ECLI:NL:RBMNE:2020:5140

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 november 2020
Publicatiedatum
24 november 2020
Zaaknummer
UTR 19/491 en 19/574
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvragen bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet met betrekking tot woonkostentoeslag en eigen bijdrage ziekenvervoer

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 12 november 2020 uitspraak gedaan in de zaken UTR 19/491 en UTR 19/574, waarbij eiseres, een inwoner van [woonplaats], in beroep ging tegen besluiten van het Dagelijks Bestuur van het openbaar lichaam Ferm Werk. Eiseres had bijzondere bijstand aangevraagd op grond van de Participatiewet (Pw) voor een woonkostentoeslag en voor de eigen bijdrage ziekenvervoer. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.

In de eerste zaak (UTR 19/491) had eiseres bezwaar gemaakt tegen de toekenning van de woonkostentoeslag voor een periode van slechts zes maanden, terwijl zij meende recht te hebben op een langere periode. De rechtbank oordeelde dat de toekenning voor maximaal één jaar in overeenstemming is met de beleidsregels van verweerder en dat er geen onrechtmatigheid in het besluit was aangetoond. Eiseres had ook geen acute noodsituatie aangetoond die een uitzondering op de regels rechtvaardigde.

In de tweede zaak (UTR 19/574) ging het om de afwijzing van de aanvraag voor bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage ziekenvervoer. De rechtbank oordeelde dat deze kosten onder de zorgverzekering vallen en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de regels rechtvaardigden. Eiseres had ook hier niet kunnen aantonen dat er sprake was van een acute noodsituatie.

De rechtbank concludeerde dat in beide zaken de besluiten van verweerder niet onrechtmatig waren en dat eiseres geen recht had op de gevraagde bijzondere bijstand. De proceskosten en het griffiegeld werden niet vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Amersfoort
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 19/491 en 19/574

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

12 november 2020 in de zaken tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres
en
het Dagelijks Bestuur van het openbaar lichaam Ferm Werk, verweerder
(gemachtigde: H. Rietveld).

Procesverloop

Inzake UTR 19/491:
Bij besluit van 12 juni 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres op grond van de Participatiewet (Pw) bijzondere bijstand in de vorm van een woonkostentoeslag toegekend. De woonkostentoeslag bedraagt € 312,91 per maand, voor de periode van
15 april 2018 tot en met 14 oktober 2018. Daarbij heeft verweerder aan eiseres de volgende verplichtingen opgelegd:
  • De bijzondere bijstand dient te worden besteed aan het doel waarvoor het is verstrekt;
  • Eiseres dient actief en aantoonbaar te zoeken naar een goedkopere woning waarvoor wel aanspraak op huurtoeslag bestaat (inspanningsverplichting);
  • Eiseres dient op Woningnet tweemaal per week te reageren op een woning die door woningnet is aangemerkt met slagingskans ‘zeer hoog’ of ‘hoog’ en;
  • De woningen dienen passend te zijn voor haar als alleenstaande.
Eiseres is het hier niet mee eens en heeft bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 13 december 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Voor de uitleg daarbij heeft verweerder verwezen naar het advies van de commissie bezwaarschriften van 3 december 2018.
Eiseres is het hier niet mee eens en heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Op verzoek van eiseres om vier maanden uitstel voor het indienen van de gronden van beroep heeft de rechtbank haar, na een eerder uitstel tot en met 1 april 2019, tot en met 17 juni 2019 uitstel verleend. Op 17 juni 2019 heeft eiseres haar gronden van beroep ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Inzake UTR 19/574:
Bij besluit van 25 juni 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om bijzondere bijstand op grond van de Pw voor de kosten van de eigen bijdrage ziekenvervoer (€ 101,- per jaar) afgewezen.
Eiseres is het hier niet mee eens en heeft bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 13 december 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Voor de uitleg daarbij heeft verweerder verwezen naar het advies van de commissie bezwaarschriften van 11 december 2018.
Eiseres is het hier niet mee eens en heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Op verzoek van eiseres om vier maanden uitstel voor het indienen van de gronden van beroep heeft de rechtbank haar tot en met 17 juni 2019 uitstel verleend. Op 17 juni 2019 heeft eiseres haar gronden van beroep ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Inzake UTR 19/491 en 19/574:
Na een vooraankondiging daartoe, heeft de rechtbank eiseres en verweerder op 29 oktober 2019 uitgenodigd voor een zitting op 6 december 2019.
Eiseres heeft op 25 november 2019 verzocht om uitstel van de zitting. Desgevraagd heeft eiseres aangegeven tot en met eind maart 2020 verhinderd te zijn.
De rechtbank heeft eiseres en verweerder op 8 juli 2020 verzocht om binnen één week te laten weten of zij het noodzakelijk achten op een zitting te worden gehoord.
Verweerder heeft op 10 juli 2020 aangegeven dat een zitting achterwege kan blijven. Eiseres heeft op 17 juli 2020 aangegeven het noodzakelijk te achten op een zitting te worden gehoord. Desgevraagd heeft eiseres op 26 juli 2020 aangegeven tot en met 10 november 2020 verhinderd te zijn.
De griffier heeft eiseres telefonisch en per e-mail verzocht om aan te geven waarom zij tot en met 10 november 2020 verhinderd is. Hierop heeft eiseres niet gereageerd.
De rechtbank heeft eiseres en verweerder vervolgens op 8 oktober 2020 uitgenodigd voor een zitting op 12 november 2020. Op 11 november 2020 om 22:05 uur heeft eiseres de rechtbank bericht vanwege gezondheidsredenen niet in staat te zijn om (telefonisch) aan de zitting deel te nemen en de rechtbank verzocht de zaken op basis van de stukken af te doen.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd plaatsgevonden op 12 november 2020. Eiseres is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

