ECLI:NL:RBMNE:2020:4795

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 oktober 2020
Publicatiedatum
5 november 2020
Zaaknummer
16-164800-20, 21-000772-17 (tul) en 99-001065-43 (herr. vi) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het voorhanden hebben van een vuurwapen en cocaïne, en wederspannigheid

Op 26 oktober 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 3 juli 2020 in Veenendaal een vuurwapen en cocaïne voorhanden had. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank oordeelde dat het bezit van het vuurwapen, gezien de toenemende wapengebruik in de samenleving, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigde. De verdachte had 4,17 gram cocaïne in zijn bezit en verzette zich tijdens zijn aanhouding, wat leidde tot een veroordeling voor wederspannigheid. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gedeeltelijk toegewezen, maar de verdachte werd vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging. De rechtbank heeft ook de in beslag genomen voorwerpen onttrokken aan het verkeer en de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak benadrukt de ernst van het bezit van vuurwapens en de gevolgen van drugshandel voor de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16-164800-20, 21-000772-17 (tul) en 99-001065-43 (herr. vi) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 26 oktober 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats] ,
gedetineerd in / verblijvende te [verblijfplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 oktober 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. E. Wiersma en van hetgeen verdachte en mr. A.C. Vingerling, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De officier van justitie verdenkt verdachte ervan dat hij drie strafbare feiten heeft gepleegd. Deze verdenkingen staan beschreven in de tenlastelegging, die als bijlage is opgenomen bij dit vonnis.
Kort gezegd verdenkt de officier van justitie verdachte ervan dat hij:
Feit 1
op 3 juli 2020 in Veenendaal een vuurwapen en munitie voorhanden heeft gehad;
Feit 2
op 3 juli 2020 in Veenendaal opzettelijk 17 wikkels bevattende ongeveer 4,7 gram cocaïne aanwezig heeft gehad;
Feit 3
op 3 juli 2020 in Veenendaal zich tijdens zijn aanhouding met (bedreiging met) geweld heeft verzet tegen politieambtenaren [politieambtenaar 1] en [politieambtenaar 2] , door zich met kracht los te trekken/rukken en weg te rennen, als gevolg waarvan die [politieambtenaar 1] en/of [politieambtenaar 2] enig letsel hebben opgelopen.

3.VOORVRAGEN

Voordat de rechtbank een inhoudelijke beslissing kan nemen in de zaak tegen verdachte, moet zij eerst kijken of aan de in de wet gestelde voorvragen is voldaan. Dat is het geval: de dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd om deze zaak te beoordelen, de officier van justitie mag verdachte vervolgen en er zijn geen redenen om de vervolging uit te stellen.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd. Feit 1 is door verdachte bekend. Voor feit 2 geldt dat de cocaïne is gevonden in de auto waar verdachte in zat en van waaruit kort voor de aanhouding een vermoedelijke overdracht van drugs is gezien door de politie. Over feit 3 merkt de officier van justitie op dat uit de verklaringen op ambtseed van de verbalisanten volgt dat verdachte zich actief en op gewelddadige wijze heeft verzet bij zijn aanhouding.
4.2
Het standpunt van de advocaat
De advocaat sluit zich voor de bewezenverklaring van feit 1 aan bij het oordeel van de rechtbank. Over feit 2 merkt de advocaat op dat op grond van de stukken niet kan worden bewezen dat verdachte wist dat er cocaïne in de auto lag. De cocaïne bevond zich niet in het zicht. Verder heeft de advocaat opgemerkt dat verdachte ontkent dat hij aan de bestuurder van de bromfiets cocaïne heeft overhandigd. Volgens de advocaat kan dit ook hasj zijn geweest. Verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van feit 2.
