ECLI:NL:RBMNE:2020:4754

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 november 2020
Publicatiedatum
4 november 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 733
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing zorgtoeslag aanvraag wegens te late indiening zonder mogelijkheid tot uitzondering

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 4 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Belastingdienst/Toeslagen. De eiser had een aanvraag voor zorgtoeslag over het berekeningsjaar 2018 ingediend, maar deze aanvraag was te laat, namelijk pas op 4 oktober 2019, terwijl de uiterste datum voor indiening 1 september 2019 was. De rechtbank oordeelde dat de termijn voor het indienen van een aanvraag om zorgtoeslag een dwingende termijn is, wat betekent dat er geen mogelijkheid is om na de uiterste datum alsnog een aanvraag te doen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen hardheidsclausule bestaat die in dit geval zou kunnen worden ingeroepen, en dat de persoonlijke omstandigheden van de eiser niet kunnen leiden tot een uitzondering op de regels. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, waarbij werd benadrukt dat de verantwoordelijkheid voor een tijdige aanvraag bij de eiser ligt. De rechtbank heeft ook aangegeven dat het verzoek van de eiser om coulance niet kan worden ingewilligd, omdat dit zou betekenen dat de belastingbetaler zou opdraaien voor de vergissing van de eiser of zijn gemachtigde. De uitspraak is gedaan door mr. O. Veldman, in aanwezigheid van griffier mr. B.L. Meijer, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/733

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 november 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: J.A. Kamps),
en
Belastingdienst/Toeslagen, kantoor Utrecht , verweerder
(gemachtigden: mr. A. Galstian en A.A. Wubs).

Procesverloop

Bij besluit van 13 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor zorgtoeslag over het berekeningsjaar 2018 afgewezen.
Bij besluit van 3 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 september 2020. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Volgens verweerder heeft eiser zijn aanvraag te laat ingediend. Daarom komt hij niet voor zorgtoeslag voor het jaar 2018 in aanmerking.
Eiser is het niet eens met het besluit van verweerder. Hij vindt dat hij gedupeerd wordt als goedwillende belastingplichtige. Door persoonlijke omstandigheden is de zorgtoeslag te laat aangevraagd. Eiser vindt dat verweerder een uitzondering moet maken en coulance moet betrachten.
De rechtbank stelt vast dat eiser zijn aanvraag voor zorgtoeslag over het berekeningsjaar 2018 te laat heeft ingediend. Dat had hij namelijk vóór 1 september 2019 moeten doen. Eiser heeft de aanvraag pas op 4 oktober 2019 ingediend. De termijn voor het indienen van een aanvraag om zorgtoeslag is een dwingende termijn volgens de wet. [1] Dit betekent dat er geen mogelijkheid is om na de uiterste datum alsnog een aanvraag te doen.
Er is geen hardheidsclausule. Dit betekent dat verweerder geen rekening kan houden met de persoonlijke omstandigheden van eiser. Verweerder mocht ook niet uit coulance een uitzondering maken voor eiser. Dat heeft de hoogste bestuursrechter van Nederland ook zo bepaald. [2]
4. Uit de toelichting van eisers gemachtigde ter zitting begrijpt de rechtbank dat deze normaal gesproken ten behoeve van eiser om uitstel voor het doen van aangifte inkomstenbelasting verzoekt – hetgeen dan meebrengt dat ook zorgtoeslag later kan worden aangevraagd. Dat is voor het toeslagjaar 2018 misgegaan. De rechtbank begrijpt dat eisers gemachtigde zich heeft vergist en nooit heeft gewild dat deze situatie zou ontstaan. De omstandigheid dat de gemachtigde van eiser, naar hij stelt, als gevolg hiervan schade lijdt omdat hij de zorgtoeslag dan uit eigen zak aan zijn cliënt – eiser – zou terugbetalen, is echter geen reden om tot een ander oordeel te komen. Een ander oordeel zou namelijk betekenen dat niet eiser(s gemachtigde) maar de belastingbetaler zou opdraaien voor de vergissing van eiser c.q. zijn gemachtigde. De rechtbank is van oordeel dat dit niet juist zou zijn, omdat het hier uiteindelijk gaat om een eigen verantwoordelijkheid van eiser om een tijdige aanvraag te doen.
5. Verweerder heeft de aanvraag om zorgtoeslag van eiser terecht afgewezen.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O. Veldman, rechter, in aanwezigheid van
mr. B.L. Meijer, griffier. De beslissing is uitgesproken op 4 november 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd deuitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Zie artikel 15, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir).
2.De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State van 23 juli 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:2755).