11.4Het oordeel van de rechtbank
Gelet op het betoog van de raadsman, moet de rechtbank in de eerste plaats beoordelen of de vordering van de ABN AMRO bank ontvankelijk is.
Op grond van artikel 51c, tweede lid, Wetboek van Strafvordering (Sv) kan de benadeelde partij zich ter terechtzitting laten vertegenwoordigen door een gemachtigde, die daartoe een bijzondere en schriftelijke volmacht heeft. Deze bepaling strekt zich ook uit tot de voeging door middel van de opgave als bedoeld in art. 51g, eerste lid, Sv. In het in die bepaling bedoelde formulier is dan ook een voorziening getroffen voor het verstrekken van een dergelijke volmacht.
De rechtbank stelt voorop dat een dergelijke volmacht strekt tot het verrichten van rechtshandelingen in het belang van de gevolmachtigde. De volmacht strekt daarmee tot bescherming van de rechtspersoon die de volmacht afgeeft. De volmacht strekt niet tot bescherming van de tegenpartij. Dat volgt uit titel 3 van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Verder stelt de rechtbank vast dat in dit geval het voegingsformulier benadeelde partij namens ABN AMRO bank is ondertekend door [C] . Zij is ook degene die namens ABN AMRO aangifte heeft gedaan van de feiten die tot de bewezenverklaring in deze zaak hebben geleid. Haar functie is Forensic Expert Security & Integrity Management bij ABN AMRO bank N.V. Ter terechtzitting is door ABN AMRO bank alsnog een volmacht verstrekt van 24 februari 2020, waarin de benoeming van [C] als procuratiehouder van ABN AMRO en houder van een volmacht wordt bevestigd. Volgens deze volmacht heeft de procuratiehouder een algemene volmacht om namens ABN AMRO alle transacties aan te gaan die onderdeel vormen van activiteiten van ABN AMRO, alle documenten te ondertekenen en alle handelingen en zaken uit te voeren die volgens de procuratiehouder noodzakelijk zijn, daarmee verband houden of daartoe bevorderlijk zijn. De volmacht is van kracht per 7 april 2016. Bij deze volmacht is een uittreksel van de Kamer van Koophandel gevoegd van 25 februari 2020, waarin [C] ook als gevolmachtigde wordt genoemd.
Tegen deze achtergrond is voor de rechtbank niet duidelijk welk concreet bezwaar de verdediging heeft tegen de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [C] . De enkele stelling dat nog altijd onduidelijk is waarop de aan [C] afgegeven volmacht ziet, is daarvoor onvoldoende. Alleen een gemotiveerde betwisting van de vertegenwoordigingsbevoegdheid bij een rechtspersoon noopt volgens de Hoge Raadtot het onderzoeken of degene die het voegingsformulier heeft ondertekend namens de rechtspersoon, daartoe bevoegd is.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank de vordering van de ABN AMRO bank ontvankelijk verklaart.
De rechtbank ziet zich verder voor de vraag gesteld of de schade die de banken ING, Rabobank en ABN AMRO vorderen voor vergoeding in aanmerking komt.
Vooropgesteld moet worden dat een benadeelde partij een vordering tot schadevergoeding kan indienen als er sprake is van schade die rechtstreeks aan haar is toegebracht door het bewezenverklaarde feit. Dat volgt uit artikel 361 en 51f, eerste lid, Sv. Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raadblijkt dat deze eis niet te strikt moet worden uitgelegd. Er moet worden gekeken naar de concrete omstandigheden van het geval, waarbij de vraag of het slachtoffer is geraakt in het belang dat de geschonden norm beschermt, niet doorslaggevend is. Niet uitgesloten is dat de schade weliswaar niet het rechtstreekse gevolg is van de bewezen verklaarde gedraging als zodanig, maar dat – gelet op de uit de bewijsvoering blijkende gedragingen van de verdachte – de door de benadeelde partij geleden schade in zodanig nauw verband staat met het bewezen verklaarde feit, dat die schade redelijkerwijs moet worden aangemerkt als rechtstreeks aan de benadeelde partij door dat feit te zijn toegebracht, zoals bedoeld in voornoemde wetsartikelen.
