In deze zaak heeft de kantonrechter op 2 november 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen een besloten vennootschap, aangeduid als [verzoekster], en een werknemer, aangeduid als [verweerder]. [Verweerder] was sinds 1 oktober 2015 in dienst bij [verzoekster] en had verschillende functies vervuld binnen het bedrijf. De werkgever verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op basis van (ernstig) verwijtbaar handelen van [verweerder] en een verstoorde arbeidsverhouding. De kantonrechter heeft de procedure besproken op een zitting op 29 september 2020, waar beide partijen vertegenwoordigd waren.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat [verzoekster] meerdere keren heeft geprobeerd om de situatie te verbeteren door [verweerder] over te plaatsen naar andere afdelingen, maar dat dit niet heeft geleid tot een verbetering van de arbeidsrelatie. [Verweerder] heeft zich op verschillende momenten ziek gemeld en er zijn klachten van collega's over zijn gedrag, waaronder intimidatie en pesten. Ondanks deze klachten heeft de kantonrechter geoordeeld dat [verzoekster] onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de stellingen over het verwijtbare gedrag van [verweerder]. De kantonrechter concludeert dat er geen redelijke grond is voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst en dat de werkgever zich onvoldoende heeft ingespannen om de arbeidsrelatie te herstellen.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst afgewezen en [verzoekster] veroordeeld in de proceskosten van [verweerder]. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.