4.3Het oordeel van de rechtbank
Indien tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan dit vonnis gehecht.
Verdachte is als bestuurder van een bestelbus voor een kruispunt de voorsorteerstrook voor verkeer naar links opgereden. Via deze voorsorteerstrook heeft hij een vrachtwagen ingehaald die op de voorsorteerstrook stond voor rechtdoor rijdend verkeer. Verdachte is vervolgens op het kruispunt rechtdoor gereden. Uit onderzoek is gebleken dat het stoplicht voor rechtdoor rijdend verkeerd op dat moment 21,1 seconden op rood stond. De snelheid waarmee verdachte de kruising is opgereden was tussen de 52 en 58 kilometer per uur, daar waar een snelheid van 50 kilometer per uur was toegestaan.
Op de kruising is verdachte in botsing gekomen met een brommer die werd bestuurd door [slachtoffer] , het slachtoffer. Het slachtoffer kwam van rechts. Uit onderzoek is gebleken dat de brommer ook door rood licht is gereden. Op het moment dat hij het stoplicht passeerde, stond dit 1,9 seconde op rood. De snelheid waarmee het kruispunt is opgereden was tussen de 31 à 32 kilometer per uur, daar waar een snelheid van 30 kilometer per uur was toegestaan.
Het slachtoffer heeft ten gevolge van het ongeval onder meer een klaplong opgelopen. Verder zijn meerdere ribben van het slachtoffer gebroken. Hij is hieraan geopereerd. Ook heeft hij een scheur aan zijn grote lichaamsader opgelopen, waaraan hij is geopereerd. Hij zal hiervoor de rest van zijn leven medicatie moeten gebruiken. Zijn milt is blijvend beschadigd.
De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast dat het slachtoffer ten gevolge van het ongeval zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW)
Voor een bewezenverklaring van artikel 6 van de WVW moet het ongeval zijn te wijten aan schuld van de verdachte in de zin van deze bepaling. Er bestaan verschillende gradaties van een dergelijke vorm van schuld. De lichtste vorm is een aanmerkelijke mate van onvoorzichtigheid en/of onachtzaamheid, gevolgd door zeer onvoorzichtig en/of onoplettend verkeersgedrag, waarna de zwaarste vorm roekeloos verkeersgedrag is.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad komt het bij de beoordeling van de vraag of de schuld aan het verkeersongeval uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Bij de beoordeling van de vraag of in dit geval sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de WVW acht de rechtbank het volgende van belang.
In artikel 78, eerste lid en onder a, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (Rvv) staat dat bestuurders die de rijbaan volgen verplicht zijn op een kruispunt de richting te volgen die de voorsorteerstrook waarop zij zich bevinden aangeeft. Verdachte heeft zich niet aan deze verkeersregel gehouden. Hij is voor het kruispunt de voorsorteerstrook voor linksaf rijdend verkeer opgereden, maar hij heeft op het kruispunt een andere richting gevolgd door rechtdoor te rijden. Dat betekent dat verdachte een verkeersovertreding heeft begaan.
De bijzondere manoeuvre die verdachte op de beschreven manier heeft uitgevoerd, was dus verboden. Deze omstandigheid brengt met zich dat op hem een grotere verantwoordelijkheid dan gewoonlijk rustte om zich ervan te vergewissen dat hij de manoeuvre kon uitvoeren zonder andere verkeerdeelnemers in gevaar te brengen. Uit de verdere gedragingen van verdachte volgt niet dat hij die verantwoordelijkheid in acht heeft genomen. Hij is op het kruispunt door rood licht gereden, waardoor hij een tweede verkeersovertreding heeft begaan.
Verdachte heeft na het passeren van het rode stoplicht bovendien niet geremd. Hij is daarentegen doorgereden met een hogere snelheid dan ter plaatse was toegestaan.
Vervolgens heeft verdachte geen voorrang verleend aan het slachtoffer, dat op dat moment van rechts kwam. In artikel 54 van het Rvv staat dat bestuurders die een bijzondere manoeuvre uitvoeren het overige verkeer voor moeten laten gaan. Door dat niet te doen, heeft verdachte nog een verkeersovertreding begaan.
De combinatie van bovengenoemde factoren leidt ertoe dat het ongeval is toe te rekenen aan het verkeersgedrag van verdachte.
Over een mogelijke vorm van medeschuld aan de zijde van het slachtoffer overweegt de rechtbank het volgende. In zijn algemeenheid geldt dat de eventuele aanwezigheid van medeschuld aan de zijde van het slachtoffer schuld aan de zijde van verdachte niet opheft. In uitzonderlijke gevallen kan dit anders zijn, maar een dergelijke situatie doet zich hier niet voor. Het slachtoffer reed weliswaar net door rood licht voordat hij het kruispunt op reed en had niet de beschikking over een rijbewijs, maar deze overtredingen wegen voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 van de WVW niet op tegen het verkeersgedrag van verdachte.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat verdachte schuld heeft gehad aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW, in die zin dat hij zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden. De verschillende verkeersovertredingen tezamen gaan verder dan aanmerkelijke onvoorzichtigheid en onoplettendheid, maar zijn ook weer niet zodanig dat voldaan is aan de criteria van roekeloos rijgedrag zoals die ten tijde van de tenlastelegging golden.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair aan hem ten laste gelegde feit. De rechtbank komt daarom niet meer toe aan de bespreking van het subsidiair aan verdachte ten laste gelegde.