ECLI:NL:RBMNE:2020:5001

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 november 2020
Publicatiedatum
17 november 2020
Zaaknummer
16/013940-20 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewapende overval op drogisterij met geweld en bedreiging

Op 7 november 2019 heeft de verdachte, samen met medeverdachten, een gewapende overval gepleegd op een drogisterij in Almere. De verdachte was de bestuurder van de vluchtauto en heeft zijn medeverdachten geholpen door hen naar de plaats delict te vervoeren en hen te ondersteunen bij de vlucht na de overval. Tijdens de overval werd geweld gebruikt tegen de medewerkers van de winkel, waarbij een mes werd bedreigend gebruikt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, hoewel hij zelf niet de winkel is binnengegaan, wel degelijk een cruciale rol heeft gespeeld in de uitvoering van de overval en dat zijn bijdrage als medeplegen moet worden gekwalificeerd. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de impact van de overval op de slachtoffers, die ernstige psychische gevolgen hebben ondervonden van het geweld en de bedreiging. De verdachte is veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partijen, waaronder de slachtoffers en de winkel zelf.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/013940-20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 17 november 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] , [postcode] te [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 14 april 2020, 3 juni 2020, 11 augustus 2020 en 3 november 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vorderingen en de standpunten van officier van justitie, mr. C.J. Booij en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. R.M.F.R. Ketwaru, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair
op 7 november 2019 te Almere uit [naam winkel] aan de [adres 2] samen met één of meer anderen een portefeuille met daarin 1.058 euro van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft gestolen met geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 4] ;
subsidiair
op 7 november 2019 te Almere medeplichtig is geweest aan bovengenoemde overval op [naam winkel] door
- de vluchtauto ter beschikking te stellen en/of te besturen en/of
- op de uitkijk te staan en/of door tijdens de overval telefonisch contact met zijn mededaders te hebben en/of
- na afloop met zijn mededaders de plaats van de overval te verlaten.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair en subsidiair tenlastegelegde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Aangever [slachtoffer 3] heeft verklaard dat hij op 7 november 2019 omstreeks 12.05 uur als medewerker werkzaam was bij [naam winkel] aan de [adres 2] te [plaatsnaam 1] . Terwijl hij een klant iets stond uit te leggen, stond er ineens een donkere jongen voor hem, met een zwarte muts op en een zwarte gezichtsbedekkende sjaal om. Hij schat deze jongen ongeveer 20 à 25 jaar oud en ongeveer 1.90 meter lang. Deze jongen hield een keukenmes vast en stond daarmee te zwaaien. Hij bewoog het mes ter hoogte van het gezicht van aangever heen en weer. De jongen stond op zeer korte afstand van hem. De jongen pakte hem bij zijn kraag en duwde hem naar de achterzijde van de winkel. Hij hoorde hem zeggen: “Geld! Naar achteren!”. De jongen duwde hem richting de keuken of kantoorruimte. Vervolgens zag hij dat er ineens nog een jongen bij was gekomen. Deze jongen 2 zag er als volgt uit: 20 à 25 jaar oud, ongeveer 1.80 meter lang, lichtkleurige ogen en verwijde pupillen, blanke huidskleur, donkere kleding, zwarte muts, zwarte gezichtsbedekkende sjaal. Deze jongen had ook een keukenmes vast en riep: “Kluis open, geef geld!”. Toen aangever zei dat hij geen sleutel van de kluis had, zei jongen 1: “Openmaken, ik snijd je keel door!”. Terwijl deze jongen dit naar hem riep, duwde hij hem op een stoel en werd het mes tegen zijn keel gezet. Ook jongen 2 stond heel dicht bij hem. Aangever stond vervolgens op van de stoel, draaide zich om en pakte de portefeuille met het wisselgeld. Hij zag en voelde dat jongen 1 deze portefeuille uit zijn handen griste. Hij hoorde jongen 2 zeggen: “Pak aan, we gaan”. [2] Een totaalbedrag van € 1.060,- is weggenomen. [3]