Ook voor feit 3 heeft de advocaat om vrijspraak gevraagd. Volgens de advocaat kan niet worden vastgesteld dat sprake was van geweld uitgeoefend door verdachte. Het enkele wegrennen is in ieder geval onvoldoende. Daarnaast is het verzet door verdachte, voor zover daar al sprake van zou zijn, volgens de advocaat niet gepleegd bij de aanhouding van verdachte, zoals wel ten laste is gelegd. Mocht de rechtbank ten slotte toch tot een bewezenverklaring komen, dan geldt volgens de advocaat dat niet bewezen kan worden dat de verbalisanten als gevolg van het geweld van verdachte letsel hebben opgelopen. De advocaat vraagt dan ook subsidiair om verdachte van dat onderdeel partieel vrij te spreken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Feit 1 – bezit wapen en munitie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Verdachte heeft tijdens de zitting bekend dat hij dit feit heeft gepleegd en de advocaat heeft niet om vrijspraak gevraagd. De rechtbank zal daarom niet uitschrijven wat er in de bewijsstukken over dit feit staat, maar volstaat met een opsomming van de voor haar oordeel relevante bewijsstukken hieronder:
- een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] [2] ;
- een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] [3] ;
- een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] [4] ; en
- de bekennende verklaring van verdachte op de zitting van 12 oktober 2020 [5] .
Feit 2 en 3 – bezit cocaïne en wederspannigheid
Bewijsstukken
Op 3 juli 2020 om circa 18:08 uur stond verbalisant [verbalisant 4] met een onopvallend dienstvoertuig geparkeerd op de [straatnaam] in Veenendaal voor een actie gericht op het waarnemen van dealen in verdovende middelen. Hij zag een grijze Volkswagen Polo en een bromfiets zijn dienstvoertuig passeren en ongeveer 15 meter verder tot stilstand komen. Verbalisant [verbalisant 4] is daarop uit zijn voertuig gestapt en had direct zicht op beide voertuigen. Hij zag dat de bromfiets met de voorzijde in zijn richting stond en dat de Volkswagen Polo met de achterzijde in zijn richting stond. Hij zag dat de beide bestuurders contact maakten. Hij zag dat de bestuurder van de Volkswagen Polo zijn arm uitstak buiten het voertuig in de richting van de bestuurder van de bromfiets en een klein wit voorwerp aan de bestuurder van de bromfiets gaf. Hij zag vervolgens dat de bestuurder van de bromfiets wat overhandigde aan de bestuurder van de Volkswagen Polo. Hij zag dat beide voertuigen hierna wegreden. Het kenteken van de Volkswagen Polo was [kenteken] . [6]
Op 3 juli 2020 om circa 18:28 uur reed verbalisant [politieambtenaar 1] , [.] samen met verbalisant [verbalisant 5] in Veenendaal toen hij de hiervoor genoemde Volkswagen Polo zag rijden. Hij zag dat [verdachte] (hierna: verdachte) de bestuurder van het voertuig was en dat hij alleen in het voertuig zat. Nadat verdachte zijn auto had geparkeerd, hebben verbalisanten [politieambtenaar 1] en [politieambtenaar 2] hun auto ervoor gezet en hielden zij verdachte staande. Verbalisant [politieambtenaar 1] vertelde aan verdachte dat hij werd verdacht van het handelen in drugs. Ook vertelde verbalisant [politieambtenaar 1] dat hij bij verdachte een opiumfouillering ging uitvoeren. Hij verzocht verdachte uit het voertuig te stappen, wat verdachte deed. Hij verwees verdachte naar de achterzijde van zijn voertuig en verzocht hem zijn handen op het dak te leggen. Op het moment dat verdachte zijn handen naar het dak bewoog, zag verbalisant [politieambtenaar 1] dat verdachte het op een rennen zette. Verbalisant [politieambtenaar 1] is vervolgens achter verdachte aan gerend en heeft meerdere malen geroepen dat verdachte moest blijven staan, maar zag dat verdachte hier niet aan voldeed.. Op een gegeven moment sprong verbalisant [politieambtenaar 1] om het rechterbeen van verdachte en pakte het rechteronderbeen/de voet van verdachte vast. Hij hield het rechteronderbeen/de voet van verdachte stevig vast en voelde dat hij op de grond viel. Hij voelde dat verdachte hierdoor ook naar voren viel. Verbalisant [politieambtenaar 1] voelde dat verdachte vervolgens nog probeerde te ontkomen. Hij voelde dat verdachte zich los probeerde te trekken. Hij zag en voelde dat verdachte zich probeerde te onttrekken aan zijn greep. [7]
Verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 7] hebben een onderzoek verricht aan en in de hiervoor genoemde Volkswagen Polo. In het middenconsole zag verbalisant [verbalisant 6] een zwart etuitje liggen. Hij zag dat in dit etuitje 17 ponypacks zaten. Hij heeft een van de ponypacks geopend en zag dat hierin een witte poederige substantie zat. De ponypacks zijn door de verbalisanten in beslag genomen. [8]
Verbalisanten [verbalisant 8] en [verbalisant 9] hebben de inbeslaggenomen ponypacks (met kenmerk AANQ9077NL) onderzocht. Uit het onderzoek aan monster A (met kenmerk AAMT7843NL) bleek dat in de ponypacks in totaal 4,17 gram aan wit poeder/brokjes zat. [9]
Het poeder en de brokjes (met kenmerk AAMT7843NL) zijn door het Nederlands Forensisch Instituut (het ‘NFI’) onderzocht. De rapporteur concludeert dat het poeder en de brokjes cocaïne bevatten. [10]
Bewijsoverweging
Feit 2
Vooropgesteld wordt dat voor het bewijs van ‘aanwezig hebben’ in de zin van de Opiumwet, nodig is dat verdachte wist van de aanwezigheid van de drugs en dat deze zich in zijn machtssfeer bevonden. Met dat laatste wordt bedoeld dat verdachte in enige mate kon bepalen wat er met die drugs zou gebeuren. Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval aan beide vereisten voldaan. De ponypacks met daarin cocaïne zijn aangetroffen in een auto die op dat moment in gebruik was bij verdachte. De drugs bevonden zich in het middenconsole, een vrij toegankelijke en vaak gebruikte plek in de auto, tussen diverse andere persoonlijke spullen. Bovendien is gezien dat verdachte kort voor zijn aanhouding ‘iets wits’ overhandigde aan een bestuurder van een bromfiets. Mede gelet op het uitblijven van een aannemelijke, andersluidende verklaring, gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte op dat moment een van de ponypacks overhandigde. De verklaring dat verdachte mogelijk een zakje met hasj overhandigde acht de rechtbank in strijd met de bewijsmiddelen, nu die zakjes blijkens de foto’s in het dossier niet wit waren (maar transparant met daarin bruine brokjes hasj). [11]
Gelet op voorgaande feiten en omstandigheden, stelt de rechtbank vast dat verdachte wist dat er cocaïne in de auto lag en dat die cocaïne zich ook in zijn machtssfeer bevond. Daarmee acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de cocaïne opzettelijk aanwezig had.
Feit 3
Om wederspannigheid te kunnen bewijzen moet er in de eerste plaats sprake zijn van actief verzet van de verdachte. Dit verzet dient te bestaan uit een feitelijk, handtastelijk optreden van de verdachte dat de voltooiing van de werkzaamheid van de ambtenaar fysiek belemmert. Het bestanddeel ‘geweld’ dient daarbij ruim opgevat te worden. Voldoende is een krachtsuitoefening op de ambtenaar of in een richting tegengesteld aan die waarin de ambtenaar verdachte tracht te leiden. Naar het oordeel van de rechtbank is daar in dit geval sprake van. Uit de verklaring van verbalisant [politieambtenaar 1] blijkt immers dat verdachte zich probeerde los te trekken nadat hij door verbalisant [politieambtenaar 1] was vastgepakt bij zijn onderbeen/voet.
Het voorgaande geldt niet ten aanzien van verbalisant [politieambtenaar 2] . Uit de verklaring van verbalisant [politieambtenaar 2] blijkt dat hij bij het vastpakken van verdachte tegen een dranghek aan viel. Niet blijkt dat verdachte op dat moment, of op enig moment daarna, zich los probeerde te rukken of te trekken nadat hij door verbalisant [politieambtenaar 2] was vastgepakt. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van de ten laste gelegde wederspannigheid met betrekking tot verbalisant [politieambtenaar 2] .
