ECLI:NL:RBMNE:2020:4496

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 oktober 2020
Publicatiedatum
23 oktober 2020
Zaaknummer
UTR 19/4787
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor tijdelijk afwijkend gebruik van bestemmingsplan voor overloopparkeerterrein bij speelpark

In deze zaak gaat het om een beroep tegen een omgevingsvergunning die is verleend aan Speelpark "Oud Valkeveen" B.V. voor het gebruik van een weiland als overloopparkeerterrein. De vergunning is verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gooise Meren, ondanks bezwaren van Stichting De Limiten en Valkeveen en andere omwonenden. De rechtbank heeft op 23 oktober 2020 geoordeeld dat het onderzoek naar de effecten van het parkeerterrein op beschermd natuurgebied en beschermde diersoorten toereikend is. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een verkeersaantrekkende werking van het parkeerterrein, ook al zou er meer parkeerruimte zijn dan voorheen. De rechtbank heeft vastgesteld dat alle partijen het erover eens zijn dat de situatie is verbeterd met het overloopparkeerterrein. De rechtbank heeft het beroep van de stichting ongegrond verklaard en het beroep van de omwonenden niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij te laat waren met het indienen van hun beroep. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de vergunning in overeenstemming is met de goede ruimtelijke ordening en dat de belangen van de omwonenden zijn meegewogen in de besluitvorming.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/4787

uitspraak van de meervoudige kamer van 23 oktober 2020 in de zaak tussen

Stichting De Limiten en Valkeveen en

[eiser 2] en anderen, alle te [woonplaats] , eisers
(gemachtigde: mr. H. Koolen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gooise Meren, verweerder
(gemachtigde: mr. A. Blokhuis-van Balen).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Speelpark “Oud Valkeveen” B.V., te Amsterdam
(gemachtigde: mr. J.S. Haakmeester).

Procesverloop

Bij besluit van 11 december 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder aan Speelpark
“Oud Valkeveen” B.V. (hierna: Oud Valkeveen) een omgevingsvergunning verleend voor het gebruik van een weiland als overloopparkeerterrein op het perceel [adres] in [woonplaats] , voor ten hoogste tien jaren.
Bij besluit van 26 september 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juli 2020. Namens Stichting De Limiten en Valkeveen (hierna: de stichting) zijn verschenen [A] (penningmeester) en [B] , bijgestaan door de gemachtigde van de stichting. Tevens is verschenen de door eisers ingeschakelde deskundige, [C] , Bsc, ecoloog/onderzoeker bij Wageningen Environmental Research. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door [D] en mr. [E] . Namens Oud Valkeveen is verschenen [F] (directeur), bijgestaan door de gemachtigde.
De rechtbank heeft op de zitting beslist dat verweerder en Oud Valkeveen niet in de gelegenheid worden gesteld om schriftelijk te reageren op wat door de deskundige [C] ter zitting naar voren is gebracht.
De rechtbank heeft het verzoek van Oud Valkeveen van 16 oktober 2020 tot heropening van het onderzoek afgewezen.

Overwegingen

Feiten en grondslag bestreden besluit
1. Oud Valkeveen in [woonplaats] is een familiepretpark met een speeltuin. De bezoekers van het park kunnen parkeren op het parkeerterrein op het terrein van het park zelf. Bezoekers komen op dat parkeerterrein via de Valkeveenselaan. Op dagen waarop het mooi weer is en veel mensen vrij zijn, kan het druk zijn, met veel bezoekers die met de auto komen.
Op die piekmomenten is er op het eigen parkeerterrein van Oud Valkeveen onvoldoende parkeergelegenheid voor de bezoekers. Bezoekers parkeerden op die dagen onder meer in de berm van de Valkeveenselaan. Omwonenden ervaren daarvan overlast en hinder. Daarom is gezocht naar een andere parkeeroplossing. Oud Valkeveen wil een weiland in de directe omgeving van het park maximaal 20 dagen per jaar gebruiken als overloopparkeerterrein. Het geldende bestemmingsplan staat dat niet toe. Oud Valkeveen heeft daarom een omgevingsvergunning aangevraagd bij verweerder. Vervolgens heeft verweerder de besluiten genomen die onder het kopje ‘Procesverloop’ staan.
