiek niet goed in staat om zich aan voorwaarden te houden. Om die reden wordt geadviseerd de maatregel tot TBS met dwangverpleging op te leggen. Deze maatregel moet ten uitvoer worden gelegd in een FPK en niet in een FPC (Forensisch Psychiatrisch Centrum), omdat in een FPK beter afgestemde psychiatrische zorg kan worden geboden.
In opdracht van de familie van verdachte, in samenspraak met de behandelaren van Altrecht, is op 27 september 2020 ook
een advies uitgebracht door psychiater B. Sizoo, verbonden aan het Centrum voor Consultatie en Expertise (CCE) en gespecialiseerd in de zorg voor mensen met autisme. In bijzondere situaties wordt advies gevraagd aan dergelijke deskundigen op het gebied van autismespectrumstoornissen, vanuit de ervaring dat de gebruikelijke (forensische) geestelijke gezondheidszorg veelal voor deze groep cliënten niet passend is of zelfs averechts werkt.
In het advies van psychiater Sizoo benadrukt hij dat het moeilijk te beoordelen is in hoeverre er een samenhang bestaat tussen de agressie van verdachte en de toegediende dwangmedicatie. Bij een hogere dosering is geen sprake van een afname van incidenten en een wisseling van medicatie gaat juist gepaard met een toename van incidenten. Sizoo raadt om die reden aan alleen een onderhoudsdosering toe te dienen. Verder is het belangrijk om via muziek een route naar herstel op te stellen. Die route moet verdachte stimuleren en perspectief bieden. Om het herstel te begeleiden is een langdurige en deskundige ondersteuning van een gedragsdeskundige nodig, die goed zicht heeft op de specifieke en sterke kanten en kwetsbaarheden van verdachte. De situatie thuis in Zeist lijkt het meest geschikt als woonlocatie. Het groepselement van een begeleid wonen vorm roept waarschijnlijk te veel spanning en prikkels op en een reguliere zorginstelling kan de continuïteit niet bieden die verdachte nodig heeft. De woonsituatie zou verstevigd moeten worden met het organiseren van betere beveiliging. Sizoo sluit af met de opmerking dat het advies is opgesteld in het kader van de kwaliteit van bestaan van verdachte en niet is bestemd voor andere doeleinden.
Ter terechtzitting is psychiater Sizoo nader ingegaan op de toestand waarin verdachte zich op dit moment bevindt. Sizoo heeft verdachte in de ochtend voorafgaande aan de terechtzitting in het PPC Zwolle bezocht, en heeft de actuele toestand van verdachte ter terechtzitting verwoord als buitengewoon slecht. In verband met de veiligheidsaspecten, heeft hijter terechtzitting geadviseerd verdachte eerst te laten stabiliseren in een forensische setting. Behandeling buiten de cocon van beveiliging waarin verdachte nu verkeert, is onverantwoord. Dit is het gevolg van de ontwikkelingen die zich de afgelopen periode hebben voorgedaan. Gelet op het huidige toestandsbeeld is terugkeer naar de thuissituatie nog niet geïndiceerd. Pas na stabilisatie van zijn toestandsbeeld is het mogelijk om een behandeltraject in gang te zetten, waarna aan resocialisatie in de thuissituatie kan worden gewerkt. Tegelijkertijd is Sizoo zich ervan bewust dat de huidige forensische setting bij verdachte ook weerstand oproept. Daarom moet worden toegewerkt naar een tussenvorm.
Door de verdediging is ook advies ingewonnen bij
psycholoog M. Delfos, gespecialiseerd in passende hulpverlening aan mensen met autisme.
