ECLI:NL:RBMNE:2020:5030

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 november 2020
Publicatiedatum
18 november 2020
Zaaknummer
8630477 / LC EXPL 20-1637
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst afgewezen wegens gebrek aan ernstige en structurele overlast

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, op 18 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen Woonstichting Centrada en een huurder, aangeduid als [gedaagde]. Centrada vorderde de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning van [gedaagde], omdat zij stelde dat hij ernstige en structurele overlast veroorzaakte. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat Centrada niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de gestelde overlast. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de klachten van omwonenden niet voldoende onderbouwd waren en dat er geen bewijs was dat de overlast daadwerkelijk door [gedaagde] werd veroorzaakt. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de situatie in het appartementencomplex niet onhoudbaar was en dat de vorderingen van Centrada om die reden niet toewijsbaar waren. Centrada is als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Lelystad
Vonnis van 18 november 2020
in de zaak met zaaknummer / rolnummer 8630477 / LC EXPL 20-1637 van
de stichting
WOONSTICHTING CENTRADA,
gevestigd te Lelystad,
eiseres, hierna ook te noemen: Centrada,
gemachtigde mr. T. Mulder,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde, hierna ook te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde mr. S.H.R. van Heeks.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 9 september 2020
  • de door Centrada ingediende aanvullende producties 16 tot en met 26
  • de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van 21 oktober 2020.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Centrada heeft met ingang van 23 november 2015 verhuurd aan [gedaagde] de woning aan de [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning). Op de huurovereenkomst is het huurreglement van Centrada van toepassing.
2.2.
In artikel 6.6 van het huurreglement van Centrada is het volgende bepaald:
“de huurder zal ervoor zorgdragen dat aan omwonenden geen hinder of overlast van welke aard ook wordt veroorzaakt door huurder, huisgenoten, huisdieren of door derden die zich vanwege huurder in het gehuurde of in de gemeenschappelijke ruimten bevinden.”
2.3.
Bij brief van 12 augustus 2019 heeft mevrouw [A] , de toenmalig bewoner van de [adres] , (hierna: [A] ) aan Centrada aangegeven dat zij overlast ondervindt van [gedaagde] . Zij heeft in haar brief vermeld dat [gedaagde] bekend staat als pedofiel en dat zijn adresgegevens op social media worden gedeeld. Daarbij wordt niet structureel het huisnummer vermeld, waardoor buitenstaanders de woning van [gedaagde] met de woning van [A] hebben verwisseld. [A] noemt in haar brief verschillende incidenten. Zo hebben derden op ramen en deuren gebonkt bij de woning van [gedaagde] en bij de woning van [A] , kan haar zoontje niet meer vrijuit op het balkon spelen, omdat zij bang is dat er ongepaste foto’s van hem worden gemaakt en verspreid en is de galerij meermaals bekogeld met menselijke uitwerpselen en rauwe eieren.
2.4.
Op [2020] is op NPO een aflevering van ‘ [programma] ’ uitgezonden. Het onderwerp van deze uitzending was ‘pedo-activisme’. [gedaagde] heeft zich voor dit programma onder andere in zijn woning laten interviewen. Tijdens dit interview, waarbij [gedaagde] duidelijk herkenbaar in beeld was, heeft [gedaagde] controversiële uitspraken gedaan ten aanzien van het hebben van seksueel contact tussen een volwassene en een (jong) kind.
2.5.
Na afloop van deze uitzending heeft een kleine groep mensen geprotesteerd bij het appartementencomplex waartoe de woning van [gedaagde] behoort.
2.6.
Op 17 februari 2020 heeft Centrada desgevraagd aan de media verklaard dat een huurovereenkomst niet enkel ontbonden kan worden op grond van ideeën die een persoon heeft en dat [gedaagde] voor hen een goed huurder is.
2.7.
Op 18 februari 2020 is [gedaagde] aangehouden op verdenking van bezit van kinderporno.
2.8.
Bij brief d.d. 20 februari 2020 van de gemachtigde van Centrada is [gedaagde] medegedeeld dat zij de huurovereenkomst wenst te beëindigen. [gedaagde] is in de gelegenheid gesteld om mee te werken aan vrijwillige beëindiging van de huurovereenkomst.
