ECLI:NL:RBMNE:2020:4756

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 oktober 2020
Publicatiedatum
4 november 2020
Zaaknummer
UTR 20/1837
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor verhuiskosten op basis van noodzakelijkheid en individuele omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 20 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. W. Kort, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, vertegenwoordigd door E. Chahid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor verhuiskosten, welke door verweerder op 16 december 2019 was afgewezen. Het bezwaar van eiseres tegen deze afwijzing werd op 7 april 2020 ongegrond verklaard, waarna eiseres beroep instelde.

Tijdens de zitting, die via een Skype-verbinding plaatsvond, was eiseres niet aanwezig, maar verweerder was vertegenwoordigd. De rechtbank heeft onmiddellijk na de zitting uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat het beroep ongegrond was. Eiseres had aangevoerd dat de verhuizing noodzakelijk was vanwege haar gezondheidssituatie, maar de rechtbank oordeelde dat zij niet voldoende had aangetoond dat de verhuizing noodzakelijk was. De informatie van haar neuroloog ondersteunde haar stelling niet.

De rechtbank overwoog verder dat de kosten van verhuizing en inrichting in beginsel uit het inkomen moeten worden betaald en dat eiseres niet had aangetoond dat zij niet kon reserveren voor deze kosten. De rechtbank concludeerde dat de keuze om te verhuizen voor rekening van eiseres kwam en dat verweerder geen leenbijstand hoefde te verstrekken voor de aanschaf van een gasfornuis en koelkast, aangezien deze al betaald waren. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van het proces-verbaal.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1837
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 oktober 2020 in de zaak tussen
[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. W. Kort),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder
(gemachtigde: E. Chahid).

Procesverloop

Bij besluit van 16-12-2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om bijzondere bijstand voor verhuiskosten afgewezen.
Bij besluit van 7-4-2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via een Skype-verbinding plaatsgevonden op 20 oktober 2020. Eiseres en haar gemachtigde zijn met voorafgaand bericht niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte stelt dat er geen sprake was van een noodzakelijke verhuizing. De noodzaak om snel te verhuizen is ontstaan als gevolg van haar gezondheidssituatie en op nadrukkelijk advies van haar neuroloog. De situatie in de oude woning was niet langer houdbaar.
3. Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet (PW) dient eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Op dit punt heeft de bijstandverlenende instantie ingevolge deze bepaling een zekere beoordelingsvrijheid. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) behoren verhuis- en inrichtingskosten, indien noodzakelijk, tot de incidenteel voorkomende noodzakelijke kosten van het bestaan die in beginsel betaald moeten worden uit de uitkering op bijstandsniveau door reservering vooraf of door gespreide betaling achteraf. De omstandigheid dat de betrokkene al dan niet de mogelijkheid heeft gehad te reserveren voor de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd, is een aspect dat moet worden beoordeeld in het kader van de vraag of de zich voordoende, noodzakelijke kosten, voortvloeien uit bijzondere omstandigheden (ECLI:NL:CRVB:2019:3936).
4. Niet in geschil is dat de kosten van verhuizing en inrichting zich hebben voorgedaan. Verweerder heeft kunnen beslissen dat eiseres de noodzaak om te verhuizen niet aannemelijk heeft gemaakt. In de overgelegde informatie van neuroloog Voet staat dat immers niet en verder blijkt het niet uit de stukken van het dossier. Dat de andere woning te klein was maakt niet dat sprake is van noodzakelijke kosten.
De beroepsgrond slaagt niet.
5. Eiseres voert vervolgens aan dat de verhuizing onvoorzien was en dat zij niet heeft kunnen reserveren omdat er geen reserveringscapaciteit is en de termijn om te reserveren te kort was.
6. Kosten van verhuizing en inrichting dienen in beginsel uit het inkomen te worden betaald. Dat eiseres niet kon reserveren vanwege onvoldoende inkomsten heeft zij niet aannemelijk gemaakt. Dat de termijn om te reserveren te kort zou zijn geweest maakt het niet anders. Het is immers de keuze van eiseres geweest om te verhuizen en de kosten die uit die keuze voortkomen dienen voor haar rekening te blijven. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Eiseres voert aan dat verweerder ten minste leenbijstand had moeten verstrekken voor de aanschaf van een gasfornuis en een koelkast. Verder voert eiseres aan dat verweerder ten onrechte geen zeer dringende redenen aangenomen heeft op grond waarvan bijstand met toepassing van de hardheidsclausule zou dienen te worden verleend.
8. Volgens vaste rechtspraak (ECLI:NL:CRvB:2020:1152) dient buitenwettelijk begunstigend beleid door de bestuursrechter terughoudend te worden getoetst. Dit houdt in dat de aanwezigheid en de toepassing van dit beleid als gegeven wordt beschouwd met dien verstande dat wordt getoetst of een zodanig beleid op consistente wijze is toegepast.
9. Verweerder heeft eiseres geen leenbijstand hoeven te geven omdat het gasfornuis en de koelkast al betaald waren. Verder ontvangt eiseres vanaf 2015 een individuele inkomenstoeslag die bedoeld is om dergelijke uitgaven mee te doen. Gebleken is dat verweerder het beleid op consistente wijze heeft toegepast. De keuzes die aan het beleid ten grondslag hebben gelegen liggen niet ter beoordeling voor. De beroepsgrond slaagt niet.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Dijksterhuis, rechter, in aanwezigheid van
L.S. Lodder, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2020.
griffier rechter
de rechter is verhinderdde uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.