Aangeefster [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij samen met haar man eigenaar is van de winkel en omstreeks 12.00 uur in de winkel stond en daar een klant hielp. Er kwam ineens een onbekende man naar haar toe die haar van achteren beetpakte. Zij voelde dat hij hen samen in een hoek drukte. Hij had het volgende signalement: lang en slank, blank, tussen de 20 en 25 jaar oud, in het zwart gekleed, hij had iets zwarts voor zijn mond, geen bril, bruine ogen en een hoody met een capuchon over zijn hoofd. Zij zag dat [slachtoffer 3] door een andere man mee naar achteren werd genomen en de opslagruimte in werd geduwd. De man die haar in bedwang hield, liet hen los en liep ook de opslagruimte in. Zij is naar buiten gegaan om de politie te bellen en zag toen de twee mannen ook naar buiten rennen, in de richting van de [straatnaam 5] . [4]
Aangeefster [slachtoffer 4] , als klant in de drogisterij aanwezig, heeft verklaard dat zij van achteren bij haar schouders werd gepakt en werd omgedraaid. Zij keek recht in het gezicht van de man, die zij als volgt omschrijft: ongeveer 180 centimeter lang, mager postuur, volledig in het zwart gekleed, zwarte bivakmuts op, blanke huidskleur, sprak goed Nederlands. Zij hoorde de man op zachte maar dwingende toon zeggen: “Rustig blijven. Dit is een overval. Ik wil geld”. Zij zag dat hij ook mevrouw [naam winkel] – de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1] – vastgreep. De man had hen beiden vast en sloot zijn armen om hen heen. Hij dwong hen met kracht in de hoek links achter in de winkel. Zij zag dat de man vergrote ogen had en dat hij een groot vleesmes in zijn hand had. Hij hield het mes op enkele centimeters van haar hoofd af met de punt op haar hoofd gericht. [5]
Uit onderzoek naar de camerabeelden van de [straatnaam 1] nummers [nummeraanduiding 1] , [nummeraanduiding 2] en [nummeraanduiding 3] , de [straatnaam 2] [nummeraanduiding 4] en de [straatnaam 5] [nummeraanduiding 2] te [plaatsnaam 1] is het volgende gebleken.
  • Op 7 november 2019 te 11.47 uur rijdt een grijze Ford Focus voorzien van het kenteken [kenteken] op de [straatnaam 2] , gaande in de richting van de [straatnaam 1] . De auto rijdt vervolgens de [straatnaam 1] in en parkeert uiteindelijk op de parkeerplaats, nabij de kruising met de [straatnaam 6] .
  • De bestuurder heeft een mobiele telefoon in zijn hand vast en te zien is dat hij een negroïde huidskleur heeft. Achter de bestuurder zit één persoon wiens handen een lichte huidskleur hebben.
  • Het voertuig parkeert achteruit en de voorzijde van het voertuig staat geparkeerd richting de straat. De verlichting van het voertuig blijft aan staan. De passagiersdeur aan de rechterzijde gaat open en een persoon met een capuchon met bontkraag blijft in het portier van de auto staan. Hij loopt vervolgens naar de kofferbak van het voertuig en de kofferbak gaat open. Deze persoon loopt weer naar het openstaande portier en dan wederom naar de kofferbak.
  • Vervolgens stappen twee andere personen uit de auto aan de passagierszijde. De eerste persoon draagt donkerkleurige kleding en iets over zijn hoofd, gelijkend op een zwarte muts of capuchon. Ook de tweede persoon draagt donkerkleurige kleding en heeft eveneens een muts of capuchon over zijn hoofd. De twee personen (niet de persoon met de capuchon met de bontkraag) lopen omstreeks 12.04 uur weg in de richting van de plaats delict.
  • Op de beelden van de [straatnaam 5] [nummeraanduiding 2] is te zien dat de twee personen vanuit de richting van de [straatnaam 1] richting de plaats delict lopen. De plaats delict ligt tegenover de woning aan de [straatnaam 5] [nummeraanduiding 2] . Op de beelden zijn de twee
personen goed te zien. Persoon 1 heeft een negroïde huidskleur en draagt een zwarte jas met capuchon over zijn hoofd. Persoon 2 heeft een lichtere huidskleur dan persoon 1, namelijk blank dan wel licht getint. Hij draagt een donkerkleurige jas, een donkerkleurige trainingsbroek en donkerkleurige schoenen.
