4.3Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak ten aanzien van feit 1 primair en subsidiair
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en zal verdachte hiervan vrijspreken. Voor de motivering van deze vrijspraak verwijst de rechtbank naar de bewijsoverwegingen hieronder, waarin wordt uitgelegd welke gedragingen van verdachte de rechtbank bewezen acht en waarom de rechtbank die kwalificeert als bedreiging, zoals meer subsidiair ten laste is gelegd.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1 meer subsidiair
Verbalisanten [politieagent 2] en [politieagent 1] hebben het volgende gerelateerd:
Op 11 juni 2018 omstreeks 23:00 uur reden wij op rijstrook 2 van de Rijksweg A12 ter hoogte van Veenendaal. Wij zagen dat er links van ons een voertuig passeerde. Wij zagen dat genoemd voertuig ons passeerde over rijstrook 1 van de genoemde Rijksweg in de richting van Utrecht. Wij zagen dat dit voertuig voorzien was kenteken: [kenteken] . Wij verbalisanten zagen dat de bestuurder bij knooppunt Oudenrijn naar rechts stuurde, kennelijk met als doel de Rijksweg A2 op te gaan in de richting van Amsterdam. Hierop heb ik verbalisant [politieagent 2] in overleg met verbalisant [politieagent 1] besloten om naast het voertuig te gaan rijden. Wij zagen en lazen af op onze snelheidsmeter dat wij 180 kilometer per uur reden. Hierop zagen wij verbalisanten dat de verdachte met zijn voertuig scherp in onze richting stuurde. Ik verbalisant [politieagent 2] moest sterk uitwijken om een aanrijding te ontlopen. Ik verbalisant [politieagent 1] heb mij zeer ernstig bedreigd gevoeld ten tijde dat de verdachte op ons politievoertuig instuurde. Ik verbalisant [politieagent 2] heb mij zeer ernstig bedreigd gevoeld ten tijde dat de verdachte op ons politievoertuig instuurde.
Beide verbalisanten zijn vervolgens bij de rechter-commissaris gehoord.
Verbalisant [politieagent 1] verklaarde daar:
Wij reden op dat moment op rijstrook 1. De verdachte reed met zijn voertuig op rijstrook 2. Wij stuurden richting het voertuig van de verdachte omdat wij er voorbij wilden. De stuurbeweging zet je in op het moment dat je denkt: we zijn er zo meteen voorbij. Op dat moment reden wij 180/200 km per uur afgelezen boordsnelheid. Ik zag dat de verdachte toen onze kant op stuurde. De afstand tussen het voertuig van de verdachte en ons voertuig was centimeters.
Verbalisant [politieagent 2] verklaarde bij de rechter-commissaris:
We zijn er niet eens naast gekomen. Ik wilde op de normale manier naast hem komen te rijden aan zijn linkerkant. Ik wilde er dan voorbij rijden en dan voor hem komen te rijden. Verdachte sneed ons toen af.
De verdachte reed in eerste instantie op rijstrook 2. Ik reed op rijstrook 1. Ik wilde het voertuig van de verdachte aan zijn linkerkant passeren. Hij blokte mij meteen af.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard:
Ik zag het stopteken op het politievoertuig en ik dacht ik ga er voor. Ik ga het negeren. Ik zal wel rond de 180-190 kilometer per uur hebben gereden.
Het politievoertuig probeerde naast me te komen rijden. Toen ze dat probeerden heb ik ze geblokt. Ik ging er gewoon voor rijden. Tijdens het afblokken ging ik van rijstrook 2 naar rijstrook 1. Ik blokte ze af zodat ze me niet konden inhalen.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1
De rechtbank komt op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen tot de vaststelling van de volgende feiten. Op 11 juni 2018 reed verdachte als bestuurder van een personenauto op de Rijksweg A12 ter hoogte van knooppunt Oudenrijn. Verdachte reed op rijstrook 2, met een snelheid van ongeveer 180 kilometer per uur. Verbalisanten [politieagent 1] en [politieagent 2] reden achter verdachte op rijstrook 1 en zetten met hun voertuig een inhaalmanoevre in, teneinde verdachte aan de linkerkant te passeren. Verdachte stuurde zijn voertuig vervolgens eenmaal in de richting van het voertuig van verbalisanten [politieagent 1] en [politieagent 2] , en zette deze stuurbeweging door totdat hij op rijstrook 1 terecht kwam.