In de tweede plaats moet het verzet gericht zijn tegen een ambtenaar werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening. Als uitgangspunt heeft daarbij te gelden dat de politieambtenaar die uitvoeringshandelingen verricht in het kader van de aanhouding van een verdachte, werkzaam is in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening (vgl. HR 7 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2919). Die situatie doet zich hier voor. Verbalisant [politieambtenaar 1] heeft aan verdachte medegedeeld dat hij werd verdacht van het handelen in drugs. Gelet op de observatie die kort daarvoor had plaatsgevonden, bestond er op dat moment naar het oordeel van de rechtbank ook een redelijk vermoeden voor die verdenking. Toen verdachte wegrende nadat hem was medegedeeld dat hij zou worden gefouilleerd, bestond er dan ook een grond voor zijn aanhouding. Anders dan (kennelijk) door de advocaat bepleit, hoeft een aanhouding niet te bestaan uit, of te worden voorafgegaan door, een mededeling aan verdachte dat hij is aangehouden. Het aanhouden van een verdachte kan ook bestaan uit het (enkele) vastpakken van verdachte, zoals in voorliggend geval gebeurd is. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat, gelet op hetgeen aan de aanhouding vooraf is gegaan, verdachte heeft kunnen en moeten begrijpen dat hij werd aangehouden wegens verdenking van een drugsgerelateerd delict.
Gelet op het voorgaande, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan wederspannigheid bij zijn aanhouding door verbalisant [politieambtenaar 1] . De rechtbank acht echter niet wettig en overtuigend bewezen dat verbalisant [politieambtenaar 1] als gevolg van deze wederspannigheid letsel heeft opgelopen. Het door verbalisant [politieambtenaar 1] in zijn aangifte genoemde letsel aan zijn elleboog, knie, en heup, lijkt te zijn veroorzaakt door de sprong van [politieambtenaar 1] waarbij hij verdachte om zijn onderbeen/voet heeft vastgepakt. Op dat moment was er van actief verzet door verdachte (nog) geen sprake. Dat verbalisant [politieambtenaar 1] letsel heeft opgelopen doordat verdachte zich vervolgens heeft geprobeerd los te trekken, blijkt niet uit de bewijsstukken. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van dit onderdeel van de tenlastelegging.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 1
op 3 juli 2020 te Veenendaal een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Walther, model TPH, kaliber .22lr, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en (bijbehorende) munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 3 scherpe patronen, kaliber .22lr voorhanden heeft
gehad;
Feit 2
op 3 juli 2020 te Veenendaal opzettelijk aanwezig heeft gehad 17 wikkels met cocaïne (totaal (ongeveer) 4,17 gram cocaïne), zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Feit 3
op 3 juli 2020 te Veenendaal zich met geweld heeft verzet tegen een ambtenaar, [politieambtenaar 1] , [.] , werkzaam in de rechtmatige oefening van zijn bediening, te weten de aanhouding van hem, verdachte, door zich met kracht los te trekken.
Verdachte wordt vrijgesproken van alles wat meer of anders ten laste is gelegd dan wat hierboven is bewezen. De rechtbank heeft taal- en spelfouten in de tenlastelegging verbeterd. Dat is niet nadelig voor verdachte.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
De wet noemt de door verdachte gepleegde feiten:
Feit 1
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
Feit 2
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
Feit 3
wederspannigheid.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Als een dader zich kan beroepen op een schulduitsluitingsgrond is zijn gedrag niet verwijtbaar. Niet is gebleken dat verdachte een beroep kon doen op zo’n schulduitsluitingsgrond. Verdachte is dus strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vindt het met name zorgelijk dat verdachte in het bezit was van een vuurwapen met daarin drie patronen. Het bezit van vuurwapens brengt een onaanvaardbaar risico met zich mee voor de samenleving en dient dan ook gepaard te gaan met een forse gevangenisstraf. Daarbij is het door de officier van justitie gehanteerde uitgangspunt zes maanden gevangenisstraf, maar 9 maanden indien het gaat om wapenbezit onder bedenkelijke omstandigheden. Volgens de officier van justitie doet die situatie zich voor. De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van voorarrest. Aan het voorwaardelijke gedeelte van de straf moeten volgens de officier van justitie de voorwaarden worden gekoppeld die door de reclassering zijn geadviseerd.
