ECLI:NL:RBMNE:2020:4446

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 september 2020
Publicatiedatum
17 oktober 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5261
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie

Op 15 september 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak betreffende een beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de toekenning van een WIA-uitkering. Eiser, die als automonteur werkte, was na een auto-ongeluk in 2016 arbeidsongeschikt geraakt. Het UWV had hem aanvankelijk 100% arbeidsongeschikt geacht, maar in een later besluit werd hij per 19 maart 2019 op 30,5% arbeidsongeschikt beoordeeld. Eiser stelde dat deze wijziging in zijn arbeidsongeschiktheid onterecht was en dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was uitgevoerd. De rechtbank oordeelde dat het UWV zich op zorgvuldige wijze had gebaseerd op medische rapportages en dat de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid juist was. Eiser had geen nieuwe medische gegevens overgelegd die de rechtbank tot een ander oordeel konden brengen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat de hoogte van de WIA-uitkering ongewijzigd bleef tot 18 januari 2020, waardoor eiser niet in een nadeliger positie was gekomen. De uitspraak werd niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/5261

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 september 2020 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser
(gemachtigde: mr. S.G. Blasweiler),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: M. Tieman).

Procesverloop

Bij besluit van 25 maart 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een loongerelateerde werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. Hij wordt 100% arbeidsongeschikt geacht. Eiser ontvangt deze uitkering tot en met 18 januari 2020.
Bij besluit van 1 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat hij per 19 maart 2019 minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht (30,5%). De hoogte van de WIA-uitkering wijzigt niet tot en met 18 januari 2020.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft op 4 augustus 2020 plaatsgevonden via Skype-verbinding. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Eiser heeft voor het laatst als automonteur gewerkt voor 44,69 uur per week. Op
28 mei 2016 is hij uitgevallen voor zijn werk als gevolg van een auto-ongeluk. Na een wachttijd van 104 weken heeft verweerder een loonsanctie aan de werkgever van eiser opgelegd die op 31 januari 2019 is bekort. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen. Eiser heeft hier bezwaar tegen gemaakt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft, anders dan de primaire verzekeringsarts, geen urenbeperking aangenomen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft naar aanleiding hiervan geschikte functies voor eiser kunnen duiden en hem op grond hiervan 30,5% arbeidsongeschikt geacht. Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser per
19 maart 2019 recht heeft op een WIA-uitkering omdat hij 30,05% arbeidsongeschikt wordt geacht. Daarbij heeft verweerder zich gebaseerd op medische en arbeidskundige rapportages.
3. De rechtbank stelt voorop dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Het is aan eiser aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan de genoemde eisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is.
Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts noodzakelijk. Dit brengt mee dat de manier waarop iemand zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, geen toereikende grondslag vormt voor het aannemen van een hogere mate van arbeidsongeschiktheid.
Zorgvuldigheid
Verslag van de hoorzitting
4. Eiser voert in het beroepschrift aan dat verweerder hem het verslag van de hoorzitting van 17 juli 2019 niet heeft aangeleverd. Eiser heeft deze beroepsgrond op de zitting ingetrokken, omdat verweerder dit verslag inmiddels aan eiser heeft toegestuurd. De rechtbank bespreekt deze grond daarom niet.
Deskundigheid van een verzekeringsarts
5.1.
Eiser voert aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is verricht omdat een verzekeringsarts niet voldoende deskundig is om te beoordelen of voldoende rekening is gehouden met de beperkingen van eiser. Een verzekeringsarts kan niet beoordelen in hoeverre eiser lijdt onder zijn psychosomatische klachten. Verweerder had hiervoor een psychiater of een psycholoog moeten inschakelen.
5.2.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de dossiergegevens bestudeerd, eiser medisch onderzocht na de hoorzitting en medische informatie van derden bij zijn onderzoek betrokken. Hij heet daartoe ook medische informatie bij de huisarts van eiser opgevraagd en bij zijn beoordeling meegewogen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op grond van de presentatie van klachten, zijn dagverhaal en de informatie van zijn behandelaars beperkt medische gronden gevonden voor de klachten die eiser ervaart. Hij heeft op grond van zijn onderzoek wel beperkingen bij eiser aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zijn bevindingen in het rapport van 21 augustus 2019 eenduidig, inzichtelijk en zonder tegenstrijdigheden gemotiveerd.