  • Op de beelden van de [straatnaam 1] is te zien dat de persoon met de capuchon met bontkraag in de auto gaat zitten en kort daarop weer naar buiten komt en richting het kruispunt met de [straatnaam 6] loopt. Hij blijft nabij deze kruising staan en houdt de voorzijde van zijn hoofd in de richting van de plaats delict. Hij loopt weer richting de auto. De persoon houdt een voorwerp, gelijkend op een mobiele telefoon, in zijn hand vast. Hij loopt naar de bestuurderszijde en heeft contact met de bestuurder. De persoon met de capuchon met bontkraag loopt vervolgens weg in de richting van de [straatnaam 2] , maar loopt halverwege richting de [straatnaam 5] . Hij kijkt op de mobiele telefoon die hij in zijn rechterhand vast heeft.
  • Om 12.10 uur, een aantal seconden nadat de Ford Focus naar voren is gereden, komen twee personen vanuit de richting van de plaats delict naar de Ford Focus rennen. Deze personen komen qua kleding en signalement overeen met de personen die eerder uit de Ford Focus waren gekomen en richting de plaats delict waren gelopen. De beide personen stappen via de voorzijde aan de passagierskant in.
  • De voorste persoon houdt een voorwerp vast in zijn rechterhand, gelijkend op een plastic tas.
  • Als de twee personen in het voertuig zijn, gaat het portier dicht en rijdt de auto weg in de richting van de [straatnaam 2] , rijdt die op en rijdt vervolgens in de richting van de [straatnaam 4] te Almere.
Verbalisant [verbalisant 1] heeft de stills van de camerabeelden bekeken van de [straatnaam 5] [nummeraanduiding 2] . Daarop heeft hij – de rechtbank begrijpt: als persoon 2 – medeverdachte [medeverdachte 1] herkend. [7] Ook verbalisant [verbalisant 2] heeft op dezelfde beelden medeverdachte [medeverdachte 1] herkend. [8]
De Ford Focus staat op naam van verdachte. [9] Persoon 1 is herkend als [medeverdachte 3] . [10] Verbalisant [verbalisant 3] heeft de persoon met de capuchon met bontkraag herkend als medeverdachte [medeverdachte 2] . [11] Ook verbalisant [verbalisant 4] heeft de persoon met de bontkraag als medeverdachte [medeverdachte 2] herkend. [12]
Uit onderzoek naar het telefoonnummer van verdachte en die van de medeverdachten [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] volgt dat deze telefoonnummers kort voor, tijdens en na de overval op dezelfde zendmasten aanslaan, namelijk van 11.50 tot 12.00 uur op de [straatnaam 3] – deze zendmast staat op 500 meter afstand van de plaats delict – en van 12.09 tot 12.50, 12.51 en 12.56 uur op de [adres 4] te [plaatsnaam 1] . [13]
Verdachte heeft ter terechtzitting van 3 november 2020 verklaard dat hij op 7 november 2019 in Almere als bestuurder van de Ford Focus die te zien is op de beelden, met drie personen naar de [straatnaam 1] is gereden en met twee personen is weggereden.
Bewijsoverwegingen
Op basis van voornoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte voorafgaand aan en vlak na de overval samen is geweest met medeverdachten [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Zij zijn samen in de auto aangekomen op de [straatnaam 1] – dat is om de hoek van de plaats delict – en hoewel niet kan worden vastgesteld dat [medeverdachte 2] bij verdachte, [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] in de auto is gestapt nadat de overval is gepleegd, blijkt wel uit zendmastgegevens dat hun telefoons na de overval – van 12.09 tot 12.56 uur – aanstralen op de [adres 4] te [plaatsnaam 1] .
Dit strookt niet met de verklaring van verdachte dat hij naar [naam wijk] is gereden nadat medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] weer bij verdachte in de auto zijn gestapt. De rechtbank stelt vast dat verdachte tijdens de overval met zijn auto gereed stond om zichzelf en de medeverdachten zo spoedig mogelijk te onttrekken aan de plaats van het delict en de directe omgeving daarvan. Hierbij heeft hij op het moment dat de overval plaatsvond telefonisch contact gehad met medeverdachte [medeverdachte 2] die op de uitkijk stond. Door de inlichtingen van medeverdachte [medeverdachte 2] wist verdachte dat hij op dat moment klaar moest gaan staan om weg te rijden. Verdachte heeft zijn auto op dat moment uit het parkeervak gereden en schuin in de richting van de [straatnaam 2] geplaatst waarop medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] rennend op de auto zijn afgekomen. Zij zijn vervolgens aan de passagierskant ingestapt waarop verdachte en de medeverdachten direct zijn weggereden.
