ECLI:NL:RBMNE:2020:5142

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 november 2020
Publicatiedatum
25 november 2020
Zaaknummer
16.068776.20
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het veroorzaken van een verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel

Op 24 november 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 29 augustus 2019 in Utrecht een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, door zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag, schuld heeft gehad aan het ongeval waarbij een ander zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De verdachte reed op een kruispunt door rood licht en heeft daarbij geen voorrang gegeven aan het slachtoffer, dat op dat moment van rechts kwam. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verschillende verkeersovertredingen heeft begaan, waaronder het negeren van verkeerslichten en het niet volgen van de voorsorteerstrook. Het slachtoffer, dat ook door rood reed en geen rijbewijs had, liep als gevolg van de aanrijding een klaplong, gebroken ribben en een gescheurde aorta op, waarvoor hij moest worden geopereerd.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 60 dagen en een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van één jaar. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoon van de verdachte. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, in behandeling genomen en een schadevergoeding van € 15.000,- toegewezen voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de vordering voor materiële schade niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze niet nader was gespecificeerd. De uitspraak is gedaan in het kader van de Wegenverkeerswet 1994, waarbij de rechtbank de schuld van de verdachte heeft vastgesteld in de zin van artikel 6 van deze wet.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16.068776.20
Verkort vonnis van de meervoudige kamer van 24 november 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1994] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[adres] , [woonplaats]

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is bij verstek gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 november 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.M. Lobregt en van dat wat mr. J. Hoens namens de benadeelde partij [slachtoffer] naar voren heeft gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er kort en feitelijk weergegeven op neer dat verdachte:
primair:
op 29 augustus 2019 te Utrecht met een personenauto een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt, waarbij een ander zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen;
subsidiair:
op 29 augustus 2019 te Utrecht met een personenauto gevaar of hinder op de weg heeft veroorzaakt.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair aan verdachte ten laste gelegde feit wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdachte is niet ter terechtzitting verschenen en namens hem is ook geen verdediging gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De bewijsmiddelen
Indien tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan dit vonnis gehecht.
De bewijsoverwegingen
Het ongeval
Verdachte is als bestuurder van een bestelbus voor een kruispunt de voorsorteerstrook voor verkeer naar links opgereden. Via deze voorsorteerstrook heeft hij een vrachtwagen ingehaald die op de voorsorteerstrook stond voor rechtdoor rijdend verkeer. Verdachte is vervolgens op het kruispunt rechtdoor gereden. Uit onderzoek is gebleken dat het stoplicht voor rechtdoor rijdend verkeerd op dat moment 21,1 seconden op rood stond. De snelheid waarmee verdachte de kruising is opgereden was tussen de 52 en 58 kilometer per uur, daar waar een snelheid van 50 kilometer per uur was toegestaan.
Op de kruising is verdachte in botsing gekomen met een brommer die werd bestuurd door [slachtoffer] , het slachtoffer. Het slachtoffer kwam van rechts. Uit onderzoek is gebleken dat de brommer ook door rood licht is gereden. Op het moment dat hij het stoplicht passeerde, stond dit 1,9 seconde op rood. De snelheid waarmee het kruispunt is opgereden was tussen de 31 à 32 kilometer per uur, daar waar een snelheid van 30 kilometer per uur was toegestaan.
De gevolgen
Het slachtoffer heeft ten gevolge van het ongeval onder meer een klaplong opgelopen. Verder zijn meerdere ribben van het slachtoffer gebroken. Hij is hieraan geopereerd. Ook heeft hij een scheur aan zijn grote lichaamsader opgelopen, waaraan hij is geopereerd. Hij zal hiervoor de rest van zijn leven medicatie moeten gebruiken. Zijn milt is blijvend beschadigd.
De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast dat het slachtoffer ten gevolge van het ongeval zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW)
Voor een bewezenverklaring van artikel 6 van de WVW moet het ongeval zijn te wijten aan schuld van de verdachte in de zin van deze bepaling. Er bestaan verschillende gradaties van een dergelijke vorm van schuld. De lichtste vorm is een aanmerkelijke mate van onvoorzichtigheid en/of onachtzaamheid, gevolgd door zeer onvoorzichtig en/of onoplettend verkeersgedrag, waarna de zwaarste vorm roekeloos verkeersgedrag is.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad komt het bij de beoordeling van de vraag of de schuld aan het verkeersongeval uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. [1]
Bij de beoordeling van de vraag of in dit geval sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de WVW acht de rechtbank het volgende van belang.
