ECLI:NL:RBMNE:2020:494

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 februari 2020
Publicatiedatum
13 februari 2020
Zaaknummer
UTR 19/5331
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbaarmaking van boetebesluit en belangenafweging in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 12 februari 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster, een ondernemer die speelautomaten exploiteert, heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Kansspelautoriteit om een bestuurlijke boete van € 11.056,- openbaar te maken. De boete was opgelegd omdat verzoekster zonder geldige vergunning meerdere speelautomaten had geëxploiteerd, in strijd met de Wet op de kansspelen (Wok). Verzoekster vorderde een voorlopige voorziening om de publicatie van het boetebesluit te schorsen, omdat zij meende dat haar bezwaar tegen het boetebesluit een redelijke kans van slagen had.

De voorzieningenrechter heeft de belangenafweging gemaakt tussen het algemene belang van openbaarmaking van het boetebesluit en het belang van verzoekster om haar persoonlijke levenssfeer te beschermen. De rechter oordeelde dat het belang van openbaarmaking, dat dient om consumenten te informeren en te waarschuwen voor risico's, zwaarder weegt dan het belang van verzoekster. De voorzieningenrechter concludeerde dat de handelsnaam van verzoekster, die een deel van haar persoonsnaam bevat, niet gelijkgesteld kan worden aan haar persoonlijke levenssfeer, aangezien het een bedrijfsnaam betreft. Bovendien was verzoekster zelf verantwoordelijk voor het opnemen van haar naam in de handelsnaam.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen aanleiding was om te veronderstellen dat het bezwaar van verzoekster een redelijke kans van slagen had. De rechter benadrukte dat de beslissing om het boetebesluit openbaar te maken rechtmatig was en dat er geen onevenredige benadeling voor verzoekster was aangetoond. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/5331
uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 februari 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. P.W.M. Huisman),
en

De Raad van Bestuur van de Kansspelautoriteit, verweerder

(gemachtigden: mr. S. van Douwen en mr. R.L. Straathof).

Procesverloop

Bij besluit van [datum] 2019 (het besluit) heeft verweerder besloten tot openbaarmaking van het besluit van diezelfde datum tot het opleggen van een bestuurlijke boete aan verzoekster.
Verzoekster heeft tegen het besluit bezwaar gemaakt. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 januari 2020. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