Psycholoog Delfos heeft ter terechtzitting bevestigd dat de toestand van verdachte onder de huidige omstandigheden steeds slechter wordt. Een belangrijke oorzaak daarvan is dat verdachte in het PPC niet wordt begrepen. De gedachten die verdachte heeft, kunnen volgens Delfos ook niet zonder meer worden toegeschreven aan psychoses. Zijn gedachten van troost worden op dit moment verdrongen door gedachten van buitenaf die hem ertoe bewegen opdrachten uit te voeren. Gedachten van troost zal hij kunnen hervinden als hij weer cello kan spelen. Gedachten die troost bieden, krijgt hij nergens anders dan thuis. De thuissituatie is dan ook de weg terug. Als hij inzicht krijgt in de zelfbepaaldheid van zijn gedrag, biedt de thuissituatie ook voldoende veiligheid. Veiligheid kan alleen worden geboden door verdachte zelf. Er moet wel een overgangsperiode komen waarin hij tot zichzelf kan komen. Daarbij zijn contact met zijn familie en zijn cello belangrijk. Het tot zichzelf komen is volgens Delfos iets anders dan stabilisatie. Delfos benadrukt dat haar ervaring is dat opnames in FPK’s niet leiden tot verbetering.
Veiligheid
De rechtbank stelt voorop dat zij de bezorgdheid van de verdediging over de gevolgen van een opname van verdachte in een forensische kliniek ter harte neemt. Als juist is, zoals de verdediging en vooral deskundige Delfos stelt, dat plaatsing in een FPK niet tot verbetering van de toestand van verdachte zal leiden, is dat zorgelijk. Een dergelijke ontwikkeling zou niet in het belang van de verdachte zijn en een eventuele terugkeer van verdachte in de maatschappij bemoeilijken.
De rechtbank heeft echter niet alleen te kijken naar het belang van verdachte. Op dit moment vormt verdachte een reëel gevaar voor de maatschappij als hij onvoldoende wordt beveiligd. Illustratief daarvoor is dat slachtoffer [slachtoffer 1] ook overleden had kunnen zijn als gevolg van het handelen van verdachte. Het is de taak van de strafrechter om de maatschappij zoveel mogelijk te beschermen tegen het gevaar dat van personen uit kan gaan. Die taak weegt zwaar mee bij het oordeel van de rechtbank over de vraag welke maatregel het meest passend is. Daarbij is zij gebonden aan de mogelijkheden die de wet haar biedt.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat van een zorgmachtiging onvoldoende beveiliging uitgaat. GGZ-klinieken zijn er onvoldoende op ingericht om de beveiliging te bieden die nodig is in de situatie van verdachte. De verdediging heeft zelf ter terechtzitting beaamd dat de gewenste gespecialiseerde kliniek die zowel een voldoende beveiligingsniveau, als een voldoende gespecialiseerde behandeling kent, niet bestaat.
De wens van de moeder van verdachte om de behandeling en beveiliging daarom in de thuissituatie aan te bieden, begrijpt de rechtbank vanuit het perspectief van de persoon van de verdachte. Vanuit een breder perspectief beoordelend en in het bijzonder kijkend naar de noodzakelijke veiligheid voor de maatschappij, acht zij deze mogelijkheid echter, net als alle hiervoor genoemde deskundigen, niet reëel. Op dit moment zijn er onvoldoende waarborgen om verdachte op veilige wijze in zijn thuissituatie te laten behandelen.
Conclusie
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat een strafrechtelijk kader met justitieel toezicht noodzakelijk is om het recidiverisico voldoende terug te dringen en de veiligheid van de omgeving voldoende te garanderen. Daarvoor biedt de wet in dit geval, zoals uit bovenstaande volgt, geen ander middel dan de plaatsing in een forensische kliniek in het kader van de maatregel tot TBS met dwangverpleging. De rechtbank zal daarom overgaan tot het opleggen van deze maatregel. Aan alle voorwaarden daarvoor is voldaan. Alle bewezen verklaarde feiten zijn feiten waarvoor volgens de wet TBS opgelegd kan worden. Daarnaast eist de algemene veiligheid van personen de oplegging van deze maatregel. Dat oordeel is gegrond op de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten en het gevaar voor herhaling. Nu de maatregel wordt opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, kan de totale duur van de maatregel een periode van vier jaar te boven gaan.