In artikel 78, eerste lid en onder a, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (Rvv) staat dat bestuurders die de rijbaan volgen verplicht zijn op een kruispunt de richting te volgen die de voorsorteerstrook waarop zij zich bevinden aangeeft. Verdachte heeft zich niet aan deze verkeersregel gehouden. Hij is voor het kruispunt de voorsorteerstrook voor linksaf rijdend verkeer opgereden, maar hij heeft op het kruispunt een andere richting gevolgd door rechtdoor te rijden. Dat betekent dat verdachte een verkeersovertreding heeft begaan.
De bijzondere manoeuvre die verdachte op de beschreven manier heeft uitgevoerd, was dus verboden. Deze omstandigheid brengt met zich dat op hem een grotere verantwoordelijkheid dan gewoonlijk rustte om zich ervan te vergewissen dat hij de manoeuvre kon uitvoeren zonder andere verkeerdeelnemers in gevaar te brengen. Uit de verdere gedragingen van verdachte volgt niet dat hij die verantwoordelijkheid in acht heeft genomen. Hij is op het kruispunt door rood licht gereden, waardoor hij een tweede verkeersovertreding heeft begaan.
Verdachte heeft na het passeren van het rode stoplicht bovendien niet geremd. Hij is daarentegen doorgereden met een hogere snelheid dan ter plaatse was toegestaan.
Vervolgens heeft verdachte geen voorrang verleend aan het slachtoffer, dat op dat moment van rechts kwam. In artikel 54 van het Rvv staat dat bestuurders die een bijzondere manoeuvre uitvoeren het overige verkeer voor moeten laten gaan. Door dat niet te doen, heeft verdachte nog een verkeersovertreding begaan.
Causaliteit
De combinatie van bovengenoemde factoren leidt ertoe dat het ongeval is toe te rekenen aan het verkeersgedrag van verdachte.
Medeschuld
Over een mogelijke vorm van medeschuld aan de zijde van het slachtoffer overweegt de rechtbank het volgende. In zijn algemeenheid geldt dat de eventuele aanwezigheid van medeschuld aan de zijde van het slachtoffer schuld aan de zijde van verdachte niet opheft. In uitzonderlijke gevallen kan dit anders zijn, maar een dergelijke situatie doet zich hier niet voor. Het slachtoffer reed weliswaar net door rood licht voordat hij het kruispunt op reed en had niet de beschikking over een rijbewijs, maar deze overtredingen wegen voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 van de WVW niet op tegen het verkeersgedrag van verdachte.
Conclusie
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat verdachte schuld heeft gehad aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW, in die zin dat hij zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden. De verschillende verkeersovertredingen tezamen gaan verder dan aanmerkelijke onvoorzichtigheid en onoplettendheid, maar zijn ook weer niet zodanig dat voldaan is aan de criteria van roekeloos rijgedrag zoals die ten tijde van de tenlastelegging golden.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair aan hem ten laste gelegde feit. De rechtbank komt daarom niet meer toe aan de bespreking van het subsidiair aan verdachte ten laste gelegde.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Primair:
op 29 augustus 2019 te Utrecht, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto/bestelauto), daarmee rijdende over de voor het openbaar verkeer
openstaande weg, te weten het Lageweideviaduct, komende uit de richting van
Rijksweg A2 en gaande in de richting van de Isotopenweg, zich zodanig heeft
gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden
door zeer onvoorzichtig en onoplettend,
- met een te hoge snelheid te rijden en
- voor de kruising van het Lageweideviaduct met de Atoomweg, via de
voorsorteerstrook voor linksaf, rechtdoor de Isotopenweg op te rijden en
- daarbij, in strijd met artikel 78 van het Reglement verkeersregels en
verkeerstekens 1990, niet te voldoen aan de verplichting op een kruispunt de
richting te volgen die de voorsorteerstrook, waarop hij, verdachte, zich bevond (te
weten voor links), aangeeft en
- niet te stoppen voor een voor zijn, verdachtes, rijrichting bestemd driekleurig
verkeerslicht dat reeds minimaal 21,1 seconden rood licht uitstraalde en
- zich er daarbij niet van te vergewissen dat voornoemde kruising vrij was van
verkeer en
- daarbij geen voorrang te verlenen aan [slachtoffer] , en vervolgens tegen de door [slachtoffer] bestuurde bromfiets is gebotst, waardoor [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een gescheurde aorta en een gescheurde milt en gebroken ribben en een klaplong, werd toegebracht.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 60 (zestig) dagen;
- een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van 2 (twee) jaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdachte is niet ter terechtzitting verschenen en namens hem is ook geen verdediging gevoerd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Inleidende opmerkingen met betrekking tot de strafoplegging
Bij de oplegging van een straf en/of maatregel houdt de rechtbank rekening met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken.
De ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is gepleegd
De ernst van het feit blijkt uit hetgeen hierboven in het kader van de bewijsvraag naar voren is gekomen. Verdachte is, terwijl andere verkeersdeelnemers verwachtten dat hij linksaf zou slaan, rechtdoor door rood licht een groot kruispunt opgereden, waarop hij van meerdere kanten verkeer had kunnen verwachten. Daarbij heeft hij zijn snelheid niet aangepast maar reed hij juist met een hogere snelheid dan ter plaatse was toegestaan. Dit levert zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag op. Door dit zeer onvoorzichtige en onoplettende rijgedrag is verdachte in botsing gekomen met een brommer. Deze botsing heeft grote gevolgen gehad voor de bestuurder van die brommer, het slachtoffer. Hij heeft zodanig zwaar lichamelijk letsel opgelopen dat hij moest worden geopereerd en meerdere dagen op de intensive care moest verblijven. Door de operatie is de levensbedreigende situatie waarin het slachtoffer verkeerde weliswaar beëindigd, maar hij zal blijvend lichamelijke klachten aan het ongeval overhouden. Door de beschadiging van zijn milt zal hij bijvoorbeeld zijn leven lang vatbaarder zijn voor infecties. Ook heeft het ongeval geleid tot functieverlies van de aorta, waarvoor hij blijvend medicatie zal moeten slikken.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Uit de justitiële documentatie blijkt dat verdachte eerder verkeersovertredingen heeft begaan, waarvoor hij geldboetes en een ontzegging van de rijbevoegdheid motorrijtuigen te besturen opgelegd heeft gekregen. Hij heeft niet eerder een misdrijf in het verkeer begaan. De rechtbank zal de veroordelingen voor de verkeersovertredingen in strafverzwarende zin meewegen.
Verder is weinig over de persoon van verdachte bekend. Het adres waarop hij staat ingeschreven in de Basisregistratie Persoonsgegevens is het adres van een Dak- en Thuislozen-loket. Op verschillende manieren is geprobeerd na het ongeval met verdachte in contact te komen, maar dat is niet gelukt. Hij is daardoor ook niet als verdachte, maar alleen als getuige ter plaatse, in deze strafzaak gehoord.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij na het ongeval niet te traceren was, terwijl hij wist van het ongeval en zijn rol daarin. Hij heeft als getuige verklaard dat hij een klap heeft gehoord en dat hij direct zag dat hij een scooter had aangereden. De politie heeft hem in het kader van het getuigenverhoor ook de cautie gegeven, voor het geval hij op een later moment als verdachte zou worden aangemerkt. Hij had er dus rekening mee moeten houden dat de politie hierover nog contact met hem zou willen hebben. Door niet vindbaar te zijn voor de politie, heeft hij geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn verkeersgedrag en heeft hij bovendien geen medeleven getoond naar het slachtoffer.
Uitgangspunt
Om te bevorderen dat landelijk voor dezelfde feiten door rechtbanken ongeveer dezelfde straf wordt opgelegd, zijn landelijke oriëntatiepunten voor strafoplegging ontwikkeld. Bij de raadpleging van de oriëntatiepunten vormt de bewezenverklaring van de rechtbank het uitgangspunt. De bewezenverklaring houdt in dit geval in dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het veroorzaken van een ongeval met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg door zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag. De LOVS-oriëntatiepunten voor deze bewezenverklaring gaan uit van een taakstraf van 160 uren en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van één jaar, geheel onvoorwaardelijk.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat een taakstraf in dit geval niet de passende strafmodaliteit is, omdat verdachte niet vindbaar is. Dit zal de uitvoering van een taakstraf bemoeilijken. Ook is te weinig over de persoon van verdachte bekend om te kunnen beoordelen of hij in staat is een taakstraf uit te voeren. Om die reden heeft zij een gevangenisstraf gevorderd.