2.9.
Voor het weekend van 22 en 23 februari 2020 was een demonstratie aangekondigd bij het appartementencomplex waartoe de woning van [gedaagde] behoort. Deze demonstratie is niet doorgegaan.
2.10.
Op 20 maart 2020 heeft de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, vonnis gewezen in kort geding waarbij de door Centrada gevorderde ontruiming is afgewezen.
2.11.
Op 7 april 2020 heeft [A] per brief aan Centrada aangegeven dat zij wenst te verhuizen, in verband met de door [gedaagde] veroorzaakte overlast.
2.12.
Op 30 juni 2020 heeft het Hof Arnhem-Leeuwarden naar aanleiding van het door Centrada ingestelde hoger beroep arrest gewezen en het vonnis van de kantonrechter van
20 maart 2020 bekrachtigd.
2.13.
In de nacht van 3 op 4 oktober 2020 is een raam van de woning van [gedaagde] ingegooid.

3.Het geschil

3.1.
Centrada vordert – samengevat – om de huurovereenkomst te ontbinden en [gedaagde] te veroordelen de woning te ontruimen binnen drie dagen na betekening van het vonnis met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure, alsmede in de nakosten en de wettelijke rente over de proceskosten.
3.2.
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vorderingen met als conclusie dat de kantonrechter deze zal afwijzen, met veroordeling van Centrada in de proceskosten. [gedaagde] betwist – samengevat – dat hij overlast veroorzaakt en voert aan dat er geen grond is die beëindiging of ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Centrada heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd – kort samengevat – dat [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de verplichtingen die hij als huurder heeft. Er is een onhoudbare situatie ontstaan. [gedaagde] is al jarenlang actief in het propageren van pedofilie. De gedragingen van [gedaagde] dienen te worden gekwalificeerd als onrechtmatige overlast, mede gelet op de emotionele reacties die zijn gedragingen oproepen. Omwonenden voelen zich niet veilig door de uitlatingen van [gedaagde] en de represailles tegen hem. Buren zijn een petitie gestart tegen [gedaagde] , die door honderden mensen is getekend. Centrada heeft geprobeerd om de situatie ten goede te keren, door [gedaagde] vanaf de zomer van 2019 mee te delen dat escalatie voorkomen moet worden. Dit heeft niet het gewenste gevolg gehad. [gedaagde] heeft er immers bewust voor gekozen om zich niet langer anoniem, maar met vermelding van zijn naam te laten interviewen in zijn woning. In het appartementencomplex zijn bovendien diverse kinderen woonachtig die binnen de ‘doelgroep’ van [gedaagde] vallen. Centrada heeft er dan ook belang bij dat de huurovereenkomst wordt ontbonden.
4.2.
[gedaagde] heeft als verweer aangevoerd – kort samengevat – dat geen sprake is van overlast. [gedaagde] heeft een pedofiele geaardheid, maar heeft zijn leven dusdanig ingericht dat wordt voorkomen dat hij strafbare feiten zou plegen. [gedaagde] heeft er bewust voor gekozen deze woning te huren, omdat dit een jongerenappartement is en de woning te klein is voor een gezin met kinderen. [gedaagde] betwist dat de petitie tegen hem is gestart door buren. De politieke opvattingen van [gedaagde] zijn geen onderdeel van zijn woongedrag. De feitelijke overlast is ontstaan doordat derden, niet woonachtig in het appartementencomplex, een heksenjacht hebben geopend op [gedaagde] . [gedaagde] is bereid om een andere woning te accepteren. Centrada is hier niet mee akkoord gegaan.
4.3.
Op grond van artikel 7:213 Burgerlijk Wetboek (BW) is een huurder verplicht zich ten aanzien van het gebruik van het gehuurde als een goed huurder te gedragen. Dit houdt onder meer in dat de huurder geen overlast mag veroorzaken. Ook in artikel 6.6 van het huurreglement is bepaald dat huurder er voor zorg dient te dragen dat aan omwonenden geen overlast of hinder wordt veroorzaakt. Indien [gedaagde] zich niet aan deze verplichtingen houdt, levert dat een tekortkoming in de nakoming van de verplichtingen uit de huurovereenkomst op. Ingevolge artikel 6:265 lid 1 BW geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij deze tekortkoming, gezien haar aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt.