De rechtbank benadrukt dat het in dit geval uitdrukkelijk niet de bedoeling is de maatregel tot TBS met dwangverpleging in een FPC ten uitvoer te leggen. Weliswaar heeft een FPC een hoger beveiligingsniveau dan een FPK, maar de rechtbank acht van belang dat de invulling van de maatregel komt te liggen op specialistische behandeling van de verdachte. Uit de rapportages van de deskundigen begrijpt de rechtbank dat een FPK voor een dergelijke behandeling betere mogelijkheden biedt dan een FPC en ook dat een FPK een voldoende hoog beveiligingsniveau biedt om de maatschappij te beschermen tegen verdachte.

9.BENADEELDE PARTIJEN

Ontslag van alle rechtsvervolging
9.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat in geval van ontslag van alle rechtsvervolging geen ruimte bestaat voor de toewijzing van vorderingen van benadeelde partijen tot vergoeding van geleden schade.
9.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat ontslag van alle rechtsvervolging niet aan de ontvankelijkheid van vorderingen van benadeelde partijen in de weg staat.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank volgt de officier van justitie in haar standpunt. Daarbij wijst de rechtbank allereerst op artikel 6:165, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, dat bepaalt dat de omstandigheid dat een als een doen te beschouwen gedraging van een persoon van veertien jaar of ouder is verricht onder de invloed van een geestelijke of lichamelijke tekortkoming, geen beletsel is om deze gedraging aan de dader toe te rekenen. Een ontslag van alle rechtsvervolging op grond van ontoerekenbaarheid staat niet in de weg aan het ontvankelijk verklaren van vorderingen van benadeelde partijen, maar er moet dan wel een maatregel aan verdachte worden opgelegd, zo volgt uit artikel 361, tweede lid, onder a, van het Wetboek van Strafvordering. Uit rechtspraak van de Hoge Raad [19] volgt dat hieronder ook de situatie valt dat aan een volledige ontoerekenbare verdachte de TBS-maatregel wordt opgelegd.
Wel ziet de rechtbank in de omstandigheid dat de feiten in strafrechtelijke zin niet aan verdachte kunnen worden toegerekend aanleiding om slechts één dag gijzeling per vordering aan de op te leggen schadevergoedingsmaatregelen te verbinden. Daarbij betrekt de rechtbank het negatieve effect dat voor verdachte van gijzeling uit zal gaan.
Draagkracht
9.4
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de draagkracht van verdachte in de weg staat aan oplegging van de schadevergoedingsmaatregelen aan verdachte.
9.5
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de draagkracht van verdachte bij de oplegging van de schadevergoedingsmaatregelen geen rol speelt.
9.6
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwijst in dit verband naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad. [20] Daaruit volgt dat de draagkracht van de verdachte bij de bepaling van de hoogte van het in de schadevergoedingsmaatregel begrepen schadebedrag geen rol speelt. Het gebrek aan draagkracht kan in uitzonderlijke gevallen voor de rechter wel reden zijn om de schadevergoedingsmaatregel niet op te leggen. Daarbij kan volgens de Hoge Raad in het bijzonder worden gedacht aan gevallen waarin op voorhand vaststaat dat het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel slechts zal leiden tot het in de toekomst tenuitvoerleggen van vervangende hechtenis (tegenwoordig gijzeling). Dat van een dergelijke situatie sprake is, is in dit geval niet gebleken. Zoals hiervoor al is overwogen, ziet de rechtbank wel aanleiding de minimale gijzeling van één dag aan de schadevergoedingsmaatregelen te verbinden.
Bespreking van de vorderingen van de benadeelde partijen
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd voor het onder 1 op de dagvaarding met parketnummer 16/155236-20 ten laste gelegde feit en vordert een bedrag van € 20.276,55.
Het gevorderde bedrag bestaat uit de volgende materiële schadeposten:
  • € 600,- voor ambulancekosten, ziekenhuisdaggeldvergoeding, kapotte rugzak, spijkerbroek en shirt;
  • € 385,- in verband met toekomstige kosten voor psychische behandelingen;
  • € 50,- aan reiskosten;
  • € 443,50 aan noodzakelijke huishoudelijke hulp;
  • € 16.181,48 voor het verlies aan verdiencapaciteit;
  • € 116,57 aan verschotten voor medische informatie.