De officier van justitie is in haar strafeis, waarbij ze dus aangaf de taakstraf om te zetten in een gevangenisstraf, kennelijk uitgegaan van een bewezenverklaring van aanmerkelijke onvoorzichtigheid en/of onoplettendheid. Bij die bewezenverklaring past in principe een lagere straf dan bij de bewezenverklaring van zeer onvoorzichtig en/of onoplettend rijgedrag waar de rechtbank vanuit gaat. De LOVS oriëntatiepunten voor het veroorzaken van een ongeval met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg door aanmerkelijke onvoorzichtigheid en/of onoplettendheid gaan namelijk uit van een taakstraf van 120 uren (omgezet 60 dagen gevangenisstraf) en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen van zes maanden, geheel onvoorwaardelijk.
Onder de hiervoor geschetste omstandigheden, waarbij de verdachte geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden en voor de politie en het Openbaar Ministerie onvindbaar was, kan met geen andere straf worden volstaan dan met de oplegging van een gevangenisstraf en ziet de rechtbank geen reden om een taakstraf aan de onvindbare verdachte op te leggen. De rechtbank volgt dus de officier van justitie in haar standpunt met betrekking tot de strafmodaliteit, maar gaat uit van het LOVS oriëntatiepunt voor de bewezenverklaring van 160 uur taakstraf. Omdat gevangenisstraf als een zwaardere strafmodaliteit moet worden aangemerkt dan een taakstraf, zal de rechtbank niet de gevangenisstraf opleggen die gelijk is aan de duur van de vervangende hechtenis die normaal wordt opgelegd bij het niet uitvoeren van een taakstraf van 160 uur, zijnde 80 uren. De rechtbank zal de op te leggen gevangenisstraf matigen ten opzichte daarvan en zij zal 60 dagen gevangenisstraf zal opleggen.
Gelet op de ernst van het feit acht de rechtbank het passend om naast de gevangenisstraf een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen op te leggen. Bij de bepaling van de omvang van deze maatregel zoekt de rechtbank eveneens aansluiting bij de LOVS-oriëntatiepunten voor een bewezenverklaring van zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg, zodat zij een onvoorwaardelijke rijontzegging voor de duur van 1 jaar zal opleggen.
Conclusie
Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal opleggen voor de duur van 60 (zestig) dagen en een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van één jaar.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 37.000,- aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit. De benadeelde partij behoudt zich het recht voor om op een later moment vergoeding van zijn materiële schade te vorderen, die zal bestaan uit het verlies van arbeidsvermogen en overige schadeposten. In het kader van deze strafzaak heeft de benadeelde partij verzocht de vordering voor materiële schade niet-ontvankelijk te verklaren.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de beoordeling van de vordering van de immateriële schade zo ingewikkeld is, dat deze beoordeling een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Dit komt door het feit dat het slachtoffer ook door rood is gereden en er in die zin sprake is van medeschuld aan het ongeval. De officier van justitie heeft gevorderd de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in dit deel van de vordering.
Voor een beslissing over de eventuele materiële schade ziet de officier van justitie geen ruimte, nu deze vordering niet nader is gespecificeerd.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdachte is niet ter terechtzitting verschenen en namens hem is ook geen verdediging gevoerd.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schadevergoeding:
De rechtbank verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering tot vergoeding van materiële schade.
Immateriële schadevergoeding:
Ingevolge artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek bestaat recht op vergoeding van immateriële schade indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Het is niet betwist dat de benadeelde partij [slachtoffer] immateriële schade heeft geleden. De enkele omstandigheid dat er sprake is van eigen schuld aan de zijde van het slachtoffer, omdat deze door rood is gereden en reed zonder te beschikken over een rijbewijs, maakt in dit geval niet dat de vordering zo ingewikkeld is dat begroting van de schade zou leiden tot een onevenredige belasting van het strafproces. Gelet op de vergoeding van immateriële schade die in soortgelijke zaken is toegewezen, acht de rechtbank zich in staat om de omvang van deze immateriële schade te begroten op een bedrag dat in het kader van de behandeling van deze strafzaak billijk is. De rechtbank is van oordeel dat kan worden vastgesteld dat, ook na meeweging van een bepaalde mate van eigen schuld aan de zijde van het slachtoffer, in elk geval een bedrag ter hoogte van € 15.000,- aan immateriële schade is geleden door de benadeelde partij en dat verdachte hiervoor aansprakelijk is.
