ECLI:NL:RBMNE:2020:4833

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 november 2020
Publicatiedatum
6 november 2020
Zaaknummer
UTR 20/959
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening van omgevingsvergunningen voor dakopbouw met dakkapellen en de beoordeling van bezwaar door de rechtbank

Op 6 november 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oudewater. De zaak betreft de verlening van omgevingsvergunningen voor het plaatsen van een (dubbelde) dakopbouw met dakkapellen op een uitbouw. Eiser, die aan de zijkant van het perceel van de vergunninghouders woont, heeft bezwaar gemaakt tegen de verleende vergunningen, omdat hij vreest voor een beperking van zijn uitzicht en privacy. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 14 augustus 2020, waarbij zowel eiser als de vergunninghouders aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunninghouders de omgevingsvergunningen op 10 september 2019 hebben aangevraagd en dat het college van burgemeester en wethouders het bezwaar van eiser op 27 januari 2020 ongegrond heeft verklaard.

De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de relevante bestemmingsplannen en de mogelijkheid van afwijkingen op basis van de kruimelgevallenregeling. De rechtbank oordeelt dat de dakopbouw geen onaanvaardbaar woon- en leefklimaat oplevert en dat de belangen van eiser niet dermate worden aangetast dat er sprake is van een ernstige inbreuk op zijn woon- en leefklimaat. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser verworpen, onder andere omdat de dakramen die in de dakopbouw komen geen deel uitmaken van de omgevingsvergunningen. De rechtbank concludeert dat het college van burgemeester en wethouders de vergunningen terecht heeft verleend en verklaart het beroep van eiser ongegrond. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/959
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 november 2020 op het beroep in de zaak tussen
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oudewater, verweerder
(gemachtigden: D.W. Kasbergen en A.H. Chaudron).
Als derde-partijen hebben aan het geding deelgenomen:
[vergunninghouder 1]en
[vergunninghouder 2], en
[vergunninghouder 3], vergunninghouders.

Inleiding

1.1
Eiser woont aan de [adres 1] in [woonplaats] . Vergunninghouders wonen aan de [adres 2] en [adres 3] in [woonplaats] . De woningen van vergunninghouders zijn aan de achterzijde uitgebouwd. De zijkant van het perceel van eiser grenst aan deze uitbouw. Op 12 maart 2019 en 2 mei 2019 hebben vergunninghouders elk een omgevingsvergunning aangevraagd voor een gezamenlijk opgetrokken (dubbele) dakopbouw met aan beide zijkanten een dakkapel. De dakopbouw moet óp de uitbouw komen, op ruim twee meter afstand van de perceelgrens. Verweerder heeft de gevraagde omgevingsvergunningen op 10 september 2019 verleend.
1.2
Eiser heeft bezwaar gemaakt. Hij is het niet eens met de dakopbouw, onder meer omdat hij vreest voor zijn uitzicht en privacy. Bij besluit van 27 januari 2020 (
het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser echter ongegrond verklaard en de omgevingsvergunningen in stand gelaten.
1.3
Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is op 14 augustus 2020 bij de rechtbank op een zitting behandeld. Eiser en vergunninghouders zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Na afloop heeft de rechtbank het onderzoek in de zaak gesloten.

Beoordelingskader

2. Het perceel van vergunninghouders valt binnen het plangebied van de beheersverordening ‘Oudewater en Landelijk gebied Hekendorp en Papekop’. Voor zover hier relevant verwijst de beheersverordening naar het bestemmingsplan ‘Kern’. Op het perceelgedeelte van vergunninghouders waar de dakopbouw moet komen rust de bestemming ‘Erven’. Onder deze bestemming is het niet toegestaan om dakkapellen en/of dakopbouwen óp uitbouwen te plaatsen. Het bestemmingsplan zelf biedt geen mogelijkheid om hiervan af te wijken. Wél kan het bouwplan alsnog worden toegestaan op grond van de zogenoemde ‘kruimelgevallenregeling’. Artikel 4, vierde lid, van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) maakt het namelijk mogelijk om dakkapellen en/of dakopbouwen in afwijking van een bestemmingsplan toe te staan. Verweerder is op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2⁰, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bevoegd om gebruik te maken van deze mogelijkheid. Het bouwplan mag dan echter niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening, waaronder ook wordt begrepen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor omwonenden zoals eiser. Daarbij geldt dat verweerder bij zijn besluitvorming over een aanvraag als hier aan de orde beleidsruimte heeft. Dat betekent in dit geval dat verweerder de keuze heeft om zijn bevoegdheid tot afwijking van het bestemmingsplan al dan niet te gebruiken. De rechter toetst of verweerder bij de afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. Dit volgt uit vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). [1]

Het bestreden besluit

3. Verweerder heeft de gevraagde omgevingsvergunningen verleend, omdat de dakopbouw volgens verweerder wat betreft privacy, uitzicht en schaduwwerking geen onaanvaardbaar woon- en leefklimaat oplevert. Verder is volgens verweerder sprake van een zogenoemde ‘trendsetter’. In de [adres 2] zijn recentelijk namelijk soortgelijke dakopbouwen óp uitbouwen vergund. Net als in die gevallen, springt de dakopbouw van vergunninghouders zowel rechts als links schuin in, zodat het onderscheid tussen hoofd- en bijgebouw vanaf de openbare weg goed zichtbaar blijft. Er is volgens verweerder dan ook geen sprake van strijd met een goede ruimtelijke ordening. Verweerder heeft zich hierbij mede gebaseerd op een positief advies van de Commissie voor Ruimtelijke Kwaliteit MooiSticht (welstandscommissie) van 30 augustus 2019.

