ECLI:NL:RBMNE:2020:501

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 februari 2020
Publicatiedatum
13 februari 2020
Zaaknummer
UTR 19/2076
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep inzake hypothecaire geldlening en procesbelang

In deze zaak hebben eisers, die werkzaam waren bij verweerder, een hypothecaire geldlening afgesloten in 1998. Verweerder heeft hun verzoek om verlenging van de looptijd van deze lening afgewezen. De rechtbank heeft zich eerst gebogen over de vraag of eisers procesbelang hebben. De rechtbank oordeelt dat eisers geen procesbelang hebben, omdat zij hun hypothecaire geldlening al hebben overgesloten voordat verweerder op hun verzoek om verlenging kon beslissen. Dit betekent dat het verzoek om verlenging niet meer kan worden ingewilligd, aangezien de lening feitelijk niet meer bestaat. De rechtbank wijst erop dat de door eisers gestelde schade niet voortkomt uit een besluit van verweerder, maar uit hun eigen handelen. Bovendien kan het verlangen naar duidelijkheid voor anderen geen procesbelang opleveren. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 10 februari 2020.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/2076

uitspraak van de meervoudige kamer van 10 februari 2020 in de zaak tussen

[eiser] (eiser) en [eiseres] (eiseres), te [woonplaats] , samen: eisers

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [naam gemeente], verweerder
(gemachtigde: mr. J.S.C. Liebrand-Bos).