Daarnaast bestaat het gevorderde bedrag uit € 2.500,- smartengeld.
Ten slotte heeft de benadeelde partij verzocht om een contactverbod op te leggen.
9.7
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de toekomstige kosten voor psychische behandelingen en de kosten voor het verlies van verdiencapaciteit nog onzeker zijn. Met betrekking tot deze kosten moet de benadeelde partij volgens de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering worden verklaard. De overige gevorderde kosten zijn volgens de officier van justitie voor toewijzing vatbaar. De officier van justitie heeft geen contactverbod gevorderd.
9.8
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich verzet tegen toewijzing van de vordering voor zover deze ziet op toekomstige kosten. Ook heeft de verdediging zich verzet tegen toewijzing van de kosten die zijn gemaakt voor de huishoudelijke hulp.
9.9
Het oordeel van de rechtbank
De gevorderde schade komt voor vergoeding in aanmerking, behalve voor zover deze ziet op het verlies aan verdiencapaciteit van verdachte en zijn toekomstige kosten aan eigen risico van de zorgverzekering voor psychische behandelingen. Daarvan staat immers nog niet vast dat die schade daadwerkelijk geleden zal worden. De overige gevorderde schade acht de rechtbank voldoende onderbouwd en zij acht het bedrag aan gevorderde immateriële schade, waarbij verdachte zwaar is verwond, billijk. Het toe te wijzen bedrag komt daarmee op € 3.710,07, waarvan € 1.210,07 voor materiële schade en € 2.500,- voor immateriële schade.
De rechtbank zal daarom de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 12 juni 2020 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De behandeling van de vordering levert voor dat deel een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 3.710,07, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 12 juni 2020 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met één dag gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Ook al zou de rechtbank in dit geval de mogelijkheid hebben, de rechtbank ziet in het opleggen van een contactverbod geen toegevoegde waarde, gelet op de maatregel die zij aan verdachte zal opleggen. De rechtbank zal dan ook geen contactverbod opleggen.
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd voor het onder 2 op de dagvaarding met parketnummer 16/155236-20 ten laste gelegde feit en vordert een bedrag van € 4.939,61.
Het gevorderde bedrag bestaat uit de volgende materiële schadeposten:
  • € 85,26 aan reiskosten;
  • € 99,95 kapotte broek;
  • € 74,50 reparatie fiets;
  • € 1.184,50 kosten bril;
  • € 495,- overige kosten voor onder meer een koptelefoon, oordopjes, vergoeding van het bibliotheek abonnement, abonnementskosten voor de telefoon en de museumjaarkaart.
Daarnaast bestaat het gevorderde bedrag uit € 3.000,- smartengeld.
9.9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde overige kosten in een te ver verwijderd verband staan tot de ten laste gelegde feiten. Voor het overige is de vordering voor toewijzing vatbaar.
9.9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij onvoldoende heeft onderbouwd dat hij de opgevoerde kosten voor de kapotte broek en de bril heeft moeten maken. Dit geldt ook voor de opgevoerde overige kosten. Het gevorderde smartengeld moet volgens de verdediging worden gematigd tot een bedrag van € 500,-.
9.9.3
Het oordeel van de rechtbank
De gevorderde schade komt gedeeltelijk voor vergoeding in aanmerking. Het gevorderde bedrag aan materiële schade acht de rechtbank voldoende onderbouwd en redelijk. Alleen de post overige kosten zal de rechtbank niet toewijzen, omdat niet duidelijk is geworden of een rechtstreeks verband bestaat met de ten laste gelegde feiten. De gevorderde immateriële schade begroot de rechtbank op € 1.000,-. Daarbij heeft zij gelet op de hoogte van schadevergoedingen die in soortgelijke gevallen worden toegekend voor immateriële schade.