Beoordeling van de zaak

4. Eiser voert aan dat de dakopbouw in strijd is met het bestemmingsplan en zijn uitzicht beperkt. De dakramen die in de dakopbouw komen maken bovendien meer inkijk mogelijk waardoor er een inbreuk wordt gemaakt op zijn privacy. Verweerder heeft hier bij de beoordeling onvoldoende rekening mee gehouden. Ook vindt eiser de dakopbouw niet mooi en daarmee in ruimtelijk opzicht onaanvaardbaar.
5.1
De rechtbank volgt het betoog van eiser niet. Waarom dat zo is, legt de rechtbank hierna uit.
5.2
De rechtbank kan de motivering van verweerder inhoudelijk volgen. Hierbij stelt zij voorop dat uit rechtspraak van de ABRvS volgt dat omwonenden van een perceel in een woonwijk, een zekere beperking van privacy, uitzicht en schaduwwerking moeten aanvaarden. [2] Ook kunnen er in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. [3] Gelet hierop heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat eiser geen recht heeft op een blijvend vrij uitzicht vanuit zijn woning, ook niet nu het bestemmingsplan Kern de dakopbouw niet toestaat. De beroepsgrond slaagt niet.
5.3
Wat betreft de privacy van eiser geldt dat vergunninghouders na plaatsing van de dakopbouw, elk een dakraam zullen plaatsen voor de nodige lichtinval en frisse lucht in huis. De dakramen maken volgens verweerder geen deel uit van de omgevingsvergunningen, maar zijn voor eiser wel de reden dat hij vreest voor een beperking van zijn privacy. De dakramen staan ook op de bouwtekening. De rechtbank is echter van oordeel dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat de dakramen geen deel uitmaken van de omgevingsvergunningen. Zoals uit vaste rechtspraak van de ABRvS volgt, kan de aanvrager van een omgevingsvergunning, als hij delen van een bouwplan buiten de aanvraag wil laten omdat deze volgens hem vergunningvrij kunnen worden gebouwd, dat primair doen door deze delen niet in een aanvraag op te nemen. Als de onderdelen toch in de aanvraag zijn opgenomen, dient uit de aanvraag onmiskenbaar te blijken voor welke onderdelen van het bouwplan wél en waarvoor geen omgevingsvergunning wordt aangevraagd. [4] Naar het oordeel van de rechtbank hebben vergunninghouders hieraan voldaan door op de bouwtekening voldoende duidelijk aan te geven welke onderdelen volgens hen vergunningvrij kunnen worden gerealiseerd en beoogd zijn buiten de aanvraag te laten. Het bijschrift en de pijlen bij de dakramen op de bouwtekeningen zijn voldoende nauwkeurig en niet voor meerdere uitleg vatbaar. De rechtbank vindt het voorstelbaar dat eiser vreest voor zijn privacy, maar de dakramen aan de achterzijde maken geen deel uit van de bestreden omgevingsvergunningen. De grond dat zijn privacy in het geding komt vanwege deze omgevingsvergunningen kan daarom niet slagen.
5.4
Voor zover eiser heeft aangevoerd dat hij de dakopbouw niet mooi en daarmee in ruimtelijk opzicht onaanvaardbaar vindt, volgt de rechtbank eiser evenmin. Aan de verleende omgevingsvergunningen ligt een positief advies van de welstandscommissie ten grondslag. Hieruit blijkt dat de dakopbouw voldoet aan de redelijke eisen van welstand. Eiser heeft geenszins concreet gemaakt of onderbouwd waarom verweerder zich niet op dit advies heeft mogen baseren. Wat eiser zelf wel of niet mooi vindt, is daarbij niet relevant. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
5.5
De belangen van eiser worden naar het oordeel van de rechtbank, ook bij elkaar genomen, niet dermate aangetast dat sprake is van een ernstige inbreuk op eisers woon- en leefklimaat. Hoewel het aannemelijk is dat de dakopbouw enige nadelige gevolgen zal hebben voor eiser en het ook begrijpelijk is dat eiser zijn woongenot wil beschermen, zijn de gevolgen de rechtbank niet van dien aard gebleken dat verweerder niet in redelijkheid van het bestemmingsplan had mogen afwijken.

Conclusie

6. De rechtbank komt tot de slotsom dat verweerder de verleende omgevingsvergunningen in het bestreden besluit terecht in stand heeft gelaten. Het beroep van eiser is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van mr. N.K. de Bruin, griffier. De beslissing is uitgesproken op 6 november 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
(de griffier is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen)
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden, hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.

Voetnoten

1.Uitspraak 11 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4174, overweging 10.1.
2.Uitspraak 31 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4771, overweging 5.2.
3.Uitspraak 10 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1819, overweging 5.1.
4.Uitspraak 28 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:699, overweging 3.1.