In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 4 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Belastingdienst/Toeslagen. De eiser had een aanvraag voor zorgtoeslag over het berekeningsjaar 2018 ingediend, maar deze aanvraag was te laat, namelijk pas op 4 oktober 2019, terwijl de uiterste datum voor indiening 1 september 2019 was. De rechtbank oordeelde dat de termijn voor het indienen van een aanvraag om zorgtoeslag een dwingende termijn is, wat betekent dat er geen mogelijkheid is om na de uiterste datum alsnog een aanvraag te doen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen hardheidsclausule bestaat die in dit geval zou kunnen worden ingeroepen, en dat de persoonlijke omstandigheden van de eiser niet kunnen leiden tot een uitzondering op de regels. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, waarbij werd benadrukt dat de verantwoordelijkheid voor een tijdige aanvraag bij de eiser ligt. De rechtbank heeft ook aangegeven dat het verzoek van de eiser om coulance niet kan worden ingewilligd, omdat dit zou betekenen dat de belastingbetaler zou opdraaien voor de vergissing van de eiser of zijn gemachtigde. De uitspraak is gedaan door mr. O. Veldman, in aanwezigheid van griffier mr. B.L. Meijer, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.