2. Verweerder heeft de omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Op grond van die bepaling kan een omgevingsvergunning worden verleend voor het afwijken van het bestemmingsplan, als de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en als sprake is van een geval als bedoeld in artikel 4 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor). Verweerder stelt zich op het standpunt dat van strijd met de goede ruimtelijke ordening geen sprake is en dat het gebruik op grond van artikel 4, onderdeel 11, van bijlage II bij het Bor voor een termijn van ten hoogste tien jaar kan worden toegestaan.
Aan het bestreden besluit heeft verweerder onder meer rapporten van Ecogroen van 16 mei 2018 en 31 juli 2018 ten grondslag gelegd.
Standpunten van partijen
3. Eisers hebben aangevoerd dat het bestreden besluit een onevenredige inbreuk maakt op het woon-, werk,- en leefklimaat van de omwonenden en inwoners van de gemeente. Volgens eisers is het vergunde gebruik als overloopparkeerterrein in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Zij wijzen daarbij met name op het verkeersaspect en op het feit dat de parkeeroverlast niet wordt opgelost. Eisers stellen verder dat het bestreden besluit niet is voorzien van een deugdelijke motivering en verder ontbreekt een evenredige belangenafweging. Eisers wijzen daarnaast op de gevolgen die het vergunde gebruik heeft voor de beschermde natuur. Een deugdelijk milieuonderzoek heeft niet plaatsgevonden.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij de omgevingsvergunning terecht en op de juiste gronden heeft verleend. Er is geen sprake van strijd met een goede ruimtelijke ordening en er heeft een zorgvuldige belangenafweging plaatsgevonden. Uit de onderzoeken door Ecogroen blijkt volgens verweerder dat er geen aantasting plaatsvindt van de natuurwaarden en diersoorten in het gebied.
5. Oud Valkeveen wijst erop dat het gebruik van het overloopparkeerterrein niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat. Met de aan de vergunning verbonden voorschriften is gewaarborgd dat er geen afbreuk wordt gedaan aan de natuur- en landschappelijke waarden. Daarbij heeft Oud Valkeveen zich verbonden om aanvullende maatregelen te treffen die de kwaliteit van de huidige natuurwaarden van het weiland zullen versterken.
Het oordeel van de rechtbank
Ontvankelijkheid
6. De rechtbank moet ambtshalve toetsen of het beroep ontvankelijk is. De rechtbank gaat eerst in op de vraag of de stichting belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In geval van een rechtspersoon is daarvoor bepalend of deze krachtens zijn statutaire doelstellingen en blijkens zijn feitelijke werkzaamheden een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken algemeen of collectief belang in het bijzonder behartigt. De rechtbank is van oordeel dat dit voor de stichting zo is en zij zal dat uitleggen.
7. Volgens de statuten van de stichting heeft zij als doel het behoud, bescherming en herstel van de fysieke leefomgeving van het grondgebied van de gemeente Naarden en de gemeente Huizen. Het begrip leefomgeving heeft daarbij betrekking op de cultuurhistorische-, landschappelijke- en natuurwaarden, het milieu en de menselijke gezondheid waaronder ook wordt verstaan geluids- en verkeersoverlast, de flora en fauna en een goede transparante, voor dit gebied geëigende ruimtelijke ordening en handhaving daarvan. Het bestreden besluit heeft betrekking op een activiteit die plaatsvindt binnen het in de statuten omschreven werkgebied en het valt binnen de reikwijdte van de doelstelling van de stichting (behoud en bescherming van natuurwaarden en milieu en de menselijke gezondheid, in het bijzonder verkeersoverlast). Op de zitting heeft [B] toegelicht dat de feitelijke werkzaamheden van de stichting bestaan uit het versturen van nieuwsbrieven, het voeren van overleg met het gemeentebestuur en de provincie, het geven van commentaar op ruimtelijke plannen en het samenwerken met andere belangenorganisaties. De conclusie is dat de stichting krachtens haar statutaire doelstelling en blijkens haar feitelijke werkzaamheden een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang in het bijzonder behartigt, zodat zij belanghebbende is. Het beroep is daarom ontvankelijk, voor zover het is ingesteld door de stichting.