4.4.
De vraag die dient te worden beantwoord is of er sprake is van zodanig overlastgevend gedrag dat de ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd is. Het is aan Centrada om te onderbouwen (en eventueel te bewijzen) dat [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de tussen partijen gesloten huurovereenkomst.
Naar het oordeel van de kantonrechter volgt uit de bij de dagvaarding overgelegde stukken en de toelichting ter mondelinge behandeling van Centrada niet dat sprake is van ernstige en structurele overlast die wordt veroorzaakt door [gedaagde] . Dat is om de volgende redenen.
4.5.
De kantonrechter is met het Hof van oordeel dat Centrada haar stelling, dat de tegen [gedaagde] gevoerde petitie door de buren is gestart, onvoldoende heeft onderbouwd (Hof Arnhem-Leeuwarden 30 juni 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:5047). Centrada heeft ook in onderhavige procedure slechts één A4tje in het geding gebracht waaruit weliswaar kan worden afgeleid dat er een petitie is gestart om Centrada in te laten grijpen in de door [gedaagde] ontstane situatie en dat deze petitie door 400 mensen is getekend, maar niet blijkt daaruit dat deze petitie door buren is gestart. Ook blijkt hieruit niet door wie deze petitie is ondertekend, zodat niet kan worden vastgesteld dat omwonenden deze petitie hebben getekend. Centrada heeft bij dagvaarding nog gesteld dat uit diverse publicaties zou blijken dat buren een petitie zijn gestart. Het had evenwel op de weg van Centrada gelegen om deze publicaties in het geding te brengen. Centrada heeft dit nagelaten.
4.6.
Dat omwonenden een onveilig en onprettig gevoel krijgen door [gedaagde] is – nog daargelaten dat een gevoel van onveiligheid altijd subjectief is – evenmin door Centrada voldoende onderbouwd. Centrada heeft om haar stelling te onderbouwen onder andere drie klachten van omwonenden in het geding gebracht – op 4 oktober 2020 ingediend door [B] (wonende op de [adres] ) en [C] (wonende op de [adres] ) en op 5 oktober 2020 ingediend door [D] (wonende op de [adres] ). [B] geeft Centrada aan dat er geregeld vreemde mensen in en om de flat en in het nabij gelegen park aanwezig zijn en dat er een raam van de woning van [gedaagde] is ingegooid. Ook geeft hij aan dat hij minder vast slaapt door de overlast en dat hij contact heeft opgenomen met de politie. [C] geeft in haar overlastmelding aan dat de ruit van [gedaagde] kapot is geslagen en dat zij hiervan is geschrokken. [D] geeft aan dat de ruiten van [gedaagde] worden ingegooid, dat voor de deur vuurwerk wordt afgestoken en dat er wordt geschreeuwd. Ook geeft hij aan dat deze situatie gevaarlijk wordt indien iemand in het vervolg bij een verkeerde woning een ruit inslaat en dat hij contact heeft opgenomen met de politie. Deze verklaringen zijn onvoldoende om daaruit te kunnen afleiden dat deze incidenten zijn te herleiden tot [gedaagde] . Op 3 oktober 2020 is er weliswaar in de woning van [gedaagde] een raam ingegooid, maar het is onduidelijk, zoals door de gemachtigde van [gedaagde] genoegzaam is aangevoerd, of het ingooien van het raam in de woning van [gedaagde] een actie is geweest gericht op [gedaagde] of dat er slechts is gepoogd om in de woning van [gedaagde] in te breken. Er kan dan ook niet worden vastgesteld dat dit incident gericht is geweest op [gedaagde] . De vrees van [D] dat in het vervolg een ruit wordt ingeslagen bij een andere verkeerde woning die herleidbaar is tot [gedaagde] kan daarom op grond hiervan niet worden aangenomen. De door [B] geconstateerde “vreemde mensen” nabij het appartementencomplex zijn evenmin herleidbaar tot [gedaagde] . Ditzelfde geldt voor het afgestoken vuurwerk en het – niet nader gespecificeerde – geschreeuw. Centrada heeft evenmin stukken in het geding gebracht waaruit blijkt dat omwonenden op die momenten contact hebben opgenomen met de politie. Ter zitting heeft Centrada ook verklaard dat zij niet bekend is met aangiftes van omwonenden tegen [gedaagde] .
