ECLI:NL:RBMNE:2020:5024

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 november 2020
Publicatiedatum
17 november 2020
Zaaknummer
UTR 20/1249
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omzettingsvergunning voor onzelfstandige wooneenheden gemeente Nijmegen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 10 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers en het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Nijmegen. De zaak betreft de weigering van verweerder om een omzettingsvergunning te verlenen voor het omzetten van zelfstandige woonruimte in vier onzelfstandige wooneenheden. Het primaire besluit van 28 februari 2019 werd door verweerder genomen, maar na bezwaar van derde-partij werd dit besluit herroepen en werd alsnog de vergunning verleend. Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank Gelderland had eerder in soortgelijke zaken geoordeeld dat artikel 12 van de Huisvestingsverordening Nijmegen onverbindend was verklaard wegens strijd met de Huisvestingswet 2014. De rechtbank Midden-Nederland volgde dit oordeel en oordeelde dat de gemeenteraad niet had aangetoond dat er sprake was van schaarste aan (goedkope) woonruimte in Nijmegen. Hierdoor kon artikel 12 niet aan het bestreden besluit ten grondslag worden gelegd.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van derde-partij, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werden de proceskosten van eisers vergoed en het door hen betaalde griffierecht terugbetaald. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1249

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 november 2020 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , te [plaats] , eisers

(gemachtigde: mr. H. Martens),
en

het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Nijmegen, verweerder

(gemachtigden: mr. N.C. Vlaskamp en A. Rietveld)

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [A] , te [plaats] .

Procesverloop

Bij besluit van 28 februari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd een vergunning te verlenen aan derde-partij voor het omzetten van zelfstandige woonruimte aan de [adres] te [plaats] in vier onzelfstandige wooneenheden.
Bij besluit van 27 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van derde-partij gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en beslist dat de gevraagde omzettingsvergunning alsnog wordt verleend.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 februari 2020 bij de rechtbank Gelderland.
Bij beslissing van 13 maart 2020 heeft de rechtbank Gelderland het onderzoek heropend en het beroep verwezen naar deze rechtbank wegens samenhang met de zaak met nummer UTR 19/5232, die eerder al naar deze rechtbank was verwezen.
Het onderzoek ter zitting is hervat via een Skype-verbinding op 13 oktober 2020. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Derde-partij is verschenen.

Overwegingen

1. Op 24 januari 2020 heeft de rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een drietal soortgelijke zaken [1] . In die zaken ging het om de weigering van verweerder om een vergunning te verlenen voor het omzetten van zelfstandige woonruimte in onzelfstandige woonruimte.
2. In de uitspraak van 24 januari 2020 heeft de rechtbank Gelderland beschreven hoe de vergunningplicht is geregeld in de Huisvestingswet 2014 en de Huisvestingsverordening Nijmegen 2019 (Verordening). De rechtbank heeft geoordeeld dat artikel 12 van de Verordening onverbindend is wegens strijd met de Huisvestingswet 2014. De gemeenteraad heeft namelijk niet onderbouwd dat in Nijmegen sprake is van schaarste aan (goedkope) woonruimte en dat een verordening – met een stelsel van omzettingsvergunningen – noodzakelijk is om onevenwichtige en onrechtvaardige effecten van schaarste aan (goedkope) woonruimte te beperken.
3. Het bestreden besluit in deze zaak is mede gebaseerd op het onverbindend verklaarde artikel 12 van de Verordening.
4. De rechtbank volgt de rechtbank Gelderland in haar oordeel dat de gemeenteraad niet heeft onderbouwd dat in Nijmegen sprake is van schaarste aan (goedkope) woonruimte en dat een verordening – met een stelsel van omzettingsvergunningen – noodzakelijk is om onevenwichtige en onrechtvaardige effecten van schaarste aan (goedkope) woonruimte te beperken. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 februari 2020 [2] ziet de rechtbank hierin echter aanleiding artikel 12 van de Verordening buiten toepassing te laten, omdat vanwege een gebrekkige motivering en onzorgvuldige voorbereiding van artikel 12 van de Verordening niet kan worden beoordeeld of er strijd is met de Huisvestingswet 2014. Voor het oordeel dat artikel 12 van de Verordening buiten toepassing wordt gelaten is niet relevant dat de uitspraak van de rechtbank Gelderland van na de besluitvorming is zoals derde-partij ter zitting naar voren heeft gebracht. Het buiten toepassing laten van de bepaling heeft tot gevolg dat verweerder deze bepaling niet aan het bestreden besluit ten grondslag mocht leggen en dat voor het ‘verkameren’ van de woning van derde-partij geen omzettingsvergunning is vereist.
5. Daarom verklaart de rechtbank het beroep gegrond en vernietigt zij het bestreden besluit. De rechtbank ziet in deze zaak, evenals de rechtbank Gelderland in de uitspraak van 24 januari 2020, geen mogelijkheid om het geschil definitief te beslechten. Daarom moet verweerder een nieuw besluit op het bezwaar van derde-partij nemen, met inachtneming van deze uitspraak.
6. Omdat het beroep gegrond is, krijgen eisers een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Verweerder moet die betalen. Die kosten worden als volgt berekend. Eisers hebben zich laten bijstaan door een gemachtigde. Deze gemachtigde heeft twee proceshandelingen verricht: het indienen van het beroepschrift en het bijwonen van de zitting. Deze proceshandelingen leveren voor eisers twee punten op met een waarde van € 525,- met een wegingsfactor 1. Aan eisers wordt dan ook € 1.050,- toegekend.
7. Verweerder moet ook het door eisers betaalde griffierecht aan hun vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier. De beslissing is uitgesproken op 10 november 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.