8. Ter zitting is bevestigd dat ook is bedoeld om namens een aantal omwonenden beroep in te stellen. De rechtbank stelt vast dat in het pro forma beroepschrift slechts staat dat de stichting en ‘haar betrokkenen, bewoners van het Valkeveense gebied’ beroep wensen in te stellen tegen het bestreden besluit. In het beroepschrift zijn deze bewoners niet met naam genoemd. Pas bij het indienen van de gronden van het beroep is een lijst overgelegd met daarop de namen van de betreffende omwonenden en pas toen is hun identiteit bekend geworden. Op dat moment was de beroepstermijn echter al verstreken. De identiteit had echter vóór het aflopen van de beroepstermijn bekend moeten zijn en dit kan niet buiten die termijn worden gerepareerd. Dat betekent dat deze omwonenden te laat zijn met het instellen van beroep. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk, voor zover het is ingesteld door deze omwonenden.
Procesbeslissingen
9. De rechtbank heeft op de zitting beslist dat verweerder en Oud Valkeveen niet in de gelegenheid worden gesteld om schriftelijk te reageren op wat door de deskundige [C] op de zitting is verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de wet toestaat dat een deskundige wordt meegenomen door een partij naar de zitting om een toelichting te geven. In dit geval was dit ook op voorhand en tijdig aangekondigd door de gemachtigde van eisers. Verweerder en Oud Valkeveen hebben op de zitting ook op een adequate wijze kunnen reageren op wat door de deskundige is verklaard.
10. Oud Valkeveen heeft na de zitting verzocht het onderzoek te heropenen. Aan de afwijzing van dat verzoek ligt het volgende ten grondslag. Oud Valkeveen wilde de gelegenheid krijgen om een rapport van deskundige [C] over te leggen, dat door eisers in een beroepsprocedure bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is ingediend en waarmee Oud Valkeveen na de zitting bekend is geraakt. In dit rapport zou [C] een ander standpunt hebben ingenomen dan op de zitting bij de rechtbank. Ook zonder nader onderzoek naar deze gestelde tegenstrijdigheid komt de rechtbank echter al tot het oordeel dat wat [C] op de zitting naar voren heeft gebracht niet leidt tot de conclusie dat verweerder de rapporten van Ecogroen niet aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft kunnen leggen. De rechtbank verwijst naar overwegingen 19 tot en met 21 van deze uitspraak. Gelet hierop is er geen sprake van een onvolledig onderzoek dat tot heropening zou moeten leiden.
Wet natuurbescherming
11. Op de zitting is besproken dat één van de bezwaargronden betrekking had op artikel 19 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening, op grond waarvan afwijking van een bestemmingsplan de waarden van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) niet significant mag aantasten. Door de stichting is op de zitting bevestigd dat de beroepsgrond die betrekking heeft op het natuur- en milieuaspect, moet worden gezien in het licht van de Wet natuurbescherming (Wnb) en niet het NNN. Gelet hierop beschouwt de rechtbank de eerdere bezwaargrond over de Provinciale Ruimtelijke Verordening niet als onderdeel van het beroep.
12. De stichting stelt dat er onvoldoende deugdelijk natuur- en milieuonderzoek is verricht. De rapporten van Ecogroen zijn volgens haar onvoldoende toereikend en concludent. De stichting vreest voor een onaanvaardbare aantasting van natuur en milieu. De rechtbank begrijpt daaruit dat de stichting aanvoert dat mogelijk sprake is van strijd met de Wnb.
13. De beoordeling van dit standpunt van de stichting zou ertoe kunnen leiden dat moet worden vastgesteld dat voor de vergunde activiteit (het gebruik van het weiland als overloopparkeerterrein) ook toestemming op grond van de Wnb is vereist. In dat geval zou sprake zijn geweest van een ‘aanhaakplicht’ bij de omgevingsvergunning en was een verklaring van geen bedenkingen (vvgb) van gedeputeerde staten nodig geweest. Zonder een dergelijke vvgb had verweerder de omgevingsvergunning dan niet kunnen verlenen.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat in dit geval geen vvgb was vereist.