De verklaring van verdachte dat hij de medeverdachten niet heeft zien rennen maar wel rustig heeft zien komen aanlopen acht de rechtbank, gelet op het voorgaande, niet aannemelijk. Ook de verklaring van verdachte dat hij bezig was met het oefenen met inparkeren acht de rechtbank niet aannemelijk. Het schuin uit het parkeervak rijden is immers een andere beweging dan het oefenen met inparkeren.
Voorts acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij niet wist dat er een overval zou plaats vinden, gelet op voorgaande, niet aannemelijk.
Voor deze voor het bewijs redengevende en voor verdachte in hoge mate belastende feiten en omstandigheden heeft verdachte geen aannemelijke verklaring gegeven.
Op grond van bovengenoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank derhalve vast dat verdachte en medeverdachten [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] op 7 november 2019 betrokken zijn geweest bij de onder 1 ten laste gelegde overval op [naam winkel] in Almere. De rechtbank moet de vraag beantwoorden of verdachtes bijdrage kan worden aangemerkt als het onder 1 primair ten laste gelegde medeplegen van die overval.
Medeplegen
In zijn arresten van 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:718 en 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1316, heeft de Hoge Raad enige algemene beschouwingen over medeplegen gegeven, in het bijzonder gericht op de afbakening tussen medeplegen en medeplichtigheid. Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is alleen gerechtvaardigd als de bewezen verklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Dit brengt mee dat wanneer het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), op de rechter de taak rust om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering – dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging – dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Verder kan van belang zijn in hoeverre de concrete omstandigheden van het geval door de rechter kunnen worden vastgesteld, in welk verband de procesopstelling van de verdachte een rol kan spelen (vgl. HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1315 en ECLI:NL:HR:2016:1323). De rechter mag bij zijn bewijsoordeel in aanmerking nemen dat de verdachte voor een omstandigheid die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend kan worden geacht voor het bewijs van het aan hem tenlastegelegde feit, geen aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven.
Geen van de verdachten heeft iets verklaard over de wijze waarop de plannen voor het plegen van de overval tot stand zijn gekomen. Op basis van de uiterlijke verschijningsvorm, te weten: de verdachten zijn met zijn vieren op pad gegaan om de drogisterij te overvallen, [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] hebben deze overval uitgevoerd, [medeverdachte 2] en verdachte hebben een vluchtweg verzorgd en na de overval zijn zij met zijn vieren weer samengekomen, kennelijk om de buit te verdelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. Verdachte heeft zich dan ook als medepleger schuldig gemaakt aan de overval op [naam winkel] .
Op grond van de inhoud van voornoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank de onder 1 primair ten laste gelegde diefstal in vereniging met geweld wettig en overtuigend bewezen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 7 november 2019 te Almere uit [naam winkel] , gevestigd aan de [adres 2] , tezamen en in vereniging met anderen een portefeuille met daarin een geldbedrag van ongeveer 1058 euro dat aan een ander dan aan verdachte en zijn mededaders toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, door
- met een mes te zwaaien, en een mes ter hoogte van het gezicht van voornoemde [slachtoffer 3] te bewegen en
- die [slachtoffer 3] bij zijn kraag te pakken en hem richting de achterzijde van de winkel te duwen en te zeggen “Geld” en “Naar achteren” en
- te roepen “Kluis open, geef geld”, en “Openmaken, ik snijd je keel door” en
- voornoemde [slachtoffer 3] op een stoel te duwen en een mes tegen zijn keel te zetten en
- voornoemde [slachtoffer 1] van achteren beet te pakken en haar in een hoek te drukken en
- voornoemde [slachtoffer 4] van achteren vast te pakken en te zeggen “Rustig blijven. Dit is een overval. Ik wil geld” en
- enkele centimeters boven het hoofd van die [slachtoffer 4] een mes te houden en
- de portefeuille uit de handen van die [slachtoffer 3] te grissen.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
  • een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 3 jaren, met als (bijzondere) voorwaarden:
  • meldplicht bij de reclassering;
  • ambulante behandelverplichting, inclusief het meewerken aan diagnostiek en de eventueel daaruit voortvloeiende behandeling;
  • contactverbod met de slachtoffers en de mededaders;
  • locatieverbod (met politietoezicht) met betrekking tot de locatie waar de overval heeft plaatsgevonden;
  • meewerken aan het vinden en behouden van dagbesteding in de vorm van scholing en/of (vrijwilligers)werk;
  • het geven openheid van zaken in zijn financiële situatie.