4.7.
Bovendien, zoals door de gemachtigde van [gedaagde] onweersproken is aangevoerd, bestaat het appartementencomplex waarvan de woning van [gedaagde] deel uitmaakt uit jongerenappartementen die geschikt zijn voor bewoning door jongeren. Centrada heeft dit ter zitting bevestigd door te verklaren dat de appartementen in het appartementencomplex in beginsel niet geschikt zijn voor gezinnen, omdat de appartementen te klein zijn. Ook heeft Centrada verklaard dat de meerderheid van de bewoners niet met kinderen in het appartementencomplex woont. De kantonrechter volgt Centrada dan ook niet in haar stelling dat sprake is van een onhoudbare situatie vanwege de omstandigheid dat diverse kinderen in het complex woonachtig zijn die binnen de ‘doelgroep’ van [gedaagde] vallen. Bovendien is ter zitting gebleken dat [A] , die ernstige zorgen heeft geuit over de veiligheid van haar kinderen, inmiddels is verhuisd naar een andere woning omdat zij is herplaatst door Centrada. Daar komt bij dat de incidenten die [A] in haar brief noemt, enkel worden gestaafd door haar eigen brief. Centrada heeft geen verklaringen in het geding gebracht van andere buurtbewoners die deze incidenten bevestigen. Dit had wel op haar weg gelegen. Ook is niet gebleken dat de nieuwe bewoner in de woning naast [gedaagde] (voorheen de woning van [A] ) heeft geklaagd over overlast. Zelfs indien de incidenten waarover [A] in haar brief schrijft voor waar zouden worden aangenomen, zijn deze incidenten tezamen met één protestactie, waaraan geen omwonenden hebben meegedaan en die niet in het complex zelf plaatsvond, onvoldoende om daaruit te concluderen dat sprake is van ernstige en structurele overlast. Het feit dat de politie een inval in de woning van [gedaagde] heeft gedaan voor onderzoek, maakt het oordeel van de kantonrechter niet anders. Deze inval is immers vooralsnog eenmalig geweest.
4.8.
De stellingen van Centrada dat [gedaagde] meermaals onderwerp van gesprek is geweest in de driehoek van burgemeester, politiechef en de officier van justitie en dat [gedaagde] gesproken zou hebben met de burgemeester zijn door haar eveneens onvoldoende onderbouwd. Centrada heeft immers geen verklaringen of gespreksverslagen in het geding gebracht waaruit dit kan worden afgeleid.
4.9.
Het had verder op de weg van Centrada gelegen om andere middelen in te zetten om de door haar gestelde overlast te beperken. Dit heeft zij naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende gedaan. Centrada heeft weliswaar bij dagvaarding gesteld dat zij vanaf de zomer van 2019 contact heeft met [gedaagde] om verdere escalatie te voorkomen, echter zij heeft geen stukken in het geding gebracht waaruit dit kan worden afgeleid. Daarnaast heeft Centrada ter mondelinge behandeling verklaard dat zij geen poging heeft ondernomen om [gedaagde] elders – buiten Lelystad – te huisvesten, terwijl [gedaagde] wel heeft aangegeven daaraan te willen meewerken. De kantonrechter volgt Centrada daarbij niet in de reden die zij hiervoor geeft, namelijk dat zij het probleem hiermee zou verplaatsen. Gelet op het feit dat in een appartementencomplex woningen dicht bij elkaar liggen, is het immers denkbaar dat er woningen zijn die meer aansluiten bij [gedaagde] . Het had dan ook op de weg van Centrada gelegen om hier onderzoek naar te verrichten, ook buiten Lelystad.
4.10.