Inleiding

1. Eiser werkte sinds 1987 bij verweerder. Op 1 juli 1988 hebben eisers een annuïtaire hypothecaire geldlening (met nummer [nummer] ) bij verweerder afgesloten. Op hun verzoek is deze lening op 14 maart 1997 omgezet naar een aflossingsvrije lening. In 2010 ging eiser met pensioen.
2. Verweerder heeft op 22 maart 2018 een brief gestuurd naar alle (oud-)medewerkers met een aflossingsvrije hypothecaire geldlening bij verweerder. In deze brief staat dat de looptijd van dit soort hypotheken maximaal 30 jaar is en dat verweerder de looptijd niet zal verlengen als daarom wordt gevraagd. Eisers hebben in hun brief aan verweerder van 29 maart 2018 aangegeven dat de looptijd van 30 jaar van de hypothecaire lening met nummer [nummer] op 1 juli 2018 afloopt en zij hebben verweerder daarom gevraagd om deze looptijd te verlengen.
3. In mei/juni 2018 hebben eisers hun hypothecaire geldlening overgesloten bij een andere hypotheekverstrekker.
4. Op 13 juni 2018 heeft verweerder meegedeeld dat hij voornemens is om het verzoek van eisers af te wijzen en de looptijd dus niet te verlengen. Eisers hebben op 13 augustus 2018 een zienswijze ingediend. Verweerder heeft vervolgens het verzoek om verlenging van de hypothecaire geldlening bij besluit van 11 september 2018 (het primaire besluit) afgewezen.
5. Eisers hebben daartegen bezwaar gemaakt. In het besluit van 16 april 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Verweerder heeft – kort samengevat – overwogen dat het verzoek om verlenging van de looptijd eigenlijk een verzoek is tot het aangaan van een nieuwe overeenkomst. De looptijd van een geldlening bedraagt op grond van de Arbeidsvoorwaardenregeling van de gemeente [naam gemeente] ( [.] ) namelijk ten hoogste 30 jaar en in het geval van eisers is deze looptijd verstreken. Op grond van de wet Financiering decentrale overheden (Wet Fido) is het verboden om nieuwe overeenkomsten van geldlening aan te gaan zodat verweerder vanwege deze wet het verzoek van eisers niet positief kan beantwoorden.
6. Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep aangetekend omdat zij het daarmee niet eens zijn.
7. De zitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2020. Eisers waren op de zitting aanwezig. Ook de heer [A] was ter ondersteuning van eisers aanwezig. Namens verweerder waren aanwezig, mr. J.S.C. Liebrand-Bos, mr. [B] en mr. [C] , als gemachtigden van verweerder.
Beroepsgronden
8. Eisers zijn het niet eens met de afwijzing van hun verzoek om verlenging van de looptijd van de hypothecaire geldlening. Eisers vinden dat verweerder ten onrechte stelt dat het verzoek om verlenging moet worden aangemerkt als een verzoek tot het aangaan van een nieuwe overeenkomst. Eisers voeren aan dat een verzoek om verlenging van de looptijd vergelijkbaar is met een verzoek om renteconversie en dat laatste is volgens verweerder ook geen nieuwe overeenkomst maar een wijziging van een lopende overeenkomst. Eisers voeren verder aan dat het standpunt van verweerder onbegrijpelijk is en wijzen op de parlementaire geschiedenis van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek. Daarin wordt vermeld aan de hand van welke objectieve criteria moet worden beoordeeld of er sprake is van schuldvernieuwing. Verder verwijzen eisers naar een uitspraak van de rechtbank Den Haag. Verweerder heeft er volgens eisers ten onrechte op gewezen dat in de overeenkomst die partijen hadden gesloten niet was opgenomen dat er een recht bestond op verlenging van de looptijd. Bij de uitleg van een overeenkomst komt het aan op de zin die partijen in de omstandigheden van het geval redelijkerwijs aan de overeenkomst hebben mogen toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. In de akte van omzetting van de geldlening naar een aflossingsvrije lening is niets over de looptijd opgenomen, dus dan is het logisch dat daarin ook geen verlengingsmogelijkheid is opgenomen. Ook over de mogelijkheid van renteconversie is niets opgenomen, maar deze heeft minstens tweemaal plaatsgevonden. Het zegt dus niets dat een mogelijkheid tot verlenging niet in de overeenkomst staat. Verweerder heeft daarom ten onrechte het verzoek om verlenging van de looptijd afgewezen.
Procesbelang
9. De rechtbank moet eerst onderzoeken of eisers in beroep een belang hebben bij een inhoudelijke beoordeling over het bestreden besluit. Een beroep is niet-ontvankelijk, wanneer er geen procesbelang is.
10. Eisers hebben op de zitting aangegeven dat zij willen dat verweerder alsnog de looptijd van de door hun inmiddels overgesloten hypothecaire geldlening met nummer [nummer] zal verlengen. Eisers hebben verder op de zitting uitgelegd dat zij door het oversluiten van hun hypotheek schade hebben geleden. Ten slotte willen zij met deze procedure duidelijkheid krijgen, ook voor anderen die in dezelfde situatie zitten.
11. De rechtbank oordeelt dat eisers geen procesbelang hebben en legt dat hierna uit. Procesbelang is het belang dat een partij heeft bij de uitkomst van een procedure. Er is sprake van voldoende procesbelang als het resultaat dat de indiener van een beroepschrift met het instellen van beroep wil bereiken, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. [1] In dit geval kan het resultaat dat eisers nastreven niet meer worden bereikt.
11.1.
De hypothecaire geldlening met nummer [nummer] is voordat verweerder op het verzoek van eisers heeft beslist beëindigd, doordat eisers deze lening hebben overgesloten. Verweerder kan de looptijd van een geldlening die is beëindigd en dus feitelijk niet meer bestaat, niet alsnog verlengen.
11.2.
Er kan ook sprake zijn van procesbelang als de eisende partij stelt dat hij schade heeft geleden als gevolg van de bestuurlijke besluitvorming. Dan is vereist dat eisers tot op zekere hoogte aannemelijk maken dat zij schade hebben geleden als gevolg van het bestreden besluit. De rechtbank oordeelt dat daarvan in dit geval geen sprake is. De rechtbank stelt allereerst vast dat eisers niet hebben onderbouwd dat zij schade hebben geleden. Zij hebben bijvoorbeeld geen inzicht gegeven in de hoogte van het bedrag aan schade. Verder overweegt de rechtbank dat de door eisers gestelde schade het gevolg is van hun eigen in vrijheid genomen beslissing om de hypothecaire geldlening met nummer [nummer] over te sluiten nog voordat verweerder op hun verzoek om verlenging had beslist. Er is dus geen sprake van schade als gevolg van een besluit van verweerder. De rechtbank volgt eiseres niet voor zover zij hebben gesteld dat zij zich hiertoe gedwongen voelden omdat zij op 1 juli 2018 het volledige restant van de lening in één keer zouden moeten aflossen en zij dat geld niet hadden. Eisers hebben er zelf voor gekozen om de beslissing van verweerder op hun verzoek niet af te wachten en de geldlening daarop vooruitlopend af te lossen. Eisers wisten ook al geruime tijd dat de looptijd van de hypothecaire geldlening met nummer [nummer] zou verstrijken op 1 juli 2018. Zij hebben er zelf voor gekozen om voor die datum niet meer af te lossen op deze geldlening en om ook niet te sparen of een andere voorziening te treffen, om te zorgen dat zij op 1 juli 2018 de geldlening volledig konden aflossen. Als eisers dwang hebben gevoeld, dan komt dat dus doordat zij zelf een situatie hebben laten ontstaan waarin die dwang gevoeld kon worden.
11.3.
Dat eisers met deze procedure duidelijkheid willen krijgen voor anderen die ook met verweerder een hypothecaire geldleningsovereenkomst hebben gesloten, kan ook niet worden aangemerkt als een voldoende processueel belang. Om procesbelang te kunnen aannemen moet het namelijk gaan om de belangen van eisers zelf en niet om de belangen van anderen.
12. Omdat eisers geen procesbelang hebben, kan de rechtbank geen inhoudelijk oordeel geven over deze zaak. Het beroep moet niet-ontvankelijk worden verklaard.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat daarom geen aanleiding

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, voorzitter, en mr. S.G.M. Buys en mr. R.F. van Aalst, leden, in aanwezigheid van L.S. Lodder, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 februari 2020.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie onder andere de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 29 januari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:192.