Inzake UTR 19/491 en 19/574:
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende uitleg.
Inzake UTR 19/491:
2. In deze zaak heeft eiseres op 29 april 2018 een woonkostentoeslag aangevraagd. Deze is ook toegekend, maar slechts voor een half jaar (15 april 2018 tot en met 14 oktober 2018). Eiseres is het daar niet mee eens: zij vindt dat ze recht heeft op woonkostentoeslag voor een langere periode. Ook wil ze een schadevergoeding.
3. Eiseres heeft hiervoor de volgende argumenten naar voren gebracht:
(a) verweerder heeft eerder en herhaaldelijk een woonkostentoeslag toegekend voor een jaar en de toekenning voor een half jaar is daarom tegenstrijdig aan de eerdere besluiten van Verweerder;
(b) het argument van verweerder, dat een woonkostentoeslag altijd tijdelijk is, gaat niet op: verweerder heeft jarenlang woonkostentoeslag toegekend voor een jaar en bovendien is een jaar ook tijdelijk;
(c) verweerder heeft het feit genegeerd dat eiseres een woonkostentoeslag heeft aangevraagd voor meer dan een jaar, namelijk totdat ze in aanmerking komt voor een goedkoper huis;
(d) verweerder heeft het feit genegeerd dat eiseres psychisch letsel heeft opgelopen door de handelwijze van verweerder en dat de gezondheidssituatie van eiseres hierdoor nog verder zal verslechteren;
(e) er is sprake van een onrechtmatig besluit en eiseres heeft immateriële schade geleden, waarvoor zij schadevergoeding eist.
4. De rechtbank overweegt dat de huur die eiseres betaalt voor haar woning te hoog is om in aanmerking te komen voor huurtoeslag. Op grond van de beleidsregels van verweerder kan zij een woonkostentoeslag krijgen voor maximaal één jaar. De woonkostentoeslag kan eventueel na een jaar nog worden verlengd wegens bijzondere individuele omstandigheden [1] . De rechtbank oordeelt dat dit beleid niet kennelijk onredelijk is. Verweerder hoeft dus sowieso geen woonkostentoeslag toe te kennen voor langer dan een jaar.
5. Eiseres krijgt sinds 16 oktober 2014 woonkostentoeslag en die is steeds toegekend voor een jaar. Maar dat betekent niet dat eiseres er automatisch recht op heeft dat zij nu ook woonkostentoeslag krijgt voor een jaar. Verweerder mag en moet iedere aanvraag op zichzelf beoordelen, los van eventuele eerdere aanvragen of toekenningen. Dat heeft verweerder ook gedaan: eiseres heeft woonkostentoeslag aangevraagd en daarop heeft verweerder een besluit genomen. Op grond van de beleidsregels mocht verweerder beslissen dat eiseres deze keer een woonkostentoeslag kreeg voor een half jaar. In het toekenningsbesluit van 24 juli 2018 heeft verweerder hier niet expliciet iets over gezegd, maar in het besluit op bezwaar van 13 december 2018 wel en dat is het besluit dat de rechtbank moet beoordelen.
6. Eiseres heeft verwezen naar een brief van haar psychiater van 24 oktober 2018. Zij heeft daarmee willen onderbouwen dat er voor haar een uitzondering op de regels moet worden gemaakt. Dat kan – in theorie – op grond van artikel 16 van de Pw als er sprake is van zeer dringende redenen. Volgens vaste rechtspraak van de hoogste rechter in bijstandszaken [2] is alleen sprake van zeer dringende redenen als er sprake is van een acute noodsituatie en dit alléén kan worden opgelost of voorkomen door het verlenen van bijzondere bijstand. Met een acute noodsituatie wordt bedoeld: een levensbedreigende situatie of een situatie die blijvend ernstig lichamelijk of psychisch letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben. De rechtbank oordeelt dat verweerder heeft kunnen beslissen dat uit de brief van de psychiater van eiseres niet blijkt dat sprake is van zo’n acute noodsituatie. Uit de brief kan niet worden afgeleid dat als eiseres geen woonkostentoeslag voor een heel jaar krijgt, er voor haar een situatie ontstaat die levensbedreigend is of die blijvend ernstig lichamelijk of psychisch letsel of invaliditeit tot gevolg heeft. Dan wordt niet aan de voorwaarden voldaan om voor eiseres een uitzondering te maken.