De voorzieningenrechter beoordeelt bij een verzoek om een voorlopige voorziening hangende een bezwaarprocedure of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Verweerder heeft verzoekster een bestuurlijke boete opgelegd van € 11.056,-Verzoekster heeft volgens verweerder meerdere speelautomaten geëxploiteerd terwijl daarvoor geen (geldige) vergunning is afgegeven op grond van de Wet op de kansspelen (Wok). Daarmee handelde verzoekster in strijd met artikel 30h, eerste lid, van de Wok.
Met het besluit (het openbaarmakingsbesluit) heeft verweerder besloten om het boetebesluit van [datum] 2019 openbaar te maken door dit te publiceren op www.kansspelautoriteit.nl. Openbaarmaking vindt volgens verweerder, kort gezegd, plaats om consumenten te informeren over bepaalde handelspraktijken van aanbieders van kansspelen en om hen te waarschuwen voor de risico’s daarvan, vanuit de preventieve werking van boetebesluiten voor andere bedrijven en personen en om voorlichting te geven over het werk van de Kansspelautoriteit.
De voorzieningenrechter acht spoedeisend belang als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij de gevraagde voorziening aanwezig omdat publicatie onomkeerbare gevolgen heeft.
Verzoekster wil dat het openbaarmakingsbesluit geschorst wordt zodat de publicatie van het boetebesluit verhinderd wordt omdat zij van mening is dat het bezwaar redelijke kans van slagen heeft. Openbaarmaking leidt ook tot het bekend worden van de handelsnaam van verzoekster en die handelsnaam bevat (een deel van) haar persoonsnaam. Zij wordt daardoor belemmerd bij de exploitatie van haar café en in haar wens om in de toekomst weer automaten te exploiteren. Dat is volgens verzoekster een onevenredig gevolg van publicatie van het boetebesluit.
6. Het boetebesluit is een bevoegd genomen besluit in het kader van de taak die de wetgever aan verweerder heeft toegekend om toezicht te houden op de naleving van de Wok. Daaraan is de bevoegdheid verbonden om handhavend op te treden tegen overtreding van die regelgeving. In het kader van deze toezichthoudende taak mogen boetebesluiten worden gepubliceerd, zodat bekendheid wordt gegeven aan de wijze van uitvoering van die taak en de consument wordt gewaarschuwd. Artikel 8 van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) biedt in het algemeen de basis om boetebesluiten volledig te publiceren. [1]
7. In het geval van een voorgenomen spontane openbaarmaking op basis van artikel 8, eerste lid, van de Wob, zoals in deze zaak, is een nadere afweging van belangen geboden. Deze nadere afweging houdt in beginsel in dat het algemene belang dat door openbaarmaking wordt gediend, wordt afgewogen tegen het belang van verzoekster om haar persoonlijke levenssfeer te eerbiedigen, zoals bedoeld in artikel 10, tweede lid, onder e, van de Wob, en haar belang om geen onevenredig nadeel te lijden als gevolg van de publicatie, zoals bedoeld in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob. Daarbij moet aan het algemeen belang van een goede en democratische bestuursvoering een groot gewicht wordt toegekend. Van een onevenredige benadeling zal sprake kunnen zijn als het boetebesluit in rechte geen stand zal kunnen houden en de betrokken (rechts)persoon ten onrechte als overtreder is kenbaar gemaakt. Of sprake is van een onevenredige benadeling hangt dan af van een oordeel over de rechtmatigheid van het boetebesluit.
8. De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.
9. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het boetebesluit. Verzoekster heeft gesteld dat het bezwaar redelijke kans van slagen heeft op het punt van de hoogte van de boete.
10. De voorzieningenrechter volgt dit betoog niet. Op grond van wat op de zitting is besproken concludeert de voorzieningenrechter dat partijen het er over eens zijn dat sprake is van een overtreding van de Wok .Verzoekster heeft geen verzoek tot schorsing van het boetebesluit ingediend. Op basis van zij naar voren heeft gebracht is niet aannemelijk geworden dat het bezwaar tegen het boetebesluit een redelijke kans van slagen heeft.
11. Verzoekster heeft verder aangevoerd dat verweerder in strijd met zijn eigen beleid handelt door haar handelsnaam openbaar te maken. Daarmee wordt immers ook de eigen naam van verzoekster bekend gemaakt en dat is strijdig met verweerders beleid om namen van natuurlijke personen niet bekend te maken.
12. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het bezwaar tegen de openbaarmaking van verzoeksters handelsnaam geen redelijke kans van slagen heeft. De handelsnaam is niet de naam van verzoekster. Het is de bedrijfsnaam waarmee verzoekster beroepshalve aan het economisch verkeer deelneemt. Daarmee is haar persoonlijke levenssfeer niet in het geding. Dat is niet anders omdat een deel van haar naam in de handelsnaam is opgenomen. Dat verweerder handelt in strijd met zijn eigen beleid volgt de voorzieningenrechter daarom niet. Het is verder de eigen keuze van eiseres geweest om een deel van haar naam in de handelsnaam op te nemen en daarmee actief te zijn in het maatschappelijke en economische verkeer. Die keuze houdt ook het risico in om met die handelsnaam ongewenst in de openbaarheid te komen. Het belang van openbaarmaking van het boetebesluit inclusief de handelsnaam van verzoekster weegt dan ook zwaarder dan het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van verzoekster.
13. Verzoekster heeft verder naar voren gebracht dat publicatie van het boetebesluit inclusief de handelsnaam haar onevenredig benadeeld. Zij wordt daardoor belemmerd bij de exploitatie van haar café en haar wens om binnenkort weer speelautomaten te exploiteren.
14. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekster onvoldoende concreet heeft gemaakt waaruit deze (onevenredige) benadeling voor haar zou bestaan. Ook overigens is de voorzieningenrechter niet van omstandigheden gebleken waaruit een concrete, voorzienbare benadeling voor verzoekster volgt. Gelet daarop heeft verweerder het belang van openbaarmaking van het boetebesluit, in redelijkheid zwaarder kunnen laten wegen dan het belang van verzoekster bij het uitblijven van de gestelde onevenredige schade.
15. Het betoog dat verweerder bij een eerder openbaarmakingsbesluit uit 2018 ook niet is overgegaan tot vermelding van de naam van een natuurlijke persoon leidt niet tot het oordeel dat het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Verweerder heeft in zijn verweerschrift over dit eerdere besluit toegelicht dat sprake is geweest van een ambtelijke misslag. Dit is door verzoekster niet weersproken. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder niet gehouden is een eerder gemaakte misslag te herhalen.
16. De voorzieningenrechter concludeert alles overziend dat verweerder, gelet op de doelen die met openbaarmaking worden gediend, het algemeen belang zwaarder heeft mogen laten wegen dan het belang van verzoekster en in redelijkheid het besluit tot openbaarmaking heeft kunnen nemen.
17. Voor het treffen van een voorlopige voorziening bestaat geen aanleiding, zodat het verzoek wordt afgewezen.
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. N.J. Brouwer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2020.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.