Evenals de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte deze stuurbeweging richting de verbalisanten nadien heeft herhaald, nu onvoldoende concrete omstandigheden bekend zijn geworden over de momenten waarop dit zou zijn gebeurd.
De rechtbank komt tot een andere vaststelling dan de officier van justitie als het gaat om de posities van de beide voertuigen op het moment dat verdachte zijn voertuig in de richting van het voertuig van de verbalisanten stuurde. De officier van justitie gaat er van uit dat het voertuig van de verbalisanten zich op dat moment (grotendeels) naast het voertuig van verdachte bevond, maar dat kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid uit de bewijsmiddelen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het politievoertuig niet naast hem heeft gereden en dat hij voor verbalisanten reed op het moment dat hij hen ‘afblokte’. Het proces-verbaal van bevindingen van de betrokken verbalisanten laat ruimte voor deze lezing van de feiten, nu daarin door hen gerelateerd wordt dat zij net voor de betreffende stuurbeweging verdachte
beslotenom naast het voertuig van verdachte te gaan rijden, maar niet dat hun voertuig vervolgens ook op enig moment daadwerkelijk naast het voertuig van verdachte reed. Verbalisant [politieagent 2] heeft vervolgens bij de rechter-commissaris expliciet verklaard dat het politievoertuig
nietnaast het voertuig van verdachte is gekomen. Ook verbalisant [politieagent 1] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat ze op geen enkel moment helemaal voorbij het voertuig van verdachte zijn geweest.
De omstandigheid dat op grond van de bewijsmiddelen niet kan worden vastgesteld dat de voertuigen volledig dan wel grotendeels naast elkaar hebben gereden op het moment dat verdachte een insturende beweging maakte, brengt met zich dat de gedragingen van verdachte niet kunnen worden aangemerkt als het “
inrijden op”het politievoertuig, zodat op dit punt vrijspraak dient te volgen.
Uit de verklaringen van de verbalisanten en verdachte leidt de rechtbank af dat het politievoertuig het voertuig van verdachte in ieder geval zeer kort was genaderd op het moment dat verdachte instuurde in de richting van rijstrook 1, waardoor hij het politievoertuig de weg heeft afgesneden. De rechtbank leidt uit die verklaringen ook af dat verdachte op dat moment geen snelheid heeft geminderd. De verklaring van verdachte dat dit laatste wel het geval was, acht de rechtbank gelet op de verklaringen van de twee verbalisanten, niet aannemelijk.
Het met een snelheid van ongeveer 180 km/u maken van een insturende beweging, waardoor het voertuig van verdachte richting rijstrook 1 bewoog, terwijl verdachte wist dat het politievoertuig hem (op die rijstrook) kort was genaderd, valt naar het oordeel van de rechtbank echter wel aan te merken als het “blijven rijden in de richting van” het politievoertuig.
(Voorwaardelijk) opzet
De vraag is of op grond van deze gedragingen van verdachte kan worden bewezen dat verdachte opzet had op de dood van de politieagenten, of op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank overweegt vooraleerst dat er geen bewijs voorhanden is dat verdachte zijn gedragingen willens en wetens op de dood van (een van) de politieagenten, dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij hen, heeft gericht. De vraag is dan of voorwaardelijk opzet kan worden aangenomen. De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig is, indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
In dit verband wordt het volgende overwogen. Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat verdachte met zeer hoge snelheid, namelijk 180 km/u, het politievoertuig dat hem kort was genaderd op de rijbaan links naast hem eenmalig afsneed. Hoewel deze omstandigheden hebben geleid tot een gevaarlijke situatie voor de verbalisanten, nu zij sterk moesten uitwijken voor verdachte terwijl zich aan hun linkerzijde een vangrail bevond die dat uitwijken bemoeilijkte, blijkt uit het strafdossier niet van concrete andere gevaarzettende omstandigheden waaruit volgt dat en in welke mate een ongeval met dodelijke afloop, dan wel met een afloop met zwaar lichamelijk letsel, waarschijnlijk was. De rechtbank is daarom van oordeel dat niet kan worden aangenomen dat sprake was van een
aanmerkelijkekans op de dood van, dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de politieagenten. Verdachte zal om die reden worden vrijgesproken van het primair en subsidiair tenlastegelegde.