7. Eiseres heeft gesteld dat zij psychische schade heeft geleden en heeft ook daarbij verwezen naar een brief van haar psychiater van 24 oktober 2018. De rechtbank overweegt allereerst dat in deze procedure alleen het besluit van 13 december 2018 wordt beoordeeld. Pas als dát besluit onrechtmatig blijkt te zijn en eiseres aannemelijk heeft gemaakt dat zij als gevolg van dát besluit psychische schade heeft geleden en zo ja, wat die schade dan is, kan schadevergoeding worden toegekend. Wat er in het verleden heeft gespeeld tussen eiseres en verweerder speelt daarbij in principe geen rol; daar heeft eiseres al over geprocedeerd en in die zaken is een uitspraak gedaan. De rechtbank heeft hiervoor geoordeeld dat het besluit van 13 december 2018 niet onrechtmatig is. Dan wordt niet voldaan aan de voorwaarden om een schadevergoeding toe te kennen.
Inzake UTR 19/574:
8. In deze zaak heeft eiseres op 27 april 2018 bijzondere bijstand aangevraagd voor de eigen bijdrage ziekenvervoer die zij moet betalen. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen omdat de kosten voor ziekenvervoer onder de zorgverzekering van eiseres vallen. De eigen bijdrage wordt niet vergoed door de zorgverzekering, maar dat is een bewuste keuze geweest van de wetgever bij het maken van de Zorgverzekeringswet. Deze kosten vallen daarom ook niet onder de bijzondere bijstand. Daarnaast is er volgens verweerder ook geen sprake van een acute noodsituatie op grond waarvan eiseres bijzondere bijstand zou moeten krijgen voor de eigen bijdrage ziekenvervoer.
9. Eiseres is het hier niet mee eens. Zij heeft de volgende argumenten naar voren gebracht:
(a) verweerder heeft (medische) informatie die eiseres heeft verstrekt, genegeerd. Daarom is het besluit onrechtmatig;
(b) verweerder heeft ten onrechte geen maatwerk verricht;
(c) er is sprake van zeer dringende redenen en een zeer bijzondere situatie want eiseres heeft geestelijk letsel opgelopen als gevolg van het onrechtmatige besluit van verweerder en de handelwijze van verweerder in het verleden;
(d) de behandeling die eiseres krijgt is noodzakelijk en de eigen bijdrage voor het ziekenvervoer daardoor ook;
(e) eiseres heeft immateriële schade geleden en eist daarvoor schadevergoeding.
10. De rechtbank oordeelt dat verweerder de aanvraag terecht heeft afgewezen. Dat de behandeling voor eiseres noodzakelijk is, is duidelijk. Verweerder zegt ook niet dat dat niet zo is. Maar verweerder heeft gelijk als hij zegt dat er geen bijzondere bijstand kan worden verleend voor de eigen bijdrage omdat de wetgever een bewuste keuze heeft gemaakt om burgers een eigen bijdrage te laten betalen voor zorg. Dit blijkt ook uit vaste rechtspraak van de CRvB [3] . Hierop is alleen een uitzondering mogelijk als sprake is van zeer dringende redenen [4] . De rechtbank vat de argumenten van eiseres over het maatwerk dat verweerder had moeten verrichten en over de noodzaak van haar psychische behandeling en haar zeer bijzondere situatie op als een beroep op zeer dringende redenen.
11. Eiseres heeft daarbij verwezen naar de brief van haar psychiater van 24 oktober 2018 (een andere brief dan in de zaak met nummer 19/491). Uit deze brief kan niet worden afgeleid dat voor eiseres een acute noodsituatie ontstaat als zij geen bijzondere bijstand krijgt voor de eigen bijdrage ziekenvervoer. Voor de uitleg van het begrip acute noodsituatie verwijst de rechtbank naar paragraaf 6 van deze uitspraak. Het is niet gesteld of gebleken dat eiseres haar behandeling moet stop zetten als zij de bijzondere bijstand niet krijgt.
12. De rechtbank oordeelt dat het besluit van 13 december 2018 niet onrechtmatig is. Daarmee stopt de beoordeling van het verzoek om schadevergoeding. Voor verdere uitleg op dit punt verwijst de rechtbank naar paragraaf 7 van deze uitspraak.
13. De conclusie is dat eiseres geen gelijk krijgt. De rechtbank verklaart het beroep in de zaak 19/491 en in de zaak 19/574 ongegrond. In geen van beide zaken krijgt eiseres haar proceskosten en/of haar griffiegeld vergoed.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J.J.M. Kock, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
12 november 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Artikel 2, aanhef en onder II, van de Beleidsregels woonkostentoeslag.
2.De Centrale Raad van Beroep (CRvB), bijvoorbeeld de uitspraak van 3 april 2018, ECLI:NL:CRVB2018:986 en die van 27 november 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY4808, beide te vinden op www.rechtspraak.nl.
3.Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 26 april 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW8013, te vinden op www.rechtspraak.nl.
4.Artikel 16 van de Participatiewet.