Het toe te wijzen bedrag komt daarmee op € 2.444,21, bestaande uit € 1.444,21 aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade. De rechtbank zal daarom de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 10 april 2020 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De behandeling van de vordering levert voor dat deel een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 2] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 2.444,21, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 10 april 2020 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met één dag gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Benadeelde partij [slachtoffer 3]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd voor het onder 3 op de dagvaarding met parketnummer 16/155236-20 ten laste gelegde feit en vordert een bedrag van € 2.836,39.
Het gevorderde bedrag bestaat uit de volgende materiële schadeposten:
  • € 31,90 aan reiskosten;
  • € 69,99 kapotte jas;
  • € 1.234,50 kosten bril.
Daarnaast bestaat het gevorderde bedrag uit € 1.500,- smartengeld.
9.9.4
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde kosten kunnen worden toegewezen.
9.9.5
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij onvoldoende heeft onderbouwd dat zij de opgevoerde kosten voor de kapotte jas en de bril heeft moeten maken. Het gevorderde smartengeld moet volgens de verdediging worden gematigd tot een bedrag van € 175,-.
9.9.6
Het oordeel van de rechtbank
De gevorderde materiële schade komt voor vergoeding in aanmerking. Deze is voldoende onderbouwd en de kosten zijn redelijk. De gevorderde immateriële schade begroot de rechtbank op € 750,-. Daarbij heeft zij gelet op de hoogte van schadevergoedingen die in soortgelijke gevallen worden toegekend voor immateriële schade.
Het toe te wijzen bedrag komt daarmee op € 2.086,39, bestaande uit € 1.336,39 aan materiële schade en € 750,- aan immateriële schade. De rechtbank zal daarom de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 10 april 2020 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De behandeling van de vordering levert voor dat deel een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 5] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 2.086,39, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 10 april 2020 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met één dag gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 5] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Benadeelde partij [slachtoffer 4]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd voor het op de dagvaarding met parketnummer 16/275159-19 ten laste gelegde feit en vordert een bedrag van € 1.500,- aan smartengeld.
9.9.7
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen.
9.9.8
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij haar vordering onvoldoende heeft onderbouwd. Het gevorderde bedrag aan smartengeld moet volgens de verdediging worden gematigd tot een bedrag van € 175,-.
9.9.9
Het oordeel van de rechtbank
De gevorderde immateriële schade komt voor vergoeding in aanmerking tot een bedrag van € 500,-. De gevorderde immateriële schade begroot de rechtbank op € 500.-. Daarbij heeft zij gelet op de hoogte van schadevergoedingen die in soortgelijke gevallen worden toegekend voor immateriële schade.
De rechtbank zal daarom de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 2 november 2019 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De behandeling van de vordering levert voor dat deel een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 4] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 500,- te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 2 november 2019 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met één dag gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 4] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45, 57, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging ten aanzien van die feiten;
Maatregel
- gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd;
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
  • wijst de vordering van [slachtoffer 1] (feit 1 primair op de dagvaarding met parketnummer 16/155236-20) toe tot een bedrag van € 3.710,07;
  • veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] ;
  • verklaart [slachtoffer 1] voor wat betreft het meer of anders gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 3.710,07 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 juni 2020 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 1 dag gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
  • wijst de vordering van [slachtoffer 2] (feit 2 op de dagvaarding met parketnummer 16/155236-20) toe tot een bedrag van € 2.444,21;
  • veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 2] ;
  • verklaart [slachtoffer 2] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat € 2.444,21 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 april 2020 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 1 dag gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [slachtoffer 3]
  • wijst de vordering van [slachtoffer 3] (feit 3 op de dagvaarding met parketnummer 16/155236-20) toe tot een bedrag van € 2.086,39;
  • veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 3] ;
  • verklaart [slachtoffer 3] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 3] aan de Staat € 2.086,39 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 april 2020 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 1 dag gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [slachtoffer 4]
  • wijst de vordering van [slachtoffer 4] (feit op de dagvaarding met parketnummer 16/275159-19) toe tot een bedrag van € 500,-;
  • veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 4] ;
  • verklaart [slachtoffer 4] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 4] aan de Staat € 500,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 november 2019 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 1 dag gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Riani el Achhab, voorzitter, mrs. R.L.M. van Opstal en M. den Besten, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.W.M. Raedts griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 november 2020.
