ECLI:NL:RBMNE:2020:4870

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 november 2020
Publicatiedatum
10 november 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3438
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake beëindiging bijstandsuitkering en verblijfsrecht

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 4 november 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoeker wiens bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) door de gemeente Utrecht was beëindigd. De beëindiging vond plaats per 9 april 2020, omdat de verzoeker geen geldige verblijfstitel had. De verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, zodat hij tijdelijk bijstand zou kunnen ontvangen terwijl zijn bezwaar werd behandeld.

Tijdens de zitting, die via Skype plaatsvond, heeft de verzoeker zijn situatie toegelicht. Hij gaf aan dak- en thuisloos te zijn en te kampen met financiële problemen, waaronder een negatief banksaldo en schulden. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat er geen spoedeisend belang was voor het treffen van de gevraagde voorziening. De rechter stelde vast dat de verzoeker geen rechtmatig verblijf had en dat de beëindiging van de bijstandsuitkering terecht was, omdat hij niet gelijkgesteld kon worden met een Nederlander.

De voorzieningenrechter heeft de belangen van de verzoeker afgewogen tegen die van de gemeente. Gezien het restitutierisico, dat wil zeggen het risico dat de verzoeker de bijstandsuitkering niet zou kunnen terugbetalen als het primaire besluit in bezwaar stand zou houden, heeft de rechter besloten het verzoek om voorlopige voorziening af te wijzen. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3438

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 november 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker
(gemachtigde: mr. S. Oukil),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder
(gemachtigde: mr. W. van Beveren).

Procesverloop

Bij besluit van 24 juli 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) beëindigd per 9 april 2020, omdat verzoeker geen geldige verblijfstitel heeft.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via Skype plaatsgevonden op 4 november 2020. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. Dit betekent dat verzoeker per 9 april 2020 geen bijstandsuitkering zal krijgen.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3. De voorzieningenrechter stelt vast dat de periode in geding loopt van 9 april 2020 tot en met 29 september 2020, de datum waarop de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (de Staatssecretaris) op het bezwaar tegen de beslissing van 9 april 2020 heeft beslist.
4. Verzoeker heeft gevraagd om vrijstelling van het griffierecht. Dit verzoek wijst de voorzieningenrechter toe. Verzoeker hoeft geen griffierecht te betalen.

Spoedeisend belang

5. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. In een geschil als het onderhavige, dient de voorzieningenrechter daarbij de vraag te beantwoorden of uitblijven van de gevraagde voorziening in dit geval leidt tot het ontstaan van een zodanig ernstige situatie dat het niet mogelijk is om de behandeling van de bezwaarprocedure af te wachten. Bij de beoordeling van het spoedeisend belang wordt rekening gehouden met de vraag of er mogelijkheden bestaan om de tijd totdat is beslist op het bezwaar te overbruggen.
6. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij dak- en thuisloos is en dat hij momenteel een negatief saldo op zijn bankrekening heeft. Verzoeker heeft verder een schuld bij zijn zorgverzekeraar en bij het CJIB. Hij heeft weliswaar dagbesteding waarvoor hij van het Leger des Heils een onkostenvergoeding ontvangt, maar dit is slechts een bedrag van € 34,- per week en dat is naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende om van te kunnen leven.
7. De voorzieningenrechter vindt gelet op het voorgaande dat dat er spoedeisend belang is.