De rechtbank zal daarom allereerst beoordelen of verweerder zich terecht op dit standpunt heeft gesteld.
14. In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming (hoofdstuk 2 van de Wnb) en soortenbescherming (hoofdstuk 3 van de Wnb). Voor de gebiedsbescherming geldt dat een project geen significante gevolgen mag hebben voor een Natura 2000-gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied. Voor de soortenbescherming geldt dat de onder de Wnb beschermde soorten niet mogen worden verstoord.
15. Aan het bestreden besluit heeft verweerder twee rapporten van Ecogroen ten grondslag gelegd, namelijk een ‘natuurtoets effectbeoordeling’ van 16 mei 2018 en een ‘natuurtoets uitgebreid’ van 31 juli 2018. In beide rapporten gaat Ecogroen in op de gebiedsbescherming en de soortenbescherming uit de Wnb aan de hand van de hiervoor onder 14. genoemde criteria. Verweerder heeft zijn standpunt in de procedure bij de rechtbank onderbouwd met een nadere reactie van Ecogroen van 8 juli 2020.
16. In het rapport van 16 mei 2018 concludeert Ecogroen voor de soortenbescherming dat in het plangebied de graspieper broedend is te verwachten. Ecogroen schrijft dat tijdens het broedseizoen bij het gebruik van het overloopparkeerterrein rekening moet worden gehouden met deze soort. Volgens Ecogroen zijn geen negatieve effecten te verwachten als mitigerende maatregelen worden getroffen. Het plan heeft volgens Ecogroen geen negatief effect op flora, zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen en ongewervelden die bescherming genieten binnen de provincie Noord-Holland. Voor de gebiedsbescherming stelt Ecogroen vast dat het plangebied is gelegen binnen de begrenzing van het Natura 2000-gebied Eemmeer & Gooimeer Zuidoever. Geadviseerd wordt om de voortoets uit te breiden met een analyse waaruit blijkt wat de bijdrage van het weiland (en de directe omgeving) is voor de draagkracht van het Natura 2000-gebied voor de grauwe gans en in mindere mate voor de kleine zwaan en een analyse waarin per soort de overlap tussen verstoring door het gebruik van het weiland als parkeerterrein en het leefgebied van de betreffende soort in beeld wordt gebracht. Ecogroen heeft vervolgens de oorspronkelijke natuurtoets uitgebreid met een vervolgonderzoek en naar aanleiding daarvan is het rapport van 31 juli 2018 uitgebracht.
In dat rapport concludeert Ecogroen dat de bijdrage van het gebied voor de draagkracht van het Natura 2000-gebied als het gaat om de effecten van oppervlakteverlies voor het foerageergebied van de kwalificerende niet-broedvogelsoort grauwe gans verwaarloosbaar is en voor de kleine zwaan geheel ontbreekt. Ecogroen heeft verder beoordeeld of voor de niet-broedvogels grauwe gans, kleine zwaan, krakeend en smient sprake kan zijn van negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen als gevolg van verstoring. Ecogroen concludeert dat dit niet het geval is. Ook ten aanzien van de overige niet-broedvogelsoorten concludeert Ecogroen dat effecten van verstoring en daarmee op de instandhoudingsdoelen van die soorten op voorhand zijn uit te sluiten. Om de effecten van het tijdelijke overloopparkeerterrein op de natuurwaarden te minimaliseren, wordt door Ecogroen een aantal mitigerende maatregelen voorgesteld. In beide rapporten van Ecogroen staan de geraadpleegde bronnen weergegeven en uit de rapporten blijkt dat op 27 januari 2017 en op 5 juli 2018 veldbezoeken zijn gebracht, waarbij op laatstgenoemde datum de aanwezige vegetatie is bekeken en vergeleken met de vegetatiekartering van 2007. De conclusie in het rapport van 31 juli 2018 is dat deze de afgelopen tien jaar niet wezenlijk is veranderd.