De officier van justitie heeft gevorderd de te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Tenslotte heeft de officier van justitie gevorderd de schorsing van de voorlopige hechtenis bij vonnis op te heffen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het adolescentenstrafrecht dient te worden toegepast. De verdediging verzoekt om geen onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen die langer is dan de periode die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. De verdediging kan zich vinden in de eis van de officier van justitie om daarnaast voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen als stok achter de deur. De verdediging verzoekt voorts om de schorsing van de voorlopige hechtenis niet op te heffen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich, samen met anderen, schuldig gemaakt aan een gewapende overval op een drogisterij op klaarlichte dag. Verdachte was degene die ervoor heeft gezorgd dat de mededaders naar de directe omgeving van de drogisterij zijn vervoerd en daarna zo spoedig mogelijk weg konden komen. Hoewel hijzelf niet de drogisterij in is gegaan, bewapend met een mes en met gezichtsbedekking, en daar de slachtoffers in kwestie heeft bedreigd en geweld tegen hen heeft gebruikt, is hij wel onderdeel geweest van de groep die dit heeft gedaan. Uit niets blijkt dat verdachte zich heeft gedistantieerd van het tonen van wapens en het dreigen met of gebruiken van geweld. Verdachte heeft daarmee laten zien dat hij geen enkel respect heeft voor de lichamelijke integriteit van anderen en evenmin voor andermans goederen en eigendommen. De slachtoffers is enorm veel angst aangejaagd. Uit de schriftelijke slachtofferverklaringen blijkt ook dat het bewezenverklaarde diepe sporen bij hen heeft nagelaten en zij professionele hulp nodig hebben gehad om het gebeuren te kunnen verwerken. De overval, de bedreiging en het tegen hen gebruikte geweld hebben de eigenaren van de drogisterij zelfs doen besluiten hun zaak te sluiten. De rechtbank vindt dit alles zeer ernstig en rekent dit de verdachte zwaar aan. Bovendien vindt de rechtbank het zorgelijk dat verdachte op jonge leeftijd zich aan een zeer ernstig feit schuldig heeft gemaakt en daar geen verantwoordelijkheid voor neemt.
De persoon van verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank acht geslagen op een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 6 oktober 2020 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten als de onderhavige is veroordeeld.
De rechtbank heeft ten aanzien van de persoon van verdachte voorts kennis genomen van:
  • een reclasseringsrapport van 6 augustus 2020, opgemaakt door [A] , reclasseringswerker;
  • een Pro Justitia rapport van 7 augustus 2020, opgemaakt door drs. T. ’t Hoen, gezondheidszorgpsycholoog.
Uit het rapport van de reclassering volgt dat er geen indicaties zijn om adolescentenstrafrecht toe te passen. Verdachte lijkt gebaat bij een duidelijke, strakke aanpak en er worden geen interventies of maatregelen uit het jeugdstrafrecht passend geacht. De reclassering heeft het risico op recidive niet kunnen inschatten wegens de ontkennende houding van verdachte. Geadviseerd wordt om verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden:
  • meldplicht bij de reclassering;
  • ambulante behandeling bij ForFACT of een soortgelijke zorgverlener;
  • een contactverbod ten aanzien van de slachtoffers en de mededaders;
  • een locatieverbod (met politietoezicht);
  • meewerken aan het vinden en behouden van dagbesteding;
  • geven van openheid van zaken in zijn financiële situatie.
Uit het rapport van de psycholoog volgt dat hoewel de psycholoog aanwijzingen ziet voor de toepassing van het jeugdstrafrecht, verdachte gebaat lijkt te zijn bij een meer directieve en volwassen aanpak. Het risico op recidive bij het uitblijven van passende hulpverlening en extern toezicht wordt ingeschat als matig. De psycholoog adviseert verdachte in het kader van bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijke straf een ambulante behandelverplichting bij een forensische polikliniek met reclasseringstoezicht op te leggen.