Gelet op de concrete omstandigheden in deze zaak is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een zodanig nauw verband tussen de schade die de banken hebben geleden en de door verdachte gepleegde feiten. Verdachte is schuldig bevonden aan oplichting, waarbij geldbedragen van rekeninghouders van de banken zijn overgeboekt naar andere zogenaamde veilige rekeningen van katvangers. Voor zover de banken hun klanten hebben gecompenseerd voor de schade is dat in het maatschappelijke verkeer een voorzienbare reactie en het rechtstreekse gevolg van een fraude die zich richt op klanten van een bank. De rechtbank zal de gevorderde bedragen die door de banken aan hun klanten zijn uitgekeerd dan ook toewijzen.
Opleggen schadevergoedingsmaatregel
De volgende vraag die aan de orde is, is of het in dit geval wenselijk en gepast is om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen als het gaat om de banken die zich als benadeelde partij hebben gesteld.
De rechtbank volgt de raadsman in zijn standpunt dat het feit dat de benadeelde een grote onderneming is een reden kan zijn om af te zien van het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel. In dit specifieke geval acht de rechtbank het echter toch wenselijk en gepast dat de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd. Ook al gaat het hier om rechtspersonen die zich als benadeelde partij hebben gesteld. De rechtbank overweegt daarbij dat de banken zich geconfronteerd hebben gezien met een groep door grootschalige oplichting gedupeerde klanten, bestaande uit natuurlijke personen. En zij vorderen nu de kosten die zijn gemaakt om de schade van die personen te vergoeden die slachtoffer zijn geworden van oplichting. De banken zijn hiertoe niet verplicht. Zij hebben dit vanuit een zorgplicht dan wel uit coulance gedaan. De rechtbank acht het wenselijk dat banken dit ook in de toekomst blijven doen.
Aan de schadevergoedingsmaatregel wordt vervangende gijzeling verbonden. Voor de bepaling van de omvang van de vervangende gijzeling is het bepaalde in artikel 36f, vijfde lid, juncto artikel 24c, derde lid, Sr van toepassing. Hieruit volgt dat de vervangende gijzeling ten minste een dag en ten hoogste een jaar mag belopen.
Zoals hierna zal blijken, zullen in dit geval vorderingen van benadeelde partijen worden toegewezen tot grote geldbedragen. Indien de vervangende gijzeling van al deze toe te wijzen vorderingen bij elkaar zou worden opgeteld, zou de vervangende gijzeling de maximaal toegestane duur van een jaar ruimschoots overschrijden. In beginsel geldt daarom de maximaal toegestane vervangende gijzeling van een jaar. Gelet op de gevangenisstraf die de rechtbank aan verdachte zal opleggen, acht zij het echter niet passend daarnaast vervangende gijzeling van deze omvang aan de schadevergoedingsmaatregel te verbinden. Zij zal de vervangende gijzeling daarom beperken tot in totaal 90 dagen en deze in een gelijke hoeveelheid van steeds 10 dagen dagen verdelen over al de negen toe te wijzen vorderingen van de benadeelde partijen, waaronder die van de banken.
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 2 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 14.767,10, bestaande uit de vergoeding aan [benadeelde 22] van een bedrag van € 13.850,- en onderzoekskosten ter hoogte van € 917,10. Omdat de rechtbank de vordering slechts toewijst voor de schade van één van de door ING opgevoerde slachtoffers, heeft de rechtbank de onderzoekskosten naar rato vastgesteld.
Dit schadebedrag zal worden vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente vanaf 21 februari 2019 tot de dag van volledige betaling.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren, nu dat deel van de vordering ziet op schade die is geleden door slachtoffers die niet in het onder 2 bewezenverklaarde feit voorkomen. Ten aanzien van deze slachtoffers is dus geen sprake van schade die rechtstreeks voortvloeit uit de door verdachte gepleegde strafbare feit.
Verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht met zijn mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van ING bank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 14.722,73, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 21 februari 2019 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 10 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij ING bank in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij alsnog niet-ontvankelijk verklaren, nu de vordering ziet op schade die is geleden door slachtoffers die niet in het onder 2 bewezenverklaarde feit voorkomen. Ten aanzien van deze slachtoffers is dus geen sprake van schade die rechtstreeks voortvloeit uit de door verdachte gepleegde strafbare feit.