17. Niet in geschil is dat Ecogroen een onafhankelijke en onpartijdige deskundige is. Een bestuursorgaan mag van een advies van een door hem ingeschakelde deskundige uitgaan, maar heeft daarbij een vergewisplicht. Verweerder moet nagaan of het advies op een zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze vergewisplicht volgt (voor andere adviseurs dan wettelijke adviseurs) uit artikel 3:2 van de Awb. Indien een partij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het advies afgaan. Zo nodig vraagt het bestuursorgaan de adviseur om een reactie op wat over het advies is aangevoerd. De rechtbank is van oordeel dat wat de stichting naar voren heeft gebracht geen concrete aanknopingspunten geeft om te twijfelen aan de rapporten van Ecogroen en dat verweerder deze rapporten daarom aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen. De rechtbank zal dit uitleggen.
18. De stichting heeft gesteld dat de rapporten van Ecogroen onvoldoende toereikend zijn. De rechtbank stelt vast dat door de stichting geen tegenrapport is overgelegd om dit standpunt te onderbouwen. De stichting heeft op de zitting weliswaar nog gesteld dat zij daartoe bereid is, maar dat is naar het oordeel van de rechtbank te laat. Als de stichting haar standpunt had willen onderbouwen met een tegenrapport, dan had het op haar weg gelegen om dit tijdig in deze beroepsprocedure te overleggen.
19. De stichting heeft wel de deskundige [C] meegenomen naar de zitting om toe te lichten waarom de rapporten van Ecogroen volgens haar onvoldoende toereikend zijn. [C] heeft op de zitting verklaard dat hij uit de rapporten van Ecogroen niet kan opmaken of het onderzoek op de juiste wijze, deugdelijk en volgens de juiste methodieken heeft plaatsgevonden. De rechtbank stelt vast dat [C] dus niet stelt dat de conclusies uit de rapporten van Ecogroen (zoals hiervoor in overweging 16. weergegeven) niet juist zijn, maar ‘slechts’ dat met behulp van de hem voorgestane methodiek niet is te controleren of die conclusies konden worden getrokken. De wet schrijft echter niet voor hoe door (of namens) een bestuursorgaan mag dan wel moet worden getoetst. Het enkele feit dat Ecogroen een andere onderzoeksmethode heeft toegepast dan [C] als deskundige voor ogen zou hebben gehad, maakt dus nog niet dat verweerder niet heeft mogen afgaan op de rapporten van Ecogroen. [C] had naar het oordeel van de rechtbank concreet moeten maken wat er volgens hem dan onjuist is aan het deskundigenadvies van Ecogroen. Het enkel geven van de eigen opvatting is onvoldoende om de benodigde twijfel te zaaien. Dat geldt in dit geval eens te meer, omdat een schriftelijk tegenrapport ontbreekt.
20. [C] heeft op de zitting verder gewezen op het onderzoek naar de foerageerroutes van de vleermuizen en heeft verklaard dat uit het rapport van Ecogroen niet valt op te maken hoe dit is onderzocht. De rechtbank volgt [C] daarin niet. Ecogroen heeft in het rapport van 16 mei 2018 geschreven dat van onmisbaar foerageergebied geen sprake is, omdat in de omgeving voldoende alternatieve foerageergebieden aanwezig zijn. Daarnaast blijft het plangebied behouden als foerageergebied, omdat de tijden voor het parkeren niet overlappen met tijden waarop het plangebied (mogelijk) wordt gebruikt als foerageergebied. Het plan geeft daarom volgens Ecogroen geen aanleiding schade te veronderstellen aan foerageergebieden van vleermuizen. Ook in de nadere reactie van 8 juli 2020 wordt dit door Ecogroen geschreven, waarbij wordt aangegeven dat het alternatieve foerageergebied zichtbaar is op diverse luchtfoto’s en kaartbeelden in het rapport. Naar het oordeel van de rechtbank maakt Ecogroen duidelijk op welke wijze zij dit aspect in de beoordeling heeft onderzocht en wordt duidelijk gemotiveerd waarom er geen sprake is van aantasting van een essentieel onderdeel van het foerageergebied. Door de gemachtigde van eisers is op de zitting erkend dat dit laatste het toetsingskader is voor verweerder in het kader van de Wnb.
