Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- de dagvaarding met 8 producties is op 9 juli 2020 bij [partij II] bezorgd;
- [partij II] heeft schriftelijk op de dagvaarding gereageerd (conclusie van antwoord). Hij heeft daarbij 5 producties gevoegd;
- de provisionele eis met 1 productie van [partij II] ;
- de voorwaardelijke provisionele eis van [partij I] ;
- de akte van [partij I] , toegezonden ten behoeve van de mondelinge behandeling;
- de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2020. De griffier heeft aantekening gemaakt van wat er is besproken. [partij II] heeft zijn provisionele eis ter zitting ingetrokken, omdat is afgesproken dat op 18 november 2020 vonnis zal worden gewezen. Aan het slot van de zitting heeft de kantonrechter meegedeeld dat op 18 november 2020 vonnis zal worden gewezen.
2.De feiten
4.De vorderingen en het verweer in de hoofdzaak
- te verklaren voor recht dat de huurovereenkomst tussen partijen op 22 november 2019 buitengerechtelijk is ontbonden en dat [partij II] binnen de gestelde termijn tot 1 maart 2020 de gehuurde kavel dient te ontruimen;
- dan wel de huurovereenkomst tussen partijen op grond van onvoorziene omstandigheden te ontbinden ex artikel 6:258 BW;
- te verklaren voor recht dat de huurovereenkomst door opzegging d.d. 22 november 2019 is geëindigd en dat [partij II] binnen de gestelde termijn tot 1 maart 2020 de gehuurde kavel dient te ontruimen, dan wel de huurovereenkomst te beëindigen en een datum voor de ontruiming te bepalen;
- [partij I] te machtigen de ontruiming te doen uitvoeren op een termijn van 14 dagen na het betekenen van het te wijzen vonnis indien [partij II] niet zelf zal hebben ontruimd;
5.De beoordeling in de hoofdzaak
Ontbinding op grond van artikel 12 huurovereenkomst
ECLI:NL:GHARL:2013:5644).
NJ2012, 411,
[achternaam] /Berregratte).
ECLI:NL:GHARL:2013:5644).