Voorlopig rechtmatigheidsoordeel

8. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Pw heeft iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, recht op bijstand van overheidswege. Ingevolge het tweede lid, wordt met de Nederlander, bedoeld in het eerste lid, gelijkgesteld de hier te lande woonachtige vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijf houdt in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l, van de Vw, met uitzondering van de gevallen, bedoeld in artikel 24, tweede lid, van Richtlijn 2004/38/EG. Op grond van artikel 11, derde lid, aanhef en onder b, van de Pw wordt voor zover hier van belang, voor de toepassing van de Pw met een Nederlander gelijk gesteld de hier te lande woonachtige vreemdeling die, na rechtmatig verblijf te hebben gehad in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vw (toegelaten was in Nederland), in Nederland rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, onder g of h, van de Vw (procedureel rechtmatig verblijf heeft) en die aan de in het Besluit gelijkstelling gestelde voorwaarden voldoet.
9. In artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit gelijkstelling is, voor zover van belang, bepaald dat voor de toepassing van de Pw met een Nederlander gelijk wordt gesteld de vreemdeling die, na rechtmatig in Nederland verblijf te hebben gehouden in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vw (toegelaten is geweest), binnen de termijn van artikel 69, eerste lid, van de Vw bezwaar heeft gemaakt of beroep heeft ingesteld tegen de intrekking van de toelating. In het tweede lid is, voor zover van belang, bepaald dat deze gelijkstelling eindigt zodra onherroepelijk op het bezwaar of beroep is beslist of de uitzetting van de vreemdeling is gelast, tenzij die uitzetting ingevolge de Vw of op grond van een rechterlijke beslissing achterwege dient te blijven.
10. Artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw bepaalt dat de vreemdeling in Nederland uitsluitend rechtmatig verblijf heeft in afwachting van de beslissing op een bezwaarschrift of een beroepschrift, terwijl bij of krachtens deze wet dan wel op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op de aanvraag is beslist.
11. In artikel 73 van de Vw is bepaald dat de werking van het besluit tot afwijzing van de aanvraag of de intrekking van de verblijfsvergunning wordt opgeschort totdat de termijn voor het maken van bezwaar of het instellen van administratief beroep is verstreken, of indien bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, totdat op het bezwaar of administratief beroep is beslist. In artikel 73, tweede lid, van de Vw, staat dat artikel 73, eerste lid, van de Vw, niet van toepassing is indien de aanvraag is afgewezen dan wel de verblijfsvergunning is ingetrokken op de grond, bedoeld in artikel 18, eerste lid, onder e van de Vw. Op grond van artikel 19 van de Vw kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden ingetrokken op de gronden bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Vw. Artikel 18, eerste lid, onder e noemt de intrekking van de verblijfsvergunning op grond van gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid.
12. Bij besluit van 9 april 2020 is verzoekers verblijfsrecht beëindigd en aan hem een inreisverbod van 10 jaar opgelegd omdat verzoekers gedrag een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang voor de samenleving vormt. Bij besluit van 29 september 2020 is het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
Het is vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] dat verweerder mag uitgaan van de juistheid van de verblijfsrechtelijke informatie, zoals deze wordt verstrekt door de Staatssecretaris. Het is immers de primaire verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris om te beoordelen of vreemdelingen In Nederland rechtmatig verblijven. Ter zitting is door verweerder naar voren gebracht dat er nog contact is geweest tussen verweerder en de Staatssecretaris op 8 oktober 2020, 28 oktober 2020 en op 29 oktober 2020. Verweerder heeft gevraagd of er nog wijzigingen hebben plaatsgevonden in de situatie van verzoeker, maar dat blijkt niet het geval te zijn.
13. Gelet op artikel 73 van de Vw heeft het indienen van bezwaar schorsende werking,
tenzijde verblijfsvergunning is ingetrokken op één van de gronden bedoeld in het tweede lid van artikel 73. In het geval van verzoeker is de vergunning (bij besluit van 9 april 2020 van de Staatssecretaris) ingetrokken omdat verzoeker een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid, zoals genoemd in artikel 18, eerste lid, onder e, van de Vw, in samenhang met artikel 19 van de Vw. Op grond van artikel 73, tweede lid, van de Vw had het besluit van 9 april 2020 daarom geen schorsende werking en had hij geen rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw. Verzoeker mocht dus de uitkomst van het bezwaar niet in Nederland afwachten en hij had ook geen recht op bijstand op grond van artikel 11, derde lid, van de Pw, in samenhang met artikel 1, tweede lid, van het Besluit gelijkstelling. Er is immers niet bij wet en ook niet bij rechterlijke uitspraak bepaald dat uitzetting van verzoeker achterwege dient te blijven totdat op het bezwaarschrift is beslist.
14. De voorzieningenrechter overweegt verder dat de besluiten van de Staatssecretaris van 9 april 2020 en van 29 september 2020 een terugkeerbesluit omvatten. Verzoeker moest bij besluit van 9 april 2020 de Europese Unie al onmiddellijk verlaten. Er is geen termijn voor vrijwillig vertrek aan hem opgelegd. Ook dat maakt dat verzoeker niet gelijkgesteld moet/kan worden met een Nederlander. In de aangehaalde uitspraak van de ABRvS gaat het om iemand die in vreemdelingenbewaring is gesteld en dat is hier niet aan de orde. In de uitspraak van rechtbank Rotterdam van 5 februari 2016 ging het om iemand waarbij een termijn van vrijwillig vertrek van 28 dagen is geboden en dat is in de zaak van verzoeker niet het geval.
15. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is de bijstandsuitkering van verzoeker terecht ingetrokken, omdat er geen sprake is van een situatie waarmee verzoeker gelijk gesteld moet worden met een Nederlander.

Belangenafweging

16. De voorzieningenrechter weegt de belangen van verzoeker die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening en de belangen van verweerder die pleiten tegen het treffen daarvan, als volgt.
17. Op grond van de nu voorhanden zijnde gegevens heeft het bezwaar van verzoeker naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen redelijke kans van slagen. Als er een bijstandsuitkering aan verzoeker wordt toegekend en het primaire besluit blijft in bezwaar in stand, dan kan eiser dit niet terugbetalen. Dit restitutierisico moet zwaarder wegen dan het belang van verzoeker om bijstand te ontvangen. Aangezien ook overigens, gelet op de betrokken belangen, in dit geval geen aanleiding bestaat voor het treffen van de gevraagde voorziening, zal het verzoek worden afgewezen.
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Sneevliet, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.E. van Gestel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 november 2020.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten