ECLI:NL:CRVB:2019:3936
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor woninginrichting op basis van bijzondere omstandigheden
In deze zaak heeft appellante, die sinds medio december 2015 een uitkering ontvangt op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong), een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand in verband met de kosten van woninginrichting ter hoogte van € 3.095,-. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Deventer, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die het verlenen van de bijzondere bijstand rechtvaardigden. De rechtbank Overijssel verklaarde het beroep tegen deze afwijzing ongegrond.
In hoger beroep heeft appellante betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn. Appellante stelde dat zij door een conflict met haar moeder, die haar bijstandsuitkering niet had ontvangen, niet in staat was om te reserveren voor de verhuis- en inrichtingskosten. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat de noodzakelijke kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. De Raad benadrukte dat de kosten van woninginrichting in beginsel uit het inkomen op bijstandsniveau moeten worden voldaan, en dat alleen in het geval van bijzondere omstandigheden bijzondere bijstand kan worden verleend.
De Raad concludeerde dat appellante sinds medio 2012 in staat was om geld te reserveren, omdat zij een uitkering ontving op of boven het voor haar geldende minimuminkomen. Daarom werd het hoger beroep verworpen en de aangevallen uitspraak bevestigd. De uitspraak werd gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van R.I.S. van Haaren als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 26 november 2019.