Voorlopig rechtmatigheidsoordeel
8. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Pw heeft iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, recht op bijstand van overheidswege. Ingevolge het tweede lid, wordt met de Nederlander, bedoeld in het eerste lid, gelijkgesteld de hier te lande woonachtige vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijf houdt in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l, van de Vw, met uitzondering van de gevallen, bedoeld in artikel 24, tweede lid, van Richtlijn 2004/38/EG. Op grond van artikel 11, derde lid, aanhef en onder b, van de Pw wordt voor zover hier van belang, voor de toepassing van de Pw met een Nederlander gelijk gesteld de hier te lande woonachtige vreemdeling die, na rechtmatig verblijf te hebben gehad in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vw (toegelaten was in Nederland), in Nederland rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, onder g of h, van de Vw (procedureel rechtmatig verblijf heeft) en die aan de in het Besluit gelijkstelling gestelde voorwaarden voldoet.
9. In artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit gelijkstelling is, voor zover van belang, bepaald dat voor de toepassing van de Pw met een Nederlander gelijk wordt gesteld de vreemdeling die, na rechtmatig in Nederland verblijf te hebben gehouden in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vw (toegelaten is geweest), binnen de termijn van artikel 69, eerste lid, van de Vw bezwaar heeft gemaakt of beroep heeft ingesteld tegen de intrekking van de toelating. In het tweede lid is, voor zover van belang, bepaald dat deze gelijkstelling eindigt zodra onherroepelijk op het bezwaar of beroep is beslist of de uitzetting van de vreemdeling is gelast, tenzij die uitzetting ingevolge de Vw of op grond van een rechterlijke beslissing achterwege dient te blijven.
10. Artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw bepaalt dat de vreemdeling in Nederland uitsluitend rechtmatig verblijf heeft in afwachting van de beslissing op een bezwaarschrift of een beroepschrift, terwijl bij of krachtens deze wet dan wel op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op de aanvraag is beslist.
11. In artikel 73 van de Vw is bepaald dat de werking van het besluit tot afwijzing van de aanvraag of de intrekking van de verblijfsvergunning wordt opgeschort totdat de termijn voor het maken van bezwaar of het instellen van administratief beroep is verstreken, of indien bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, totdat op het bezwaar of administratief beroep is beslist. In artikel 73, tweede lid, van de Vw, staat dat artikel 73, eerste lid, van de Vw, niet van toepassing is indien de aanvraag is afgewezen dan wel de verblijfsvergunning is ingetrokken op de grond, bedoeld in artikel 18, eerste lid, onder e van de Vw. Op grond van artikel 19 van de Vw kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden ingetrokken op de gronden bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Vw. Artikel 18, eerste lid, onder e noemt de intrekking van de verblijfsvergunning op grond van gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid.
12. Bij besluit van 9 april 2020 is verzoekers verblijfsrecht beëindigd en aan hem een inreisverbod van 10 jaar opgelegd omdat verzoekers gedrag een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang voor de samenleving vormt. Bij besluit van 29 september 2020 is het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
Het is vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB)dat verweerder mag uitgaan van de juistheid van de verblijfsrechtelijke informatie, zoals deze wordt verstrekt door de Staatssecretaris. Het is immers de primaire verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris om te beoordelen of vreemdelingen In Nederland rechtmatig verblijven. Ter zitting is door verweerder naar voren gebracht dat er nog contact is geweest tussen verweerder en de Staatssecretaris op 8 oktober 2020, 28 oktober 2020 en op 29 oktober 2020. Verweerder heeft gevraagd of er nog wijzigingen hebben plaatsgevonden in de situatie van verzoeker, maar dat blijkt niet het geval te zijn.
13. Gelet op artikel 73 van de Vw heeft het indienen van bezwaar schorsende werking,
tenzijde verblijfsvergunning is ingetrokken op één van de gronden bedoeld in het tweede lid van artikel 73. In het geval van verzoeker is de vergunning (bij besluit van 9 april 2020 van de Staatssecretaris) ingetrokken omdat verzoeker een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid, zoals genoemd in artikel 18, eerste lid, onder e, van de Vw, in samenhang met artikel 19 van de Vw. Op grond van artikel 73, tweede lid, van de Vw had het besluit van 9 april 2020 daarom geen schorsende werking en had hij geen rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw. Verzoeker mocht dus de uitkomst van het bezwaar niet in Nederland afwachten en hij had ook geen recht op bijstand op grond van artikel 11, derde lid, van de Pw, in samenhang met artikel 1, tweede lid, van het Besluit gelijkstelling. Er is immers niet bij wet en ook niet bij rechterlijke uitspraak bepaald dat uitzetting van verzoeker achterwege dient te blijven totdat op het bezwaarschrift is beslist.
14. De voorzieningenrechter overweegt verder dat de besluiten van de Staatssecretaris van 9 april 2020 en van 29 september 2020 een terugkeerbesluit omvatten. Verzoeker moest bij besluit van 9 april 2020 de Europese Unie al onmiddellijk verlaten. Er is geen termijn voor vrijwillig vertrek aan hem opgelegd. Ook dat maakt dat verzoeker niet gelijkgesteld moet/kan worden met een Nederlander. In de aangehaalde uitspraak van de ABRvS gaat het om iemand die in vreemdelingenbewaring is gesteld en dat is hier niet aan de orde. In de uitspraak van rechtbank Rotterdam van 5 februari 2016 ging het om iemand waarbij een termijn van vrijwillig vertrek van 28 dagen is geboden en dat is in de zaak van verzoeker niet het geval.
15. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is de bijstandsuitkering van verzoeker terecht ingetrokken, omdat er geen sprake is van een situatie waarmee verzoeker gelijk gesteld moet worden met een Nederlander.