21. [C] heeft er verder op de zitting nog op gewezen dat in het hele gebied sprake is van stikstofgevoelige vegetatie en vogelsoorten. Oud Valkeveen heeft in reactie daarop gesteld dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in een uitspraak van 21 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2835) heeft geoordeeld dat in het gebied waar het hier over gaat, geen voor stikstof gevoelige habitat-typen aanwezig zijn. Die uitspraak had echter betrekking op het Markermeer en het IJmeer, terwijl deze zaak ziet op het Eemmeer en Gooimeer Zuidoever. Daarom zal de rechtbank kijken naar wat Ecogroen hierover heeft geschreven. Ecogroen heeft geschreven dat de leefgebieden van de vogelsoorten waarvoor het gebied is aangewezen niet stikstofgevoelig zijn en dat het gebied ook niet is opgenomen in het PAS. Verder heeft Ecogroen geschreven dat geen verkeersaantrekkende werking wordt verwacht, zodat van negatieve effecten in het kader van vermesting en verzuring door stikstofdepositie geen sprake is. In de schriftelijke reactie van 8 juli 2020 schrijft Ecogroen dat de natuurwaarden in het naastgelegen Natura 2000-gebied ook niet gevoelig zijn voor verzuring en vermesting door stikstof. Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied met stikstofgevoelige natuurwaarden ligt op ruim 3 kilometer afstand en gezien de aard en de omvang van de activiteit zijn effecten op kilometers afstand van het plangebied uitgesloten volgens Ecogroen. De rechtbank is van oordeel dat, bezien in het licht van wat Ecogroen heeft geschreven, door (de deskundige van) de stichting onvoldoende is onderbouwd dat het rapport van Ecogroen op dit punt niet juist zou zijn.
22. De rechtbank stelt ten slotte vast dat de door Ecogroen voorgestelde mitigerende maatregelen door verweerder in de vorm van voorschriften aan de vergunning zijn verbonden. Verder wordt op eigen initiatief van Oud Valkeveen en in samenspraak met Staatsbosbeheer, het beheer van het weiland lokaal aangepast, zodat een structuurrijke zoom-mantel-vegetatie ontstaat die volledig aansluit bij de ambitie van het NNN.
23. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat sprake is van strijd met de Wnb, zodat van een ‘aanhaakplicht’ geen sprake was.
Goede ruimtelijke ordening
24. Vast staat dat het gebruik van het weiland als overloopparkeerterrein niet past binnen het ten tijde van de aanvraag geldende bestemmingsplan. Op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo kan voor het gebruiken van gronden in strijd met het bestemmingsplan een omgevingsvergunning worden verleend als de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en als sprake is van een geval als bedoeld in artikel 4 van bijlage II bij het Bor. Dat het gebruik valt onder artikel 4, onderdeel 11, van bijlage II bij het Bor, staat tussen partijen niet ter discussie.
25. Tussen partijen staat wel ter discussie of het gebruik van het weiland als overloopparkeerterrein al dan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Verweerder heeft in het primaire besluit een ruimtelijke onderbouwing opgenomen op grond waarvan hij zich op het standpunt stelt dat geen sprake is van strijd met een goede ruimtelijke ordening. Verweerder gaat in deze ruimtelijke onderbouwing gemotiveerd in op de aspecten beleid, flora en fauna, bodem en archeologie, water, geluid, verkeer en luchtkwaliteit. De stichting wijst met name op het verkeersaspect. Volgens haar is door het gebruik van het overloopparkeerterrein sprake van een verkeersaantrekkende werking en van een verkeersonveilige situatie.
26. Uit de stukken en de op de zitting gegeven toelichting is de rechtbank gebleken dat de stichting het vooral van belang vindt dat er niet wordt geparkeerd op de Valkeveenselaan.