Conclusie
Verdachte was tijdens het plegen van het feit 18 jaar oud. Het uitgangspunt is dan dat het volwassenenstrafrecht aan de orde is. De rechtbank heeft bij jongvolwassenen van 18 tot 23 jaar echter de mogelijkheid om het jeugdstrafrecht toe te passen. Dat kan de rechtbank doen wanneer de persoon van de verdachte zelf of de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, daar aanleiding voor geven.
Gelet op bovenstaande adviezen ziet de rechtbank geen doorslaggevende omstandigheden die aanleiding geven om verdachte volgens het jeugdstrafrecht te berechten. Gelet op de persoon van verdachte zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en uit hetgeen over hem verder naar voren is gekomen, alsmede de aard en de ernst van de feiten, ziet de rechtbank aanleiding om verdachte te berechten met toepassing van het volwassenenstrafrecht.
De oriëntatiepunten die landelijk voor de straftoemeting (LOVS) zijn vastgesteld gaan bij een overval op een winkel uit van gevangenisstraf van 2 jaar. Strafverzwarende omstandigheden, zoals de aard en ernst van het fysieke letsel, bedreiging met een wapen of het georganiseerde karakter van de groep, zijn hier nog niet in meegenomen. De rechtbank is van oordeel dat ernst van het feit vraagt om het opleggen van een forse gevangenisstraf.
De rechtbank ziet in de leeftijd van verdachte aanleiding om in het voordeel van verdachte af te wijken van de oriëntatiepunten. Verdachte was immers nog maar kort meerderjarig ten tijde van de overval. De rechtbank acht het niet onmogelijk dat er bij verdachte sprake was van enige mate van onrijpheid. Daarnaast ziet de rechtbank in strafverminderende zin reden om af wijken van de oriëntatiepunten in de rol die verdachte heeft gehad bij de overval.
Rekening houdend met de strafverzwarende omstandigheden enerzijds – de medeverdachten die de overval uitvoerden waren bewapend, verdachte handelde samen met anderen, de overval vond plaats op klaarlichte dag waardoor meerdere mensen er getuige van zijn geweest – en de bevindingen en adviezen van de psycholoog en de reclassering anderzijds, is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 18 maanden passend en geboden is.
Om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen en omdat de rechtbank het belang inziet van de geadviseerde voorwaarden, zal zij van deze gevangenisstraf een gedeelte van 8 maanden voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van 3 jaren. Aan dit voorwaardelijk deel zal de rechtbank de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden, met uitzondering van het contactverbod en het locatieverbod, omdat de rechtbank dit na het uitzitten van het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf niet meer nodig vindt.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank zal het verzoek tot het opheffen van de schorsing van de voorlopige hechtenis afwijzen.

9.BESLAG

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de in beslag genomen auto verbeurd zal worden verklaard. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de teruggave zal worden gelast van het in beslag genomen mes.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de in beslag genomen auto moet worden teruggegeven aan verdachte.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de in beslag genomen auto verbeurd verklaren aangezien met behulp hiervan het bewezen verklaarde feit is begaan.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het in het dashboardkastje van de auto aangetroffen en in beslag genomen mes aan verdachte. Dat dit mes bij de overval is gebruikt, is niet gebleken.

10.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer 1]heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 1.225,12. Dit bedrag bestaat uit € 325,12 materiële schade en € 900,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
[naam winkel]heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 2.320,22, bestaande uit materiële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
[slachtoffer 4]heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 3.612,32. Dit bedrag bestaat uit € 112,32 materiële schade en € 3.500,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
[slachtoffer 1]
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele en hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] , te vermeerderen met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
[naam winkel]
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele en hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde [naam winkel] , te vermeerderen met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
[slachtoffer 4]
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele en hoofdelijke toewijzing van de materiële schade en matiging van de immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen, gelet op de door hem bepleite vrijspraak, niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in de vorderingen.
[naam winkel]
Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat de post “inkomensverlies” op de vordering van [naam winkel] onvoldoende is onderbouwd en bovendien te complex is. Nader onderzoek is nodig om de vordering te kunnen beoordelen, wat op dit punt in het strafproces leidt tot een onevenredige belasting van het strafproces, zodat niet-ontvankelijkverklaring moet volgen. Voorts heeft de rechtbank bepleit dat de post “gestolen geldbedrag” niet kan worden toegewezen omdat het geen rechtstreekse schade betreft. Het geld was immers niet van de benadeelde partij maar van de [.] .