Bedreiging
De rechtbank acht de meer subsidiair tenlastegelegde bedreiging met zware mishandeling wel wettig en overtuigend bewezen. Door met zeer hoge snelheid op de snelweg een politievoertuig af te snijden, kon bij de politieagenten in redelijkheid de vrees ontstaan dat zij zwaar lichamelijk letsel zouden kunnen oplopen. Beide politieagenten hebben de situatie ook als bedreigend ervaren, hetgeen blijkt uit hun proces-verbaal van bevindingen. Verdachte heeft, door
tochzijn voertuig in te sturen richting de rijstrook waar het politievoertuig reed, zonder snelheid te minderen, terwijl hij wist dat de politieagenten hem al kort waren genaderd, bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat deze vrees zou ontstaan. Uit het strafdossier en de verklaring van verdachte ter terechtzitting blijkt dat verdachte er alles aan gelegen was om de politieagenten niet voorbij te laten gaan.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 2
Verbalisanten [politieagent 2] en [politieagent 1] hebben het volgende verklaard:
Op 11 juni 2018 omstreeks 23:00 uur reden wij op rijstrook 2 van de Rijksweg A12 ter hoogte van Veenendaal. Wij reden in een onopvallend politievoertuig volledig uitgerust inclusief rood oplichtende spiegeltransparanten welke zowel aan de voor- als achterzijde gemonteerd in het voertuig met de tekst: “VOLGEN/STOP POLITIE”. Genoemd politievoertuig is geijkt. Wij zagen dat er links van ons een voertuig passeerde. Wij zagen dat genoemd voertuig ons passeerde over rijstrook 1 van de genoemde Rijksweg in de richting van Utrecht. Wij zagen dat dit voertuig voorzien was kenteken: [kenteken] .
De daadwerkelijke snelheid betrof 142 kilometer per uur, afgelezen middels de IJkstaat in ons voertuig. Na correctie was de overschrijding 37 kilometer per uur daar waar wettelijk 100 kilometer per uur was toegestaan.
Hierop hebben wij de bestuurder van het genoemde voertuig een volgteken gegeven. Het volgteken hebben wij gegeven middels de genoemde transparant.
Wij zagen dat de bestuurder vervolgens scherp naar links stuurde, kennelijk met als doel om zich aan de wettelijke staandehouding te onttrekken.
Wij zagen middels onze snelheidsmeter dat de snelheid 200 kilometer per uur bedroeg. Wij zagen dat wij langzaam dichterbij het genoemde voertuig kwamen.
Wij zagen dat de bestuurder het rode kruis op rijstrook 1 negeerde.Wij zagen dat de overige verkeersdeelnemers het gedrag van de bestuurder niet verwachten.Wij zagen dat door deze manoeuvres andere verkeersdeelnemers moesten uitwijken, wij zagen dat hierdoor een gevaar ontstond voor de overige verkeersdeelnemers.Wij zagen dat hierdoor een grote mate van hinder ontstond.Wij zagen vervolgens dat de bestuurder van rijstrook 1, via rijstrook 2, naar rijstrook 3 stuurde.Wij zagen wederom dat de overige verkeersdeelnemers hierdoor behoorlijk moesten afremmen. Wij zagen namelijk dat de remlichten rood oplichten van de overige verkeersdeelnemers. Wij zagen dat de voorzijden van enkele voertuigen naar beneden veerden door het genoemde afremmen.
Hierop heb ik verbalisant [politieagent 2] in overleg met verbalisant [politieagent 1] besloten om naast het voertuig te gaan rijden. Wij zagen en lazen af op onze snelheidsmeter dat wij 180 kilometer per uur reden.
Hierop zagen wij verbalisanten dat de verdachte met zijn voertuig scherp in onze richting stuurde. Ik verbalisant [politieagent 2] moest sterk uitwijken om een aanrijding te ontlopen.
Wij zagen dat de overige verkeersdeelnemers het gedrag van de bestuurder niet verwachten. Wij zagen namelijk dat de overige verkeersdeelnemers naar rechts stuurden om zich op deze manier in veiligheid te brengen. Wij zagen dat door deze manoeuvres andere verkeersdeelnemers moesten uitwijken.
Wij zagen vervolgens dat de bestuurder van rijstrook 1 naar rijstrook 2 stuurde.
Wij zagen wederom dat de overige verkeersdeelnemers hierdoor behoorlijk moesten afremmen. Wij zagen namelijk dat de remlichten rood oplichten van de overige verkeersdeelnemers. Wij zagen dat de voorzijden van enkele voertuigen naar beneden veerden door het genoemde afremmen.
De verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben verklaard:
Op maandag 12 juni 2018 (de rechtbank begrijpt: 11 juni 2018), omstreeks 23:00 uur hoorden via onze portofoons de melding dat er een achtervolging zou zijn op de A12. Het verdachte voertuig zou een blauwe Mercedes A180 zijn met het kenteken [kenteken]
Wij zagen dat het verdachte voertuig op rijstrook 2 reed met een snelheid van ongeveer 160 km/ h. Wij zagen dat het verdachte voertuig slingerend over twee rijbanen reed.
Wij zijn vervolgens voor het verdachte voertuig gaan rijden die op rijstrook twee (2) reed.
Wij zagen dat het voertuig een abrupte beweging maakte naar rijstrook een (1).
Wij hebben vervolgens het politietransparant in het dienstvoertuig aangezet waarop de tekst stop politie te zien was. Wij zagen dat de bestuurder in het verdachte voertuig hier niet aan voldeed.
Wij zagen in onze achteruitkijkspiegel dat het verdachte voertuig remde en dat een van de opvallende politievoertuigen zijnde een Volvo rechts naast het verdachte voertuig reed.
Wij zagen dat het verdachte voertuig inreed op de linkerzijde van het opvallende politievoertuig zijnde een Volvo Wij zagen dat het verdachte voertuig hierbij tot stilstand kwam in de linkerflank van het politievoertuig.
De verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] bevonden zich ook op de snelweg. Zij verklaarden:
Verbalisant [verbalisant 4] heeft toen naar links gestuurd om het voertuig te snijden zodat de achtervolging zo snel mogelijk zou stoppen. De bestuurder van de Mercedes is toen met de rechter voorzijde tegen onze linker achterdeur aangereden en kwamen toen gelijk tot stilstand.
Verdachte heeft hierover verklaard:
Ik zag het stopteken op het politievoertuig en ik dacht ik ga er voor. Ik ga het negeren. Ik zal wel rond de 180-190 kilometer per uur hebben gereden.
Het klopt dat ik op de A12 een rood kruis genegeerd heb.
Ik ben meermalen van rijstrook gewisseld. Ik heb andere weggebruikers ingehaald.
Het politievoertuig probeerde naast me te komen rijden. Toen ze dat probeerden heb ik ze geblokt. Ik ging er gewoon voor rijden. Tijdens het afblokken ging ik van rijstrook 2 naar rijstrook 1. Ik blokte ze af zodat ze me niet konden inhalen.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 2
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 11 juni 2018 een gevaar op de weg heeft veroorzaakt in zijn personenauto, door te handelen zoals omschreven in de tenlastelegging. De verdediging heeft zich ten aanzien van vijf (van de zes) met gedachtestreepjes opgenomen gedragingen gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Verdachte heeft ontkend dat hij een gevaar op de weg heeft veroorzaakt door met hoge snelheid in te rijden op danwel te blijven rijden in de richting van een of meerdere politievoertuigen. De rechtbank acht op grond van de inhoud van de hierboven genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte gevaar heeft veroorzaakt door met hoge snelheid in de richting van het voertuig van verbalisanten [politieagent 2] en [politieagent 1] te rijden. In dit verband wordt verwezen naar hetgeen hierover ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde is overwogen. Voorts acht de rechtbank bewezen dat verdachte op een later moment, vlak voor zijn aanhouding, gevaar heeft veroorzaakt door met hoge snelheid in de richting van het voertuig van [verbalisant 3] en [verbalisant 4] te blijven rijden. Verdachte heeft zijn snelheid immers niet zodanig aangepast dat hij een aanrijding met [verbalisant 3] en [verbalisant 4] voorkwam, maar is tegen het voertuig van deze verbalisanten aangereden en tot stilstand gekomen in de linkerflank van het politievoertuig. Dat verdachte op het voertuig van [verbalisant 3] en [verbalisant 4] is ingereden acht de rechtbank niet bewezen, nu uit het proces-verbaal van bevindingen van deze verbalisanten blijkt dat zij verdachte hebben gesneden teneinde de achtervolging te doen stoppen.
Ten aanzien van feit 3
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het onder 3 primair tenlastegelegde, nu het geven van een stopteken via de transparant van een politievoertuig niet kan worden aangemerkt als een bevel of gedane vordering in de zin van art. 184 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (ECLI:NL:HR:2015:199). Ten aanzien van het onder 3 subsidiair tenlastegelegde overweegt de rechtbank dat dit feit door verdachte is begaan. Verdachte heeft het feit bekend en de raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 4 november 2020;
- het proces-verbaal bevindingen, pag. 8.