ECLI:NL:RBMNE:2020:4981

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 oktober 2020
Publicatiedatum
15 november 2020
Zaaknummer
UTR 20/868
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag gehandicaptenparkeerkaart passagier op basis van medische keuring en VIA-protocol

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 29 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die namens zijn dochter een aanvraag voor een gehandicaptenparkeerkaart had ingediend, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. De aanvraag was op 25 oktober 2019 ingediend, maar werd door verweerder buiten behandeling gesteld omdat er geen afspraak kon worden gemaakt met het medisch adviesbureau Treve. Eiser was het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van 13 januari 2020, waarin het bezwaar ongegrond werd verklaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder in het verweerschrift van 14 april 2020 het bestreden besluit niet langer handhaaft en heeft de aanvraag van eiser voorwaardelijk afgewezen. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich mocht baseren op het VIA-protocol, dat voorschrijft dat een medisch onderzoek moet plaatsvinden om de aanvraag voor een gehandicaptenparkeerkaart te beoordelen. Eiser had aangevoerd dat een huisbezoek voor zijn dochter te belastend zou zijn, maar de rechtbank oordeelt dat de medisch adviseur van Treve, en niet eiser, bepaalt of van de vaste werkwijze moet worden afgeweken.

De rechtbank concludeert dat de aanvraag van eiser om een gehandicaptenparkeerkaart voor zijn dochter niet onterecht is afgewezen, omdat het VIA-protocol en de Regeling gehandicaptenparkeerkaart een medisch onderzoek vereisen. Het beroep van eiser tegen het besluit van 14 april 2020 is ongegrond verklaard, terwijl het beroep tegen het niet-handhaven van het besluit van 13 januari 2020 niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank heeft verweerder wel opgedragen het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/868

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 oktober 2020 in de zaak tussen

[eiser] , namens zijn dochter [minderjarige] , te [plaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. M.M. Akkersdijk).