[slachtoffer 4]
Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat de immateriële schade dient te worden gematigd.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer 1]
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade op € 1.225,12 en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 7 november 2019 tot de dag van volledige betaling.
[naam winkel]
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade op € 2.320,22 en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 7 november 2019 tot de dag van volledige betaling. De post “verlies van inkomsten” vindt de rechtbank voldoende onderbouwd nu de benadeelde partij het gemiddelde heeft genomen van de omzet op donderdagen in de maand november 2019 en het bewezenverklaarde plaatsvond op donderdag 7 november 2019. Ten aanzien van de post “gestolen geldbedrag” is niet gebleken dat het gestolen geldbedrag was afgescheiden van het vermogen van de drogisterij. Bovendien ontslaat de diefstal de drogisterij niet van de afdrachtplicht jegens de [.] .
[slachtoffer 4]
De schadepost “reiskosten” is onvoldoende onderbouwd. Zowel de stelling dat de benadeelde partij twintig keer de psycholoog heeft bezocht als de afstand tussen haar woning en de praktijk van de psycholoog, is niet met stukken onderbouwd, zodat de rechtbank dit deel van de vordering niet-ontvankelijk zal verklaren.
Gelet op de aard van het bewezen verklaarde feit, de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en schadevergoedingen die doorgaans voor soortgelijke feiten worden toegewezen, acht de rechtbank een vergoeding van € 900,-- voor de geleden immateriële schade billijk. De rechtbank zal de vergoeding voor immateriële schade dan ook tot dit bedrag toewijzen en voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
Dit betekent dat de vordering zal worden toegewezen tot een bedrag van € 900,--, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 7 november 2019 tot de dag van volledige betaling.
Ten aanzien van de vorderingen van [slachtoffer 1] , [naam winkel] en van [slachtoffer 4]
Voor alle vorderingen geldt dat verdachte voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededaders hoofdelijk aansprakelijk is. Dit betekent dat verdachte tegenover voornoemde benadeelde partijen voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen voornoemd hebben gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zullen maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank aan verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 1] van het bedrag van € 1.225,12, bij niet betalen aan te vullen met 22 dagen gijzeling, ten behoeve van [naam winkel] van het bedrag van € 2.320,22, bij niet betalen aan te vullen met 33 dagen gijzeling, en ten behoeve van [slachtoffer 4] van het bedrag van € 900,--, bij niet betalen aan te vullen met 18 dagen gijzeling; alle te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 7 november 2019 tot de dag van volledige betaling.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan voornoemde benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partijen.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36f en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het primair meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
8 maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzijde rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij
een proeftijd van 3 (drie) jarenvast;
- als
algemene voorwaardengelden dat verdachte:
 zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
 ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
 medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit nodig acht, daaronder begrepen;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte gedurende de proeftijd:
 zich binnen 3 dagen na het ingaan van de proeftijd zal melden bij Reclassering Nederland op het adres [adres 3] te [plaatsnaam 2] , en zich zal blijven melden op afspraken met de reclassering zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
 zich onder behandeling zal stellen van ForFACT of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorgverlener aan te geven, teneinde zich te laten behandelen zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, waarbij het deelnemen aan verdiepende diagnostiek en het innemen van medicijnen een onderdeel kunnen zijn van de behandeling;
 zal meewerken aan het vinden en behouden van dagbesteding in de vorm van scholing en/of (vrijwilligers)werk;
 openheid van zaken zal geven in zijn financiële situatie, indien dit geïndiceerd is;
Beslag
- verklaart verbeurd de in beslag genomen auto (goednummer PL0900-2019333767-2517420);
- gelast de teruggave aan de rechthebbende van het in beslag genomen mes (goednummer PL0900-2019333767-2565704);
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
- wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 1.225,12;
- veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 november 2019 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 1.225,12 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 november 2019 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 22 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [naam winkel]
- wijst de vordering van [naam winkel] toe tot een bedrag van € 2.320,22;
- veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [naam winkel] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 november 2019 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [naam winkel] aan de Staat € 2.320,22 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 november 2019 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 33 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [slachtoffer 4]
- wijst de vordering van [slachtoffer 4] toe tot een bedrag van € 900,-;
- veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 4] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 november 2019 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- verklaart de vordering van [slachtoffer 4] voor wat betreft het meer gevorderde niet- ontvankelijk;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 4] aan de Staat € 900,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 november 2019 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 18 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. den Haan, voorzitter, mrs. A.W.M. van Hoof en
S. Rosendahl, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.S.A. Nahumury, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 november 2020.