De rechtbank zal de vordering daarom tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 29 augustus 2019 tot aan de dag van volledige betaling. De rechtbank zal de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaren omdat behandeling van dit gedeelte van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De rechtbank zal bepalen dat de vordering voor dat deel bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

Deze beslissing berust op artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf en maatregel
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 60 (zestig) dagen;
-
ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
één jaar;
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van
  • veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd;
  • verklaart [slachtoffer] voor wat betreft het meer of anders gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] € 15.000,- (zegge: vijftienduizend euro) aan de Staat te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 augustus 2019 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 110 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. mr. D. Riani el Achhab, voorzitter, mrs. R.L.M. van Opstal en M. den Besten, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.W.M. Raedts, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 november 2020.
Mr. Den Besten is niet in staat dit vonnis mee te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 29 augustus 2019 te Utrecht, in elk geval in Nederland, als
verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig
(bedrijfsauto/bestelauto), daarmee rijdende over de voor het openbaar verkeer
openstaande weg, te weten het Lageweideviaduct, komende uit de richting van
Rijksweg A2 en gaande in de richting van de Isotopenweg zich zodanig heeft
gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden
door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of
onoplettend,
- met een te hoge snelheid te rijden, althans te rijden met een hogere snelheid dan
die voor veilig verkeer geboden was en/of
- voor de kruising van het Lageweideviaduct met de Atoomweg, via de
voorsorteerstrook voor linksaf, rechtdoor de Isotopenweg op te rijden en
- daarbij in strijd met artikel 78 van het Reglement verkeersregels en
verkeerstekens 1990, niet te voldoen aan de verplichting op een kruispunt de
richting te volgen die de voorsorteerstrook, waarop hij, verdachte, zich bevond (te
weten voor links), aangeeft en
- niet te stoppen voor een voor zijn, verdachtes, rijrichting bestemd driekleurig
verkeerslicht dat reeds (minimaal 21,1 seconden) rood licht uitstraalde en
- zich er daarbij niet van te vergewissen dat voornoemde kruising vrij was van
verkeer en
- daarbij geen voorrang te verlenen aan [slachtoffer] , althans die [slachtoffer] niet voor
te laten gaan, althans niet af te remmen en niet uit te wijken voor die [slachtoffer]
- en vervolgens tegen de door [slachtoffer] bestuurde bromfiets is gebotst,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een
gescheurde aorta en/of een gescheurde milt en/of zeven althans een of meer
gebroken ribben en/of een klaplong, althans zodanig lichamelijk letsel werd
toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de
normale bezigheden is ontstaan;
(art 6 van de Wegenverkeerswet 1994)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 augustus 2019 te Utrecht, in elk geval in Nederland, als
verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig
(bedrijfsauto/bestelauto), daarmee rijdende over de voor het openbaar verkeer
openstaande weg, te weten het Lageweideviaduct, komende uit de richting van
Rijksweg A2 en gaande in de richting van de Isotopenweg
- heeft gereden met een hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse
geboden was en/of
- voor de kruising van het Lageweideviaduct met de Atoomweg, via de
voorsorteerstrook voor linksaf, rechtdoor de Isotopenweg is op gereden en
- daarbij in strijd met artikel 78 van het Reglement verkeersregels en
verkeerstekens 1990, niet heeft voldaan aan de verplichting op een kruispunt de
richting te volgen die de voorsorteerstrook, waarop hij, verdachte, zich bevond (te
weten voor links), aangeeft en
- niet is gestopt voor een voor zijn, verdachtes, rijrichting bestemd driekleurig
verkeerslicht dat reeds (minimaal 21,1 seconden) rood licht uitstraalde
- daarbij geen voorrang heeft verleend aan [slachtoffer] , althans die [slachtoffer] niet
heeft voor laten gaan, althans niet heeft afgeremd en niet is uitgeweken voor die
[slachtoffer] en
- vervolgens tegen de door [slachtoffer] bestuurde bromfiets is gebotst
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
(art. 5 van de Wegenverkeerswet 1994)

Voetnoten

1.Hoge Raad 1 juni 2004, NJ 2004, 252 (ECLI:NL:HR:2004:AO5822).