201112551/1/R1.
Datum uitspraak: 8 augustus 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Thorn, gemeente Maasgouw,
2. [appellant sub 2], wonend te Thorn, gemeente Maasgouw, en anderen,
de raad van de gemeente Maasgouw,
verweerder.
Bij besluit van 6 oktober 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Bestemmingsplan parkeren achter de Steeg Thorn" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 december 2011, en [appellant sub 2] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 december 2011, beroep ingesteld. [appellant sub 2] en anderen hebben hun beroep aangevuld bij brief van 24 december 2011.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 juli 2012, waar [appellant sub 1] in persoon en de raad vertegenwoordigd door C.C. van Vliet, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting als partij gehoord het hotel Hotel Crasborn, vertegenwoordigd door A.M.W.M. de Leeuw, en het restaurant De Pannekoekenbakker Thorn, vertegenwoordigd door P.M. Hendrikx.
2.1. Het plangebied ligt in de oude kern Thorn tussen de Steeg en de Bogenstraat. Het plan voorziet in het realiseren van een parkeerterrein met 26 parkeerplaatsen voor het naastgelegen Hotel Crasborn en De Pannekoekenbakker.
2.2. Het beroep van [appellant sub 1] is gericht tegen de vaststelling van het plan. Hij betoogt allereerst dat de door de raad gestelde noodzaak van het legaliseren van de parkeerplaatsen ontbreekt. Uit de brief van 1 maart 2011 van de gemeente volgt dat ter plaatse niet meer illegaal geparkeerd wordt, aldus [appellant sub 1]. De achterliggende reden van het plan is volgens hem parkeergelegenheid te bieden aan de bezoekers van het Hotel Crasborn en De Pannekoekenbakker.
2.2.1. Blijkens de verbeelding zijn aan de gronden ten westen van de percelen Steeg 2, [locatie 1] en 4 de bestemming "Verkeer - Parkeerterrein (V-P)" en de dubbelbestemmingen "Waarde - Archeologie" en "Waarde - Beschermd stadsgezicht" toegekend. Aan de randen van het noordoostelijke gedeelte van het plangebied is blijkens de verbeelding eveneens de aanduiding "groen" toegekend.
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels zijn gronden met de bestemming "Verkeer - Parkeerterrein (V-P)" bestemd voor onder meer parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, waaronder bermen en beplanting en ter plaatse van de aanduiding "groen" voor hagen ten behoeve van de landschappelijke inpassing.
De woning van [appellant sub 1] op het perceel [locatie 1] is blijkens de verbeelding gelegen op een afstand van ongeveer 4 m van gronden met de bestemming "Verkeer - Parkeerterrein (V-P)".
2.2.2. Ter zitting is door de raad te kennen gegeven dat het voorziene parkeerterrein slechts bestemd is voor bezoekers van het naastgelegen Hotel Crasborn en De Pannekoekenbakker. Vanwege de bevordering van het toerisme en de recreatie is de verkeers- en parkeerdruk op de openbare ruimten en binnengebieden de afgelopen jaren in Thorn fors gestegen en werd er in het plangebied reeds meer dan tien jaar geparkeerd in strijd met de op grond van het voorheen geldende bestemmingsplan "Stadsgezicht Thorn 2002" toegekende bestemming "Tuin", aldus de raad. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich naar het oordeel van Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er behoefte is aan het parkeerterrein.
Voor zover [appellant sub 1] wijst op de brief van 1 maart 2011 waaruit volgens hem blijkt dat in het plangebied niet meer illegaal geparkeerd wordt, overweegt de Afdeling dat in deze brief is medegedeeld dat tijdens een hercontrole naar aanleiding van het opleggen van een last onder dwangsom is geconstateerd dat de gronden van het plangebied toentertijd niet in gebruik waren voor parkeerdoeleinden. Hiermee is naar het oordeel van de Afdeling niet gebleken dat geen behoefte bestaat aan het realiseren van het parkeerterrein.
2.3. Verder betoogt [appellant sub 1] dat een alternatieve parkeerlocatie aan de Waterstraat bestaat op een afstand van ongeveer 300 m en dat deze afstand acceptabel is.