Mr. Van Hoof is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
hij op of omstreeks 7 november 2019 te Almere, althans in het arrondissement Midden-Nederland (uit [naam winkel] , gevestigd aan de [adres 2] ), tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een (portefeuille met daarin een) geldbedrag van ongeveer 1058 euro, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1]
en/of [slachtoffer 2] , heeft/hebben weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 1]
en/of [slachtoffer 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- met een mes te zwaaien, en/of een mes ter hoogte van het gezicht van voornoemde [slachtoffer 3] te bewegen en/of
- die [slachtoffer 3] bij zijn kraag te pakken en/of hem richting de achterzijde van de winkel te duwen en/of te zeggen “Geld” en/of “Naar achteren” en/of
- te zeggen en/of roepen en/of schreeuwen “Kluis open, geef geld”, en/of “Openmaken, ik snijd je keel door” en/of
- voornoemde [slachtoffer 3] op een stoel te duwen/zetten en/of een mes tegen/op zijn keel te zetten/houden/duwen en/of
- voornoemde [slachtoffer 1] van achteren beet te pakken en/of haar in een hoek te drukken en/of
- voornoemde [slachtoffer 4] van achteren vast te pakken/houden en/of te zeggen “Rustig blijven. Dit is een overval. Ik wil geld” en/of
- enkele centimeters boven het hoofd van die [slachtoffer 4] een mes te houden en/of
- de portefeuille uit de handen van die [slachtoffer 3] te grissen/pakken/trekken;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
een of meer anderen op of omstreeks 7 november 2019 te Almere, althans in het arrondissement Midden-Nederland (uit [naam winkel] , gevestigd aan de [adres 2] ), tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een (portefeuille met daarin een) geldbedrag van ongeveer 1058 euro, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , heeft/hebben weggenomen met het oogmerk om het zich
wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemers aan dat misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- met een mes te zwaaien, en/of een mes ter hoogte van het gezicht van voornoemde [slachtoffer 3] te bewegen en/of
- die [slachtoffer 3] bij zijn kraag te pakken en/of hem richting de achterzijde van de winkel te duwen en/of te zeggen “Geld” en/of “Naar achteren” en/of
- te zeggen en/of roepen en/of schreeuwen “Kluis open, geef geld”, en/of “Openmaken, ik snijd je keel door” en/of
- voornoemde [slachtoffer 3] op een stoel te duwen/zetten en/of een mes tegen/op zijn keel te zetten/houden/duwen en/of
- voornoemde [slachtoffer 1] van achteren beet te pakken en/of haar in een hoek te drukken en/of
- voornoemde [slachtoffer 4] van achteren vast te pakken/houden en/of te zeggen “Rustig blijven. Dit is een overval. Ik wil geld” en/of
- enkele centimeters boven het hoofd van die [slachtoffer 4] een mes te houden en/of
- de portefeuille uit de handen van die [slachtoffer 3] te grissen/pakken/trekken,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 7 november 2019 te Almere, althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door
- de vluchtauto ter beschikking te stellen en/of te besturen en/of
- op de uitkijk te staan en/of door tijdens de overval telefonisch contact met zijn mededaders te hebben en/of
- na afloop met zijn mededaders de plaats van de overval te verlaten.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 20 februari 2020, genummerd MD2R019214-189, opgemaakt door politie eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 3000 tot en met 3234 en het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 14 februari 2020, genummerd MD2R019214, opgemaakt door politie eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 t/m 9, 100 t/m 114, 200 t/m 221, 300 t/m 325, 400 t/m 419, 500 t/m 543, 600 t/m 650, 700 t/m 741, 800 t/m 832, 900 t/m 931. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 3025 t/m 3026.
3.Pagina 3040.
4.Pagina 3032 t/m 3033.
5.Pagina 3034 t/m 3035.
6.Pagina 3101 t/m 3112.
7.Pagina 3130 t/m 3135.
8.Pagina 3136.
9.Pagina 3086.
10.Pagina 3123 t/m 3125.
11.Pagina 3090.
12.Pagina 3093 t/m 3094.
13.Pagina 3156 t/m 3158.