8.2
Het standpunt van de advocaat
De advocaat heeft verzocht om bij een op te leggen straf rekening te houden met de jeugdige leeftijd van verdachte, de reden waarom verdachte een wapen bij zich droeg en het feit dat verdachte verantwoordelijkheid neemt voor het bezit van het wapen. De advocaat verzoekt gelet hierop om een groot deel van een eventueel op te leggen straf voorwaardelijk op te leggen, met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd. zodat verdachte aan zichzelf en zijn toekomst kan werken.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de strafbare feiten, de omstandigheden waaronder verdachte die feiten heeft gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De rechtbank heeft ook gekeken naar straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd.
8.3.1
De ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd
Verdachte heeft een vuurwapen met patronen voorhanden gehad. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens en munitie brengt in zijn algemeenheid een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich en versterkt bovendien in de samenleving bestaande gevoelens van onveiligheid. Dat die risico’s zich realiseren blijkt uit de veelheid van geweldsincidenten waarbij vuurwapens zijn gebruikt en (dodelijke) slachtoffers moeten worden betreurd. Daarom is de rechtbank van oordeel dat tegen het ongecontroleerde bezit van vuurwapens streng moet worden opgetreden. Aangevoerd is dat verdachte verantwoordelijkheid voor zijn handelen neemt, maar ter zitting heeft hij er geen blijk van gegeven het gevaar van zijn handelen in te zien. Verdachte heeft enkel aangegeven dat hij het vuurwapen heeft aangeschaft omdat hij bedreigd werd, dat hij het alleen gebruikte als afschrikking en dat dit hem de ‘verstandigste keuze’ leek.
Naast het vuurwapen, had verdachte ook een hoeveelheid van 4,17 gram cocaïne in zijn bezit. Het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne werkt de productie en verspreiding van deze harddrugs in de hand. Verdachte is daarmee medeverantwoordelijk voor de nadelige effecten die het gebruik van cocaïne veroorzaakt, waaronder de risico’s voor de volksgezondheid en de instandhouding van de (zware) criminaliteit die met de handel in harddrugs gepaard gaat.
Verder heeft verdachte zich met geweld verzet tegen zijn aanhouding. Dergelijk gedrag is ernstig, niet alleen omdat hiermee het werk van de politie wordt bemoeilijkt, maar ook omdat het getuigt van een gebrek aan respect voor het openbaar gezag.
8.3.2
De persoonlijke omstandigheden van verdachte
Strafblad
Uit de justitiële documentatie (het ‘strafblad’) van verdachte blijkt dat hij meerdere malen is veroordeeld voor strafbare feiten. Die veroordelingen zien echter op andere strafbare feiten (veelal vermogensdelicten) dan de strafbare feiten waar het in deze zaak om gaat. Daarom zal de rechtbank het strafblad van verdachte niet in strafverzwarende zin meewegen.
Advies van de reclassering
Daarnaast heeft de rechtbank gekeken naar het reclasseringsrapport van 16 september 2020, opgesteld door [organisatie 1] . Uit het rapport blijkt dat de reclassering met name het sociale netwerk van verdachte ziet als risicofactor. De reclassering schat het recidiverisico als gemiddeld in. De reclassering ziet een langzaamaan stijgende lijn in de zin van probleembesef, motivatie, en ontvankelijkheid voor hulp. De reclassering ziet daarom voldoende aanknopingspunten om de samenwerking met verdachte aan te gaan. Gelet hierop, adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, deelname aan een gedragsinterventie gericht op cognitieve vaardigheden, en medewerking aan ambulante (woon)begeleiding van [organisatie 2] of een soortgelijke zorgverlener.