2.3.1. De Afdeling overweegt dat de raad bij de keuze van de bestemming een afweging dient te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beoordelingsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen. De raad heeft gesteld dat de locatie aan de Waterstraat geen optie is vanwege de afstand van ongeveer 300 m tussen deze locatie en Hotel Crasborn en De Pannekoekenbakker. Volgens de raad volgt uit de CROW-parkeerkencijfers in de publicatie 182 van september 2008 "CROW, Parkeerkencijfers - basis voor parkeernormering" (hierna: CROW-publicatie) dat een acceptabele loopafstand tussen de parkeerplaats en het bestemmingsadres voor de functies wonen en ontspanning 100 m is. Ter zitting is voorts door Hotel Crasborn gesteld dat vanuit het hotel geen zicht is op de locatie aan de Waterstraat, zodat bezoekers van het hotel eveneens geen zicht hebben op hun voertuig. Gelet op het voorgaande heeft de raad in redelijkheid niet voor het door [appellant sub 1] aangedragen alternatief hoeven kiezen. Voor zover [appellant sub 1] heeft betoogd dat wat betreft de functie winkelen een afstand van 300 m in de CROW-publicatie acceptabel wordt gevonden, overweegt de Afdeling dat het voorziene parkeerterrein bedoeld is voor bezoekers van Hotel Crasborn en De Pannekoekenbakker.
2.4. [appellant sub 1] betoogt voorts dat het realiseren van een parkeerterrein op een afstand van 4 m van zijn woning zal leiden tot aantasting van zijn woongenot vanwege geluidsoverlast en lichthinder en tot aantasting van zijn privacy. Hij voert daarbij aan dat de verkeerstelling in het op 1 maart 2011 door adviesbureau Windwill opgestelde rapport "Akoestisch onderzoek legalisatie parkeerplaats Thorn" (hierna: akoestisch onderzoek) niet representatief is, omdat Hotel Crasborn toentertijd was gesloten. Verder is volgens hem in het akoestisch onderzoek ten onrechte geen rekening gehouden met regulier verkeer.
2.4.1. Blijkens de verbeelding is aan de gronden tegenover de woning van [appellant sub 1] op het perceel [locatie 1] de aanduiding "groen" toegekend. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, onder d, van de planregels zijn gronden ter plaatse van de aanduiding "groen" bestemd voor hagen ten behoeve van de landschappelijke inpassing. De raad heeft ter zitting te kennen gegeven dat de bestaande hagen als zodanig zijn bestemd en dat deze een afscherming vormen tussen het parkeerterrein en de woning van [appellant sub 1] waardoor de lichtbundels uit de koplampen niet zijn woning in kunnen schijnen. Dat het parkeerterrein hoger ligt dan de Steeg maakt het voorgaande niet anders, nu ter zitting is gebleken dat de bestaande hagen ongeveer 2 m hoog zijn. Voorts heeft Hotel Crasborn ter zitting onweersproken gesteld dat de in- en uitrit van het parkeerterrein niet tegenover de woning van [appellant sub 1] ligt, maar ten noorden hiervan en dat als gevolg van de smalle wegbreedte van de Steeg ten zuiden van de woning van [appellant sub 1] het verkeer van en naar het parkeerterrein niet langs zijn woning zal rijden. Gelet op het voorgaande heeft [appellant sub 1] niet aannemelijk gemaakt dat het realiseren van het parkeerterrein zal leiden tot een ernstige aantasting van zijn privacy dan wel lichthinder tot gevolg zal hebben.
2.4.2. In de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG-brochure) wordt een richtafstand aanbevolen van 30 m van een autoparkeerterrein tot een rustige woonwijk. De VNG-brochure voorziet evenwel in de mogelijkheid de richtafstand met één afstandsstap te verlagen indien sprake is van het omgevingstype gemengd gebied. Niet in geschil is dat het plangebied kan worden aangemerkt als gemengd gebied in de zin van de VNG-brochure, omdat direct naast woningen andere functies voorkomen, zoals horeca. De richtafstand van 30 m op basis van de VNG-brochure kan derhalve worden verlaagd naar 10 m.
De afstand tussen de woning van [appellant sub 1] en het voorziene parkeerterrein is ongeveer 4 m. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat de in de VNG-brochure aanbevolen afstanden indicatief zijn en dat afwijking hiervan in beginsel mogelijk is met dien verstande dat een afwijking voldoende dient te worden gemotiveerd. De raad is afgeweken van de VNG-brochure onder verwijzing naar het akoestisch onderzoek, waarin de akoestische gevolgen ten gevolge van het parkeerterrein op de omliggende woningen zijn onderzocht.
2.4.3. Niet in geschil is dat het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: Barim) niet van toepassing is op het parkeerterrein. In het kader van een goede ruimtelijke ordening heeft de raad aansluiting gezocht bij de geluidsnormering in het Barim.