De stichting zou daarbij het liefst zien dat in de vergunningvoorschriften wordt opgenomen dat er niet aan de Valkeveenselaan mag worden geparkeerd en dus dat er een parkeerverbod als voorschrift wordt opgenomen. De rechtbank overweegt dat parkeerverboden enkel via verkeersbesluiten kunnen worden geregeld. Daarvoor is aparte besluitvorming vereist. Het is juridisch gezien dus niet mogelijk om deze verkeersbesluiten in de vorm van vergunningvoorschriften te koppelen aan de omgevingsvergunning die aan Oud Valkeveen is verleend en die nu ter toetsing bij de rechtbank voorligt.
27. De stichting stelt dat de overbelaste verkeerssituatie in de weg staat aan het verlenen van de omgevingsvergunning. Zij heeft daarbij verwezen naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX3937). Daarin ging het om het bestemmen van een bepaald gebied tot een parkeerterrein. In die zaak stond echter, anders dan in deze zaak, vast dat het plan zou leiden tot een toename van het aantal verkeersbewegingen en dus dat het plan een verkeersaantrekkende werking had. De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat het enkele gebruik van het overloopparkeerterrein een verkeersaantrekkende werking heeft. Dat blijkt ook niet uit de cijfers. Mogelijk dat Oud Valkeveen zelf (al dan niet door nieuwe attracties) een groeiende verkeersaantrekkende werking heeft, maar dat is niet relevant voor de beoordeling van de in deze zaak verleende omgevingsvergunning. De activiteiten van Oud Valkeveen zelf zijn immers niet in strijd met het bestemmingsplan. De stichting heeft verder gesteld dat in de oude situatie ongeveer 400 parkeerplekken beschikbaar waren, terwijl op het overloopparkeerterrein 500 parkeerplekken beschikbaar zullen zijn. De rechtbank overweegt hierover dat, zelfs al zou worden aangenomen dat het nieuwe parkeerterrein meer parkeerruimte biedt dan in de oude situatie het geval was, dan nog steeds geldt dat het niet aannemelijk is geworden dat dit enkele gegeven zal leiden tot een toename van het aantal verkeersbewegingen. Dat het enkele gegeven dat er een (groter) parkeerterrein beschikbaar komt, zal leiden tot een toename van het aantal bezoekers, blijkt nergens uit.
28. Wat betreft de verkeersveiligheid heeft verweerder bij de vergunningverlening de nieuwe situatie moeten vergelijken met de oude situatie. Er moet dus worden gekeken naar het gebruik van het overloopparkeerterrein en in hoeverre dat eventueel ten koste gaat van de verkeersveiligheid ter plaatse. Alle partijen zijn het erover eens dat het gebruik door bezoekers aan Oud Valkeveen van de Valkeveenselaan als parkeerplaats kan leiden tot situaties die uit het oogpunt van verkeersveiligheid ongewenst zijn. Zowel verweerder als Oud Valkeveen stellen zich op het standpunt dat de verkeersveiligheid ter plaatse is verbeterd. Zij voeren aan dat in ieder geval een groot aantal auto’s geparkeerd wordt op het overloopparkeerterrein en dat er dus aanzienlijk minder auto’s worden geparkeerd langs de Valkeveenselaan. Zoals namens verweerder op de zitting ook is verklaard, betekent dit dat er minder voetgangers vanaf hun auto langs de Valkeveenselaan lopen, aangezien zij hun auto elders parkeren. Ook de stichting stelt in de stukken dat er door het gebruik van het overloopparkeerterrein enige verbetering is opgetreden. Verder heeft de stichting op de zitting ook gesteld dat de situatie in ieder geval niet slechter is geworden. Zo heeft [B] bevestigd dat het parkeren op drukke dagen (grotendeels) werkt op de manier zoals het is bedoeld, in die zin dat eerst wordt geparkeerd op het parkeerterrein van Oud Valkeveen zelf, dat daarna het overloopparkeerterrein wordt gebruikt en dat niet of nauwelijks wordt geparkeerd op de Valkeveenselaan. Zij heeft op de zitting weliswaar verklaard dat er in augustus 2019 nog wel is geparkeerd aan de Valkeveenselaan, maar ook daarvoor geldt dat het de rechtbank niet is gebleken dat de situatie toen verkeersonveiliger was dan voorheen.