Procesverloop

Bij besluit van 25 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten om de aanvraag van eiser voor een gehandicaptenparkeerkaart passagier niet in behandeling te nemen.
Bij besluit van 13 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 15 september 2020 via Skype. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Op 7 juni 2019 is er een gehandicaptenparkeerkaart aangevraagd voor de dochter van eiser, [minderjarige] van 14 jaar. [minderjarige] heeft een ernstige verstandelijke beperking en een beperkte energiebalans. Eiser en zijn echtgenote zorgen thuis voor [minderjarige] en zijn afhankelijk van gehandicaptenvervoer. In de aanvraag is vermeld dat een bezoek aan de keuringsarts voor het verkrijgen van de gehandicaptenparkeerkaart, voor de gezondheid van [minderjarige] te belastend is en is verzocht om de medische keuring schriftelijk te doen.
De standpunten van partijen
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser buiten behandeling gesteld, omdat het medisch adviesbureau Treve met eiser geen afspraak heeft kunnen maken. Eiser heeft niet meer gereageerd op voorstellen voor het maken van een afspraak.
3. Eiser is het daar niet mee eens en heeft daarom beroep ingesteld. Hij stelt dat hij heeft geprobeerd om een afspraak te maken met de keuringsarts van Treve voor een huisbezoek, maar dat de voorgestelde data steeds tijdens de dagbehandeling van zijn dochter vielen. De medisch adviseur heeft toen een nieuwe afspraak voorgesteld, maar die was op een moment dat hun dochter niet thuis kon worden gebracht met de taxibus. Op een later voorstel voor een afspraak heeft eiser niet meer gereageerd. Hij vraagt zich af of een huisbezoek wel noodzakelijk is. Eiser heeft aan de medisch adviseur aangeboden alle informatie van de kinderpsychiater en de groepsleiding schriftelijk aan te leveren. Hij heeft verder toegelicht waarom een huisbezoek voor [minderjarige] zo belastend is. Eiser is van mening dat artikel 2, eerste lid, van de Regeling Gehandicaptenparkeerkaart een medisch onderzoek niet verplicht stelt en dat de aanvraag ook met een, minder belastend, schriftelijk onderzoek goed beoordeeld kan worden. Bovendien is de medisch adviseur van Treve al bekend met de medische situatie van Frederique vanwege een eerdere indicatie in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO).
4. Verweerder stelt zich in het verweerschrift van 14 april 2020 op het standpunt dat zij eiser geen hersteltermijn hebben gegeven zoals vereist in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) [1] en dat de aanvraag daarom ten onrechte buiten behandeling is gesteld en het bezwaar ten onrechte ongegrond is verklaard. Verweerder wil dit herstellen en biedt eiser alsnog de gelegenheid om een afspraak te maken met een medisch adviseur van Treve, ook al is de zaak voor het medisch adviesbureau al afgesloten en zal verweerder opnieuw moeten betalen voor het inwinnen van dit advies. Eiser zal dan wel moeten meewerken aan een medisch onderzoek in een vorm die de medisch adviseur noodzakelijk acht. Een medisch onderzoek uitsluitend op basis van schriftelijke informatie volstaat in beginsel niet, aldus verweerder.
5. Eiser is het ook met dit voorstel van verweerder niet eens.
Beoordeling door de rechtbank
6. De rechtbank stelt vast dat verweerder met het verweerschrift het bestreden besluit niet langer handhaaft. De vraag is wat de gevolgen hiervan zijn.
7. Verweerder stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat de medische keuring wordt uitgevoerd aan de hand van het protocol Gehandicaptenvoorzieningen, het zogeheten VIA-protocol. [2] Uit dat protocol blijkt volgens verweerder dat vaste werkwijze van een medisch onderzoek is om de aanvrager lichamelijk te onderzoeken, te observeren en te bevragen. Niet eiser, maar de medisch adviseur bepaalt of van deze vaste werkwijze moet worden afgeweken. Uit wat eiser in beroep naar voren heeft gebracht, leidt verweerder af dat de medisch adviseur een medisch onderzoek in dit geval noodzakelijk vindt. Op alleen schriftelijke informatie hoeft de medisch adviseur niet af te gaan, omdat dit geen informatie is van een onafhankelijke deskundige. Voor het verstrekken van een gehandicaptenkaart geldt een specifiek toetsingskader en verweerder vindt het daarom van belang dat bij een eerste aanvraag een medisch onderzoek plaatsvindt op basis van dat toetsingskader.