Particuliere rekeninghouders van de ABN AMRO bank
Vaststaat dat de benadeelde partij [benadeelde 11] als gevolg van het hiervoor onder 2 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade op € 4.499,- en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 22 januari 2019 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht met zijn mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [benadeelde 11] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 4.499,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 22 januari 2019 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 10 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 11] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Vaststaat dat de benadeelde partij [benadeelde 9] als gevolg van het hiervoor onder 2 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade op € 6.399,- en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 24 januari 2019 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht met zijn mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [benadeelde 9] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 6.399,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 24 januari 2019 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 10 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 9] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Vaststaat dat de benadeelde partij [benadeelde 24] als gevolg van het hiervoor onder 2 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade op € 9.200,- en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 29 januari 2019 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht met zijn mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [benadeelde 24] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 9.200,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 29 januari 2019 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 10 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 24] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Vaststaat dat de benadeelde partij [benadeelde 10] als gevolg van het hiervoor onder 2 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade op € 4.299,- en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 21 januari 2019 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht met zijn mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [benadeelde 10] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 4.299,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 21 januari 2019 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 10 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 10] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Vaststaat dat de benadeelde partij [benadeelde 25] als gevolg van het hiervoor onder 2 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade op € 8.500,- en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 26 januari 2019 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht met zijn mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [benadeelde 25] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 8.500,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 26 januari 2019 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 10 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 25] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Vaststaat dat de benadeelde partij [benadeelde 14] als gevolg van het hiervoor onder 2 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade op € 10.499,90, en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 24 januari 2019 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht met zijn mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [benadeelde 14] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 10.499,90, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 24 januari 2019 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 10 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 14] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 32] niet-ontvankelijk verklaren, nu deze partij niet in het onder 2 bewezenverklaarde feit voorkomt. Ten aanzien van dit slachtoffer is dus geen sprake van schade die rechtstreeks voortvloeit uit de door verdachte gepleegde strafbare feit.
Vaststaat dat de benadeelde partij [benadeelde 12] als gevolg van het hiervoor onder 2 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. Niet gebleken is dat deze schade door ABN AMRO bank is vergoed. De rechtbank waardeert de geleden schade op € 35.397,- en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 22 januari 2019 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht met zijn mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [benadeelde 12] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 35.397,- te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 22 januari 2019 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 10 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 12] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 39] niet-ontvankelijk verklaren, nu deze partij niet in het onder 2 bewezenverklaarde feit voorkomt. Ten aanzien van dit slachtoffer is dus geen sprake van schade die rechtstreeks voortvloeit uit de door verdachte gepleegde strafbare feit.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 40] niet-ontvankelijk verklaren, nu de vordering ziet op schade die is geleden door een slachtoffer die niet in het onder 2 bewezenverklaarde feit voorkomt. Ten aanzien van dit slachtoffer is dus geen sprake van schade die rechtstreeks voortvloeit uit de door verdachte gepleegde strafbare feit.
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 2 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 149.160,00, bestaande uit de vergoeding aan [benadeelde 6] , [benadeelde 4] , [benadeelde 19] , [benadeelde 8] , J. [benadeelde 16] , , [benadeelde 5] , [benadeelde 7] , [benadeelde 18] , [benadeelde 2] , [benadeelde 15] , [benadeelde 17] , [benadeelde 3] en [benadeelde 1] . Dit schadebedrag zal worden vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente vanaf 15 april 2019 tot de dag van volledige betaling.
Gelet op hetgeen hiervoor ten aanzien van [benadeelde 20] is overwogen zal de rechtbank de Rabobank voor zover de vordering strekt tot vergoeding van het door [benadeelde 20] geleden nadeel (€ 9.800,00) niet ontvankelijk verklaren.
Verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht met zijn mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de Rabobank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 158.960,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 15 april 2019 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 10 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij Rabobank in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Particuliere rekeninghouders van de Rabobank
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 41] niet-ontvankelijk verklaren, nu de vordering ziet op schade die is geleden door een slachtoffer die niet in het onder 2 bewezenverklaarde feit voorkomt. Ten aanzien van dit slachtoffer is dus geen sprake van schade die rechtstreeks voortvloeit uit de door verdachte gepleegde strafbare feit.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 17] niet-ontvankelijk verklaren, nu de vordering ziet op schade die al is vergoed door de Rabobank. Ten aanzien van dit slachtoffer is dus geen sprake meer van schade die rechtstreeks voortvloeit uit het onder 2 bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 42] niet-ontvankelijk verklaren, nu de vordering ziet op schade die niet in het onder 2 bewezenverklaarde feit voorkomt. Ten aanzien van dit slachtoffer is dus geen sprake meer van schade die rechtstreeks voortvloeit uit het door verdachte gepleegde strafbare feit.