De kantonrechter stelt tenslotte vast – mede gelet op de verklaringen van Centrada ter mondelinge behandeling – dat sinds de protestactie naar aanleiding van de tv-uitzending van [2020] geen noemenswaardige voorvallen zijn geweest in of om het appartementencomplex waarvan de woning van [gedaagde] deel uitmaakt die te herleiden zijn tot [gedaagde] . Centrada heeft, naar het oordeel van de kantonrechter, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen dan ook onvoldoende onderbouwd dat sprake is van ernstige en structurele overlast veroorzaakt door [gedaagde] . Er is daarom onvoldoende reden om de ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen. Gezien het voorgaande heeft Centrada in reactie op het door [gedaagde] gevoerde verweer te weinig aangevoerd om te kunnen worden toegelaten tot het leveren van bewijs, zodat haar bewijsaanbod zal worden gepasseerd.
4.11.
Centrada heeft ter mondelinge behandeling haar grondslag van de vordering aangevuld. Centrada heeft gesteld dat [gedaagde] zijn hoofdverblijf niet heeft in de woning en dat hij zich daarom niet houdt aan hetgeen in artikel 6.3 van het huurreglement is bepaald:
“huurder zal het gehuurde gedurende de huurtijd zelf als woonruimte voor hem en leden van zijn huishouden bewonen en er zijn hoofdverblijf hebben. (…)”
4.12.
Gelet op artikel 6.3 van het huurreglement bestaat voor [gedaagde] de verplichting om in het gehuurde zijn hoofdverblijf te houden. De verplichting van [gedaagde] om de woning tot zijn hoofdverblijf te maken houdt in dat zijn privéleven zich hoofdzakelijk in en vanuit de gehuurde woning dient af te spelen hetgeen zo veel betekent dat dit de plek is waar hij werkelijk woont, waar hij zijn zaken behartigt, waar hij de zetel van fortuin heeft en zijn goederen en eigendommen beheert alsmede waar hij niet vandaan gaat dan met een bepaald doel en voor een bepaalde tijd en tevens met het plan om, als dat doel is bereikt, aldaar terug te keren (HR 19 januari 1880, W4475).
4.13.
Nu de gemachtigde van [gedaagde] heeft bestreden dat [gedaagde] zijn hoofdverblijf niet heeft in het gehuurde, dient Centrada haar stelling voldoende te onderbouwen. Centrada heeft ter mondelinge behandeling daartoe aangevoerd dat [gedaagde] tijdens zijn detentie de woning niet heeft gebruikt, op dit moment de woning al gedurende een maand wederom niet bewoont en dat zij heeft vernomen dat [gedaagde] op dit moment voortvluchtig is in het buitenland. Ook heeft Centrada ter mondelinge behandeling gesteld dat de sleutels van de woning van [gedaagde] zijn vervangen door de politie, dat de nieuwe sleutels op het politiebureau liggen, dat [gedaagde] deze sleutels tot op heden niet heeft opgehaald en dat hij daarom geen toegang heeft tot het gehuurde. Op grond hiervan kan naar het oordeel van de kantonrechter echter niet worden aangenomen dat [gedaagde] zijn hoofdverblijf niet meer heeft in het gehuurde. [gedaagde] is slechts een korte periode gedetineerd geweest en de gemachtigde van [gedaagde] heeft aangevoerd dat [gedaagde] weliswaar op dit moment tijdelijk niet in Nederland aanwezig is, maar dat hij na terugkomst weer gebruik zal gaan maken van het gehuurde. Gelet op deze door de gemachtigde van [gedaagde] gegeven toelichting en de door Centrada niet nader onderbouwde stellingen op dit onderdeel, is er thans onvoldoende reden om aan te nemen dat
[gedaagde] niet terug zal keren in het gehuurde en daar niet langer zijn hoofdverblijf zal hebben.
4.14.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, heeft Centrada haar stelling dat [gedaagde] in de door hem gehuurde woning niet zijn hoofdverblijf heeft onvoldoende onderbouwd.
4.15.
Op grond van het voorgaande concludeert de kantonrechter dat ook terzake van deze grondslag niet kan worden geoordeeld dat sprake is van een tekortkoming aan de zijde van [gedaagde] , zodat ook om deze reden de vordering tot ontbinding van de huur-overeenkomst en ontruiming van het gehuurde niet toewijsbaar is.
4.16.
Centrada zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
€ 360,00(2 punten x tarief € 180,00)
Totaal € 360,00

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van Centrada af;
5.2.
veroordeelt Centrada in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden vastgesteld op € 360,00;
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. van Wegen, kantonrechter, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 18 november 2020.