Mr. Den Besten is niet in staat dit vonnis mee te ondertekenen.
Bijlage: de tenlasteleggingen
Aan verdachte wordt onder
parketnummer 16/155236-20ten laste gelegd dat:
feit 1
hij, op of omstreeks 12 juni 2020, te Zeist, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de schouder en/of de rug, althans in het (boven)lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(Artikel art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 287 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen
leiden:
hij, op of omstreeks 12 juni 2020, te Zeist, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de schouder en/of de rug, althans in het (boven)lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van
dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(Artikel art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
feit 2
hij, op of omstreeks 10 april 2020, te Leusden, althans in het arrondissement Midden-Nederland, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] van zijn fiets te duwen en/of te trekken en/of de fiets van die [slachtoffer 2] vast te pakken en/of te houden (waardoor die [slachtoffer 2] ten val is gekomen) en/of (vervolgens) die [slachtoffer 2] tegen zijn lichaam te slaan en/of te schoppen;
(Artikel art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
feit 3
hij, op of omstreeks 10 april 2020, te Leusden, althans in het arrondissement Midden-Nederland, [slachtoffer 5] heeft mishandeld door die [slachtoffer 5] omver te duwen (waardoor die [slachtoffer 5] ten val is gekomen) en/of (vervolgens) die [slachtoffer 5] tegen haar hoofd, althans het lichaam, te slaan;
(Artikel art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
Aan verdachte wordt onder
parketnummer 16/275159-19ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 2 november 2019 te Zeist
[slachtoffer 4] heeft mishandeld door meermalen, althans eenmaal, met een fiets
tegen het lichaam van die [slachtoffer 4] te botsen en/of (met kracht) de keel en/of
nek vast te pakken en/of meermalen, althans eenmaal, (met kracht) tegen de
keel/nek te duwen en/of meermalen, althans eenmaal, te slaan tegen het hoofd
en/of de nek, althans het lichaam.
(art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers, zijn dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij de in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van 14 juni 2020, 23 juni 2020 en 21 juli 2020, met nummer PL0900-2020184309, doorgenummerd pagina 1 tot en met 94, opgemaakt door de politie, Eenheid Midden-Nederland, District Oost-Utrecht. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van aangifte van 14 juni 2020, pag. 15.
3.Proces-verbaal van aangifte van 14 juni 2020, pag. 16.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige van 13 juni 2020, pag. 19 en 20.
5.Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid en onder 5, Sv, te weten een geneeskundige verklaring van 24 juni 2020, pag. 86.
6.Proces-verbaal van bevindingen van 12 juni 2020, pag. 7.
7.Proces-verbaal van aangifte van 17 april 2020, pag. 47.
8.Proces-verbaal van aangifte van 17 april 2020, pag. 48.
9.Proces-verbaal van aangifte van 20 april 2020, pag. 59
10.Proces-verbaal van aangifte van 20 april 2020, pag. 60
11.Proces-verbaal van bevindingen van 10 april 2020, pag. 51.
12.Proces-verbaal van bevindingen van 10 april 2020, pag. 49
13.Proces-verbaal van bevindingen van 10 april 2020, pag. 50
14.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers, zijn dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 11 november 2019 met nummer PL0900-2019328449, doorgenummerd pagina 1 tot en met 19, opgemaakt door de politie, Eenheid Midden-Nederland, District Oost-Utrecht. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
15.Proces-verbaal van aangifte van 2 november 2019, pag. 4
16.Proces-verbaal van aangifte van 2 november 2019, pag. 5
17.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 4 november 2019, pag. 17
19.ECLI:NL:HR:1998:ZD1209, NJ 1998/860.