8.3.3
Strafoplegging
Het zwaartepunt bij het opleggen van de straf ligt voor de rechtbank bij het bezit van het vuurwapen. De rechtbank vindt dat hierop geen andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf kan volgen. De rechtbank heeft voor de duur van de straf gekeken naar de LOVS-oriëntatiepunten, die voor het voorhanden hebben van een vuurwapen als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden hanteren. Deze rechtbank is echter van oordeel dat vanwege toenemend wapengebruik in de samenleving tegen illegaal wapenbezit strenger moet worden opgetreden. Daarbij komt dat verdachte niet alleen een wapen in bezit had, maar dat hij dat wapen ook (met munitie) geladen bij zich droeg terwijl hij zich in de openbare ruimte begaf. Daarom vindt de rechtbank een langere gevangenisstraf dan in de LOVS-oriëntatiepunten is genoemd, passend en geboden. Daarmee beoogt de rechtbank allereerst vergelding vanwege de ernst van het feit. De rechtbank wil daarnaast dat van de op te leggen straf een generaal preventieve werking uitgaat, zodat ook anderen ervan worden weerhouden om vuurwapens voorhanden te hebben.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden is. Aan het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf worden de bijzondere voorwaarden gekoppeld die zijn geadviseerd door de reclassering. De rechtbank komt daarmee tot een andere straf dan geëist door de officier van justitie, omdat de rechtbank een ander uitgangspunt hanteert dan de officier van justitie bij de strafoplegging voor het wapenbezit en omdat zij verdachte gedeeltelijk vrijspreekt van de ten laste gelegde wederspannigheid.

9.BESLAG

De rechtbank zal de volgende in beslag genomen voorwerpen onttrekken aan het verkeer:
  • een zwart vuurwapen van het merk Walter P22 (beslagcode G2655859);
  • een zwarte patroonhouder (beslagcode G2655860);
  • 3 kogelpatronen (beslagcode G2661731);
  • 17 ponypacks met cocaïne (beslagcode G2655891).
Deze voorwerpen zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

10.BENADEELDE PARTIJEN

Verbalisant [politieambtenaar 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 531,60. Dit bedrag bestaat uit € 81,60 aan materiële schade (reparatie horloge) en € 450 aan immateriële schade, die verbalisant [politieambtenaar 1] heeft geleden als gevolg van de door verdachte gepleegde strafbare feiten
Ook verbalisant [politieambtenaar 2] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 335,40. Dit bedrag bestaat uit € 10,40 aan materiële schade (reiskosten) en € 325 aan immateriële schade, die verbalisant [politieambtenaar 2] heeft geleden als gevolg van de door verdachte gepleegde strafbare feiten.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van verbalisant [politieambtenaar 1] toe te wijzen, maar het bedrag aan immateriële schadevergoeding vast te stellen op € 400. Over de vordering van verbalisant [politieambtenaar 2] heeft de officier van justitie opgemerkt dat de vordering tot vergoeding van reiskosten niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat verbalisant [politieambtenaar 2] geen adres heeft opgegeven. De vordering tot immateriële schadevergoeding dient volgens de officier van justitie ook bij verbalisant [politieambtenaar 2] te worden toegewezen voor een bedrag van € 400.
10.2
Het standpunt van de advocaat
De advocaat heeft verzocht om de vorderingen van beide benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren, gelet op de verzochte vrijspraak voor de ten laste gelegde wederspannigheid. Voor zover het toch tot een bewezenverklaring zou komen, heeft de advocaat aangevoerd dat niet aannemelijk is geworden dat de schade van de benadeelde partijen is geleden als gevolg van de wederspannigheid. Dus ook om die reden zouden beide benadeelde partijen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun vorderingen.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Vordering [politieambtenaar 2]
Aangezien de rechtbank verdachte vrijspreekt van de ten laste gelegde wederspannigheid gepleegd tegen verbalisant [politieambtenaar 2] , zal zij [politieambtenaar 2] niet ontvankelijk verklaren in zijn vordering tegen verdachte. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering, zal de benadeelde partij in de kosten van verdachte worden veroordeeld voor zover deze betrekking hebben op het verweer tegen de vordering. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Vordering [politieambtenaar 1]
De rechtbank zal [politieambtenaar 1] als benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot vergoeding van de materiële schade. Op basis van de bewijsstukken kan niet worden vastgesteld dat de door [politieambtenaar 1] geleden schade aan zijn horloge en het door hem opgelopen letsel is ontstaan als gevolg van de wederspannigheid van verdachte. Het lijkt erop dat deze schade is ontstaan als gevolg van de sprong van [politieambtenaar 1] met als doel verdachte vast te pakken. Pas daarna heeft verdachte zich geprobeerd los te trekken. De rechtbank kan kortom geen causaal verband aannemen tussen de onrechtmatige daad van verdachte (de wederspannigheid) en de schade van de benadeelde partij.