Ingevolge artikel 2.17, eerste lid, onder a, van het Barim mag het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting op de gevel van gevoelige gebouwen niet meer bedragen dan 50, 45 en 40 dB(A) voor onderscheidenlijk de dag-, avond- en nachtperiode.
2.4.4. De Afdeling is van oordeel dat [appellant sub 1] niet aannemelijk heeft gemaakt dat het realiseren van het parkeerterrein voor hem onaanvaardbare geluidsoverlast met zich brengt. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat in het akoestisch onderzoek wordt geconcludeerd dat voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau wordt voldaan aan de grenswaarden van het Barim. De raad heeft ter zitting voorts te kennen gegeven dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening, nu de activiteiten en de daarbij behorende geluidsniveaus plaatsvinden in een (toeristisch) centrum en wat niveau betreft aansluiten bij de geluidsniveaus ten gevolge van andere activiteiten in deze omgeving en derhalve bij het karakter van een (toeristisch) centrum met veel bezoekers passen en de berekende geluidsniveaus wat aard en omvang betreft overeenkomen met de geluidsniveaus zoals die door het autonome verkeer reeds worden veroorzaakt.
Voor zover [appellant sub 1] heeft betoogd dat in het akoestisch onderzoek ten onrechte geen rekening is gehouden met cumulatie van geluid, overweegt de Afdeling dat de raad in redelijkheid kunnen afzien van het berekenen van de geluidsbelasting van het reguliere verkeer in de Steeg nu uit de op 21 januari 2011 gehouden verkeerstelling volgt dat in de Steeg in totaal slechts 144 verkeersbewegingen per etmaal plaatsvinden. [appellant sub 1] heeft ter zitting voorts niet aannemelijk gemaakt dat deze verkeerstelling niet representatief is en geen redelijk beeld geeft van de verkeersintensiteiten ter plaatse.
2.4.5. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat ten gevolge van het realiseren van de voorziene parkeerplaats het woongenot van [appellant sub 1] niet onaanvaardbaar zal worden aangetast.
2.5. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.
2.6. Het beroep van [appellant sub 2] en anderen is gericht tegen de vaststelling van het plan. Zij betogen allereerst dat als gevolg van het plan de verkeersintensiteit in de Steeg onaanvaardbaar zal toenemen, terwijl deze weg hiervoor niet geschikt is.
2.6.1. Vast staat dat op het voorziene parkeerterrein maximaal 26 parkeerplaatsen gerealiseerd kunnen worden. In de plantoelichting staat dat het plan leidt tot een toename van 47 verkeersbewegingen per etmaal en dat deze geringe toename ondanks het smalle wegprofiel van de Steeg goed te verwerken is.
2.6.2. De Afdeling is van oordeel dat [appellant sub 2] en anderen niet aannemelijk hebben gemaakt dat het realiseren van het parkeerterrein zal leiden tot een dusdanige toename van het aantal verkeersbewegingen dat in de Steeg verkeersproblemen zullen ontstaan en dat het plan zal leiden tot een verkeersonveilige situatie in de Steeg. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de raad heeft toegelicht dat op grond van de Limburgse uitgangspunten weginrichting de Steeg moet worden getypeerd als een erftoegangsweg type II waar een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt en dat op dit type weg een intensiteit van maximaal 5.000 motorvoertuigen per etmaal (hierna: mvt/etmaal) acceptabel is. Uit de op 21 januari 2011 gehouden verkeerstelling volgt dat de verkeersbewegingen in de Steeg in ruime mate onder de acceptabele waarde van 5.000 mvt/etmaal blijven.
Voor zover [appellant sub 2] en anderen er op wijzen dat de Steeg reeds een hogere verkeersintensiteit kent vanwege de afsluiting van de Hoogstraat voor touringcars en vrachtverkeer, overweegt de Afdeling dat de raad te kennen heeft gegeven dat de Hoogstraat niet is afgesloten voor vrachtverkeer maar dat juist de Steeg, behoudens tussen 09:00 uur en 15:00 uur, is afgesloten voor vrachtverkeer en dat de Steeg geen alternatieve route is voor touringcars richting de Waterstraat omdat de Steeg een doodlopende straat is zonder keermogelijkheid.
2.7. Verder betogen [appellant sub 2] en anderen dat vanwege de verkeersaantrekkende werking van het voorziene parkeerterrein de historische kern van Thorn wordt aangetast en dat dit in strijd is met het gemeentelijk beleid. Voorts betogen [appellant sub 2] en anderen dat het plan leidt tot ongewenste verstening.
2.7.1. Blijkens de verbeelding is aan de randen van het zuidwestelijke gedeelte van het plangebied de bestemming "Verkeer - Parkeerterrein (V-P)" met de aanduiding "specifieke vorm van waarde - muur" toegekend.
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, onder c, van de planregels zijn de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van waarde - muur" bestemd voor een cultuurhistorisch waardevolle muur.
Ingevolge lid 3.2.1 mogen op gronden met de bestemming "Verkeer - Parkeerterrein (V-P)" geen gebouwen worden gebouwd.
Ingevolge lid 3.2.2, onder b, dient in afwijking van het bepaalde onder a de cultuurhistorisch waardevolle muur ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van waarde - muur" naar hoogte, breedte, materialen en poortopeningen als bestaand in stand te blijven.
2.7.2. In de plantoelichting staat dat het plangebied is gelegen in het in 1973 aangewezen beschermd stadsgezicht Thorn. Het plangebied is in het voorheen geldende bestemmingsplan "Stadsgezicht Thorn 2002" aangeduid als karakteristiek binnenterrein. Deze binnenterreinen zijn van waarde voor het karakter van het beschermd stadsgezicht. Binnen het plangebied is een aantal beschermde muren gelegen. Om aan de waarde van dit karakteristieke binnenterrein geen afbreuk te doen, zullen volgens de plantoelichting de bestaande muren en hagen behouden blijven en mogen geen nieuwe gebouwen worden opgericht.
2.7.3. De Afdeling is van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de verkeersaantrekkende werking van het plan de historische kern van Thorn niet aantast. Daarbij wordt van belang geacht dat aan de waardevolle muren in het plangebied de aanduiding "specifieke vorm van waarde - muur" is toegekend, zodat ingevolge artikel 3, lid 3.1 en lid 3.2.2, onder b, van de planregels deze muren beschermd worden en naar hoogte, breedte, materialen en poortopeningen als bestaand in stand dienen te blijven, en dat het plan slechts een geringe toename van het aantal verkeersbewegingen tot gevolg heeft.
De raad heeft voorts toegelicht dat ingevolge artikel 3, lid 3.1, onder d, van de planregels de bestaande hagen in het plangebied worden behouden en dat ingevolge lid 3.2.1 op gronden met de bestemming "Verkeer - Parkeerterrein (V-P)" geen gebouwen mogen worden opgericht. Gelet hierop en nu de desbetreffende gronden feitelijk al worden gebruikt voor parkeerdoeleinden, hebben [appellant sub 2] en anderen niet aannemelijk gemaakt dat het plan leidt tot een verdere verstening van de omgeving.
2.8. Ten slotte betogen [appellant sub 2] en anderen dat uit de uitspraak van de Afdeling van 27 september 1996, zaak nr. R03.92.0780., volgt dat op de desbetreffende gronden niet geparkeerd mag worden.
2.8.1. In de uitspraak van 27 september 1996 is het volgende overwogen:
"Aannemelijk is dat appellant bij de exploitatie van hotel "Crasborn" enig nadeel ondervindt indien hij geen parkeerplaats voor zijn gasten ter beschikking heeft op de onderhavige locatie. Dit neemt niet weg dat verweerder de belangen die zijn gemoeid met het tegengaan van de toenemende verkeersintensiteit binnen de historische kern van de gemeente Thorn van grote betekenis heeft kunnen achten. (..) Uit de stukken en ter zitting is overigens duidelijk geworden dat voor appellant de mogelijkheid open staat om op redelijke afstand van zijn hotel parkeerplaatsen voor zijn gasten te reserveren.
Het vorenstaande voert de Afdeling tot de slotsom dat niet staande kan worden gehouden dat verweerder op basis van al hetgeen ten tijde van het bestreden besluit naar voren was gekomen omtrent de af te wegen belangen, het belang van appellant bij het verwezenlijken van een parkeerplaats ter plaatse niet in redelijkheid van ondergeschikte betekenis heeft kunnen achten."
2.8.2. De Afdeling overweegt dat in het feit dat de raad voorheen afwijzend stond tegenover de realisering van een parkeerterrein ter plaatse, geen grond wordt gevonden voor het oordeel dat de raad het onderhavige bestemmingsplan niet heeft mogen vaststellen. In dit verband is van belang dat de inzichten van de raad kunnen wijzigen.
2.9. In hetgeen [appellant sub 2] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Het beroep van [appellant sub 2] en anderen is ongegrond.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J.G. Driessen, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Driessen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2012