8. De rechtbank leidt uit het verweerschrift van 14 april 2020 en de gegeven toelichting ter zitting af dat verweerder de aanvraag van eiser om deze reden als het ware alsnog (voorwaardelijk) afwijst. Verweerder heeft immers eiser, alvorens tot afwijzing van de aanvraag over te gaan, alsnog gelegenheid willen bieden om gebruik te maken van de mogelijkheid om mee te werken aan medisch onderzoek. Nu ter zitting is gebleken dat eiser van dit aanbod geen gebruik wenst te maken en verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat verweerder de aanvraag in dat geval afwijst, merkt de rechtbank het verweerschrift aan als een herziene beslissing op bezwaar als bedoeld in artikel 6:19 van de Awb. Het beroep van eiser is daarom van rechtswege ook gericht tegen de herziene besluit van 14 april 2020.
9. De rechtbank zal daarom beoordelen of verweerder de aanvraag heeft mogen afwijzen, omdat het VIA-protocol voorschrijft dat het medisch onderzoek van [minderjarige] als aanvrager van de gehandicaptenparkeerkaart, plaatsvindt op een wijze die de medisch adviseur noodzakelijk vindt.
De toepasselijke regelgeving
10. Artikel 2, eerste lid, van de Regeling gehandicaptenparkeerkaart bepaalt dat een gehandicaptenparkeerkaart niet wordt afgegeven alvorens een geneeskundig onderzoek heeft plaatsgehad met betrekking tot de handicap van de aanvrager.
11. In het VIA-protocol is vastgelegd dat voor de beoordeling van een gehandicaptenparkeerkaart een medisch onderzoek wordt verricht door een onafhankelijk adviserend arts volgens het medisch protocol. Het medisch protocol bevat aanwijzingen, richtlijnen en feiten om door middel van anamnese en lichamelijk onderzoek tot een goed oordeel en onderbouwd advies te komen
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voor de beoordeling van de aanvraag van een gehandicaptenparkeerkaart voor [minderjarige] heeft mogen vasthouden aan het VIA-protocol, door te bepalen dat een medisch onderzoek plaatsvindt op een wijze die de medisch adviseur noodzakelijk vindt. Het protocol geldt als een vaste werkwijze voor medische beoordelingen in dit kader en de rechtbank acht deze werkwijze ook niet onredelijk. Het medisch advies is immers een deskundigenadvies, wat zorgvuldig tot stand moet zijn gekomen en voldoende duidelijk en inzichtelijk moet zijn. Verweerder moet zich er vervolgens van vergewissen of dat onderzoek zorgvuldig heeft plaatsgevonden voordat de besluitvorming daarop gebaseerd kan worden. De rechtbank toetst dan vervolgens, indien aan de orde, of verweerder zijn besluitvorming daarop heeft mogen baseren. [3]
13. De medisch adviseur moet - kort gezegd - beoordelen of [minderjarige] bij het vervoer van deur tot deur continu afhankelijk is van de hulp van de bestuurder. Dat is een voorwaarde om in aanmerking te komen voor en gehandicaptenparkeerkaart. Nu het gaat om een eerste aanvraag, mag de medisch adviseur van eiser vragen om voor zijn beoordeling een medisch onderzoek of huisbezoek te doen. In het geval eerder een gehandicaptenparkeerkaart is verstrekt, kan op grond van artikel 2, van de Regeling gehandicaptenparkeerkaart een geneeskundig onderzoek achterwege worden gelaten. Daarvan is bij [minderjarige] geen sprake. Eiser heeft ook geen stukken ingebracht van de kinderpsychiater waaruit blijkt dat, naar eiser stelt, een huisbezoek voor [minderjarige] volgens deze kinderpsychiater te belastend is. Gelet hierop heeft verweerder ook niet ten onrechte vastgehouden aan de Regeling en het VIA-protocol. Bovendien is de kinderpsychiater een behandelend arts en daarom niet onafhankelijk. Dat verweerder al in het bezit is van medische informatie over [minderjarige] in verband met een woningaanpassing, maakt niet dat een huisbezoek, dan wel fysiek medisch onderzoek daarom niet langer nodig zou zijn. Die stukken zien op een eerdere aanvraag in het kader van de WMO, terwijl het hier gaat om recente informatie die de medisch adviseur nodig heeft om een advies over de medische noodzaak voor een gehandicaptenparkeerkaart te kunnen geven.
Conclusie
14. Het beroep tegen het besluit van 14 april 2020 is ongegrond. Nu eiser geen belang heeft bij handhaving van zijn beroep gericht tegen het niet gehandhaafde besluit van 13 januari 2020, is het beroep daartegen niet-ontvankelijk.
15. De rechtbank ziet wel reden om te bepalen dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht aan hem moet vergoeden.
16. De rechtbank ziet geen reden voor een proceskostenveroordeling, omdat eiser voor de behandeling van zijn beroep geen kosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gericht tegen het besluit van 13 januari 2020 niet- ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 14 april 2020 ongegrond;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2020 door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van mr. L.E. Mollerus, griffier.
De griffier en de rechter zijn verhinderd de
uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Artikel 4:15 van de Awb.
2.Protocol dat in november 2008 is vastgesteld door het bestuur van de Vereniging van Indicerende en adviserende Artsen.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 23 maart 2016, (ECLI:NL:CRVB:2016:1073).