De rechtbank zal [politieambtenaar 1] ook niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot immateriële schadevergoeding. Zoals hiervoor overwogen, acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat het letsel bij [politieambtenaar 1] is ontstaan als gevolg van de wederspannigheid van verdachte. Zonder letsel bestaat op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek alleen een recht op immateriële schadevergoeding indien een van de andere in dat wetsartikel genoemde gevallen zich voordoet. Dat is hier niet het geval. Zo is er geen sprake van aantoonbaar geestelijk letsel of aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ bij de benadeelde partij.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering, zal de benadeelde partij in de kosten van verdachte worden veroordeeld voor zover deze betrekking hebben op het verweer tegen de vordering. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

11.VORDERING TENUITVOERLEGGING

11.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke gevangenisstraf van een maand ten uitvoer wordt gelegd, nu verdachte zich in zijn proeftijd schuldig heeft gemaakt aan het plegen van nieuwe strafbare feiten. Verdachte heeft een kans gekregen om zich te bewijzen, maar heeft die kans niet gegrepen.
11.2
Het standpunt van de advocaat
De verdediging heeft verzocht om de vordering tenuitvoerlegging af te wijzen.
11.3
Het oordeel van de rechtbank
Het hof Arnhem-Leeuwaarden heeft bij uitspraak van 14 november 2017 (parketnummer 16-007591-18) aan verdachte onder andere een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand opgelegd met een proeftijd van twee jaren. Als gevolg van een cassatieberoep ingesteld door verdachte, is de proeftijd gestart op 25 juni 2019 (het moment waarop de uitspraak van het hof onherroepelijk is geworden). Verdachte heeft zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig gemaakt aan strafbare feiten. Daarmee heeft verdachte de aan hem opgelegde voorwaarden geschonden. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf te gelasten.

12.VORDERING HERROEPING V.I.

12.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke invrijheidsstelling van verdachte wordt herroepen voor de gehele resterende duur van 37 dagen. Ook hier geldt dat verdachte zich gedurende de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan het plegen van nieuwe strafbare feiten.
12.2
Het standpunt van de advocaat
De verdediging heeft verzocht om de vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidsstelling af te wijzen.
12.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte is door de rechtbank Gelderland op 8 maart 2019 (parketnummer 05/720416-18) veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden. Bij besluit voorwaardelijke invrijheidsstelling van 31 oktober 2019 (v.i.-zaaknummer 99-001065-43) is verdachte voorwaardelijk in vrijheid gesteld, met een proeftijd van 365 dagen en een resterende gevangenisstraf van 37 dagen. Verdachte heeft zich binnen de proeftijd schuldig gemaakt aan strafbare feiten. Daarmee heeft verdachte de aan hem opgelegde voorwaarden geschonden. De rechtbank ziet hierin aanleiding de voorwaardelijke invrijheidsstelling te herroepen voor de gehele resterende duur van 37 dagen.

13.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen:
  • artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36d, 57 en 180 van het Wetboek van Strafrecht,
  • 2 en 10 van de Opiumwet; en
  • 26 en 55 van de Wet wapens en munitie;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

14.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 7 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf
een gedeelte van 2 maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- als
voorwaardengelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte gedurende de proeftijd:
* zich binnen drie werkdagen na zijn invrijheidsstelling zal melden bij [organisatie 3] op het adres [adres] , [postcode] [plaatsnaam 3] . Verdachte zal zich daarna blijven melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* zal deelnemen aan de gedragsinterventie COVA, uitgevoerd door [organisatie 3] , of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden, te bepalen door [organisatie 3] . Verdachte dient zich te houden aan de afspraken met en aanwijzingen van zijn trainer/begeleider;
* zal meewerken aan ambulante (woon)begeleiding van [organisatie 2] ( [plaatsnaam 1] / [plaatsnaam 2] ) of van een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door [organisatie 3] . Verdachte dient zich te houden aan de afspraken met en aanwijzingen van zijn begeleider;
- stelt daarbij een
proeftijd van 2 jarenvast;
- geeft [organisatie 3] de opdracht (als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht) om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Beslag
- verklaart de volgende voorwerpen onttrokken aan het verkeer:
  • een zwart vuurwapen van het merk Walter P22 (beslagcode G2655859);
  • een zwarte patroonhouder (beslagcode G2655860);
  • 3 kogelpatronen (beslagcode G2661731);
  • 17 ponypacks met cocaïne (beslagcode G2655891).