De rechtbank kan eiser niet volgen in zijn standpunt dat een verzekeringsarts niet kan beoordelen welke arbeidsbeperkingen er moeten worden aangenomen op grond van de klachten en het ziektebeeld van eiser. Verzekeringsartsen zijn bij uitstek deskundig te achten om aan de hand van de door een betrokkene aangegeven klachten en de beschikbare medische informatie de belastbaarheid van een betrokkene vast te stellen. Anders dan van de behandelaar is het de taak, bevoegdheid en specifieke deskundigheid van de verzekeringsartsen om de (arbeids)beperkingen vast te stellen.
De rechtbank ziet in deze zaak geen grond om te twijfelen aan de deskundigheid van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Verweerder heeft daarom kunnen afzien van het inschakelen van een deskundige ter nadere beoordeling van de aangenomen beperkingen. Eiser heeft in beroep geen medische gegevens overgelegd die de rechtbank tot een ander oordeel brengen.
De beroepsgrond slaagt niet.
Reformatio in peius
6.1.
Eiser voert verder aan dat de handelwijze van verweerder in strijd is met het beginsel van het verbod van reformatio in peius. Eiser wijst daarbij op artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht. Verweerder heeft eiser met het nemen van het bestreden besluit in een nadeliger positie gebracht door hem 30,5% arbeidsongeschikt te achten, terwijl de primaire verzekeringsarts hem 100% arbeidsongeschikt heeft geacht. Volgens eiser is zijn medische situatie niet verbeterd en heeft verweerder niet uitgelegd hoe het arbeidsongeschiktheidspercentage in korte tijd van 100 naar 30,5 heeft kunnen gaan.
6.2.
De rechtbank overweegt dat, zoals uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [1] blijkt, het uitgangspunt is dat een heroverweging in bezwaar kan leiden tot een verslechtering van de rechtspositie van een betrokkene, indien een bestuursorgaan ook zonder dat bezwaar zou zijn ingediend, hiertoe kan overgaan. Deze verslechtering kan in verband met het aan het verbod van reformatio in peius ten grondslag liggende rechtszekerheidsbeginsel, in beginsel eerst per toekomende datum worden geëffectueerd.
Tegen deze achtergrond bezien kon verweerder in de bezwaarfase tot verlaging van de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser besluiten. Deze wijziging is eerst per toekomende datum geëffectueerd. Eiser is feitelijk niet in een nadeliger positie gekomen, omdat de hoogte van de WIA-uitkering ongewijzigd is gebleven tot en met 18 januari 2020.
De beroepsgrond slaagt niet.
6.3.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het gewijzigde arbeidspercentage het volgende. De primaire verzekeringsarts heeft een urenbeperking van 20 uur per week aangenomen. De primaire arbeidskundige heeft als gevolg van deze urenbeperking geen geschikte functies voor eiser kunnen duiden en hem daarom 100% arbeidsongeschikt geacht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft echter geen medische grond gezien om een urenbeperking aan te nemen. Hierdoor heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geschikte functies voor eiser kunnen duiden. Aan de hand van deze functies is berekend in welke mate eiser arbeidsongeschikt is te achten. Verweerder heeft hem vervolgens voor 30,5% arbeidsongeschikt geacht. Het gewijzigde arbeidsongeschiktheidspercentage is inherent aan en in overeenstemming met het beoordelingssysteem in het kader van de Wet WIA.
Medische beoordeling
7.1.
Eiser voert ten slotte aan dat de medische beoordeling onjuist is omdat verweerder zijn beperkingen ten aanzien van arbeid heeft onderschat.
7.2.
De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat de medische beoordeling onjuist is. De rechtbank stelt voorop dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Zoals onder 5.2 verwogen, is de rechtbank van oordeel dat het medische onderzoek zorgvuldig is verricht. Het is aan eiser aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan de genoemde eisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts noodzakelijk. Dit brengt mee dat de manier waarop iemand zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, geen toereikende grondslag vormt voor het aannemen van een hogere mate van arbeidsongeschiktheid. Eiser heeft geen nieuwe medische informatie in het geding gebracht waaruit blijkt dat verweerder hem verder beperkt ten aanzien van arbeid had moeten achten.
De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 15 september 2020 gedaan door mr. E.M. van der Linde, rechter, in
aanwezigheid van mr. J.M.T. Bouwman-Everhardus, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het corona virus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van 8 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:32.