ECLI:NL:RBMNE:2020:4901

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 november 2020
Publicatiedatum
11 november 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 319
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand zonder concrete beroepsgronden

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 10 november 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand. Eiser had op 23 augustus 2019 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor proceskosten, welke door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lelystad bij besluit van 23 augustus 2019 werd afgewezen. Eiser ging tegen dit besluit in bezwaar, maar het college verklaarde het bezwaar op 11 december 2019 ongegrond. Hierop heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 6 november 2020, waar eiser via een Skype verbinding aanwezig was, bleek dat eiser geen concrete beroepsgronden had ingediend. De rechtbank had eiser eerder meerdere keren verzocht om de gronden van zijn beroep te specificeren, maar eiser bleef bij zijn eerdere standpunt en voegde hier niets aan toe. De rechtbank overwoog dat op grond van artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) eiser verplicht was om in zijn beroepschrift de gronden van het beroep te vermelden. Aangezien eiser dit had nagelaten, kon de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

De rechtbank concludeerde dat de gronden van beroep van eiser niet wezenlijk verschilden van de gronden die hij in bezwaar had aangevoerd. De rechtbank oordeelde dat het college in het bestreden besluit al voldoende op deze gronden was ingegaan en dat eiser niet had aangetoond waarom de overwegingen van het college niet in stand konden blijven. Daarom werd het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/319

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 november 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lelystad, verweerder
(gemachtigde: M. de Roode).

Procesverloop

Bij besluit van 23 augustus 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om bijzondere bijstand voor proceskosten afgewezen.
Bij besluit van 11 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 november 2020. Eiser is verschenen via een Skype geluidverbinding. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Iemand die beroep instelt, moet op grond van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het beroepschrift de gronden van het beroep vermelden. Dat houdt in: zeggen op welke specifieke punten hij of zij het niet eens is met het bestreden besluit. Als dat niet gebeurt, kan de rechtbank na een herstelmogelijkheid het beroep op grond van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk verklaren.
2. Eiser heeft geen beroepsgronden vermeld in het beroepschrift. De rechtbank heeft eiser bij brieven van 22 januari 2020, 27 januari 2020, 27 februari 2020, 18 mei 2020 en 10 juli 2020 verzocht om binnen vier weken dit verzuim te herstellen.
3. Eiser heeft binnen die termijn geen gronden ingediend.
4. De rechtbank heeft vervolgens eiser op 14 oktober 2020 nogmaals in de gelegenheid gesteld om de gronden van beroep uiterlijk binnen één week in te dienen. Eiser heeft op diezelfde dag medegedeeld te blijven bij zijn bezwaarschrift van 1 oktober 2019 en dat hij daar niets aan toe te voegen heeft. Op 20 oktober 2020 heeft eiser medegedeeld dat zijn gronden van beroep zijn gericht tegen het besteden besluit .
5. De rechtbank stelt vast dat eiser geen concrete gronden heeft ingediend tegen het bestreden besluit, maar enkel heeft verwezen naar de gronden in bezwaar. Ook ter zitting heeft hij bevestigd dat zijn gronden van beroep gelijk zijn aan zijn gronden van bezwaar en dat hij hieraan niets heeft toe te voegen.
6. De rechtbank oordeelt dat verweerder daar in het bestreden besluit al voldoende op is ingegaan. Verweerder heeft de gronden van bezwaar voldoende gemotiveerd weerlegd. De rechtbank stelt vast dat eiser in beroep niet heeft medegedeeld waarom de overwegingen van verweerder in reactie op zijn bezwaargronden niet in stand kunnen blijven, zodat reeds hierom de herhaalde standpunten niet tot vernietiging van het bestreden besluit kunnen leiden.
7. Het beroep is ongegrond.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Beijl, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 november 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.