Ter zitting heeft de stichting ook erkend dat wanneer het overloopparkeerterrein zou moeten sluiten, dit niet prettig zou zijn en dat de verkeerssituatie ter plaatse er dan niet veiliger op zou worden.
29. De door partijen overlegde rapporten over de verkeerssituatie werpen geen ander licht op de zaak. Verweerder verwijst naar het rapport ‘Monitoring en analyse verkeer en parkeren Oud Valkeveen’ van Goudappel Coffeng van 26 augustus 2019, dat is opgesteld in het kader van een bestemmingsplan voor Oud Valkeveen, dat separaat van de hier voorliggende omgevingsvergunning is opgesteld. In dit rapport staat dat de doorstroming en de verkeersveiligheid ter plaatse zijn verbeterd. De stichting heeft in deze procedure bij de rechtbank een notitie van Rho van 20 augustus 2019 overgelegd. Daaruit volgt echter niet dat de verkeersveiligheid door het overloopparkeerterrein verslechtert. Uit de toelichting die namens de stichting op de zitting is gegeven komt het beeld naar voren dat het overloopparkeerterrein, wanneer dat wordt gebruikt zoals het is bedoeld, tot een verbetering van de verkeerssituatie kan leiden, maar dat hiermee volgens de stichting zeker nog niet alle problemen zijn opgelost. Dat de verkeerssituatie bij het gebruik van het overloopparkeerterrein onveiliger zou zijn dan in de oude situatie het geval was, is echter niet gebleken.
30. De conclusie is dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het gebruik van het overloopparkeerterrein niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Belangenafweging
31. De beslissing om al dan niet met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo een omgevingsvergunning te verlenen, is een bevoegdheid van verweerder. Verweerder moet bij de beslissing of hij al dan niet gebruik maakt van deze bevoegdheid de belangen afwegen, waarbij verweerder beleidsruimte heeft. Dat blijkt uit vaste rechtspraak. De rechtbank moet zich beperken tot de vraag of verweerder in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. De rechtbank moet daarbij toetsen of verweerder de belangen op een zorgvuldige wijze heeft afgewogen en deugdelijk heeft gemotiveerd waarom een bepaalde keuze is gemaakt. De rechtbank is - anders dan de stichting heeft gesteld - van oordeel dat verweerder dat heeft gedaan en dat hij in redelijkheid tot zijn besluit om de omgevingsvergunning te verlenen, heeft kunnen komen.
32. Zoals blijkt uit wat hiervoor is overwogen heeft verweerder uitbreid rekening gehouden met de aspecten natuur en milieu en het behoud van de in het gebied aanwezige natuurwaarden. Dat verweerder het commerciële belang en de wensen van Oud Valkeveen heeft laten prevaleren boven het collectief belang en de belangen van onder meer de omwonenden, zoals door de stichting wordt gesteld, is de rechtbank niet gebleken. Integendeel, de rechtbank is van oordeel dat uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder juist de belangen van omwonenden bij zijn afweging heeft betrokken. Verweerder heeft oog gehad voor de onveilige verkeerssituatie en de ervaren overlast voor de omwonenden op piekmomenten. Met het overloopparkeerterrein wil verweerder voorzien in een aantrekkelijker woon- en leefklimaat voor de omwonenden, door de overlast die werd ervaren door voertuigen die langs de Valkeveenselaan werden geparkeerd, te beëindigen. In die zin is de aanwijzing van het overloopparkeerterrein zelfs ingegeven door de belangen van de omwonenden.
Conclusie en gevolgen
33. De conclusie is dat verweerder de omgevingsvergunning terecht en op juiste gronden aan Oud Valkeveen heeft verleend. Het beroep is daarom ongegrond, voor zover het is ingesteld door de stichting.
34. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk, voor zover het is ingesteld door [eiser 2] en andere omwonenden;
  • verklaart het beroep ongegrond, voor zover het is ingesteld door de stichting.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N. van Esch, voorzitter, en mr. K. de Meulder en
mr. E.C. Matiasen, leden, in aanwezigheid van mr. A. Belhadi, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 oktober 2020.
de griffier is verhinderd om de voorzitter is verhinderd om
de uitspraak te ondertekenen de uitspraak te ondertekenen
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.