Benadeelde partij [politieambtenaar 1]
  • Verklaart [politieambtenaar 1] niet-ontvankelijk in zijn vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
Benadeelde partij [politieambtenaar 2]
  • verklaart [politieambtenaar 2] niet-ontvankelijk in zijn vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 21-000772-17
- wijst de vordering toe;
- gelast
de tenuitvoerleggingvan de door de door het hof bij arrest van 31 oktober 2017 opgelegde voorwaardelijke
gevangenisstraf van 1 maand;
Vordering herroepping vi met v.i.-zaaknummer 99-001065-43
- wijst de vordering toe;
- gelast
de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstellingvoor een
periode van 37 dagen.
Voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.J.B. Corbeij voorzitter, mrs. P.M. Leijten en H.J. ter Meulen rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Antonides, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 oktober 2020.
De voorzitter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 3 juli 2020 te Veenendaal
een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te
weten een pistool, van het merk Walther, model TPH, kaliber .22lr, zijnde een
vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of
(bijbehorende) munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten
3, in elk geval een hoeveelheid, (scherpe) patronen, kaliber .22lr voorhanden heeft
gehad;
( art 13 lid 1 Wet wapens en munitie )
2
hij op of omstreeks 3 juli 2020 te Veenendaal , althans in Nederland,
opzettelijk aanwezig heeft gehad 17 wikkels met cocaïne (totaal (ongeveer) 4,7
gram cocaïne), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
(art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet)
3
hij op of 3 juli 2020 te Veenendaal , in elk geval in Nederland, zich met geweld
en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen (een) ambtena(a)r(en), [politieambtenaar 1]
, [.] en/of [politieambtenaar 2] ,
[.] , werkzaam in de rechtmatige
oefening van zijn/hun bediening, te weten de aanhouding van hem, verdachte,
door meermalen, althans eenmaal (met kracht) los te rukken en/of te trekken
en/of door weg te rennen in een richting tegengesteld aan die waarin die
ambtenaren verdachte trachtte(n) te geleiden, en/of tengevolge waarvan die
[politieambtenaar 1] en/of [politieambtenaar 2] enig lichamelijk letsel (te weten die [politieambtenaar 1] aan
heup/elleboog/knie en/of die [politieambtenaar 2] aan neus/elleboog) heeft/hebben bekomen.
(art 181 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 8 juli 2020, genummerd PL0900-2020213313, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 46, en het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 28 augustus 2020, genummerd PL0900-2020213399, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 47 tot en met 120. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van bevindingen van 6 juli 2020, opgemaakt door [verbalisant 1] , p. 12.
3.Proces-verbaal van bevindingen van 6 juli 2020, opgemaakt door [verbalisant 2] , p. 13-14.
4.Proces-verbaal van bevindingen van 24 augustus 2020, opgemaakt door [verbalisant 3] , p. 1-5 (separate paginanummering; maakt geen onderdeel uit van het doorgenummerde proces-verbaal).
5.Proces-verbaal ter terechtzitting van 12 oktober 2020.
6.Proces-verbaal van bevindingen van 3 juli 2020, opgemaakt door [verbalisant 4] , p. 58-59.
7.Proces-verbaal van bevindingen van 3 juli 2020, opgemaakt door [politieambtenaar 1] , p. 7-9.
8.Proces-verbaal van bevindingen van 3 juli 2020, opgemaakt door [verbalisant 6] en [verbalisant 7] , p. 70.
9.Proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, opgemaakt door [verbalisant 8] en [verbalisant 9] , p. 77‑79.
10.Een geschrift, te weten het NFiDENT-rapport van het NFI, opgemaakt op 15 juli 2020, door ing. [A] , p. 79A.
11.Bijlage p. 74 en 75 bij Proces-verbaal van bevindingen van 3 juli 2020, opgemaakt door [politieambtenaar 2] .