In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de waardering van een onroerende zaak voor de onroerendezaakbelasting. Eiser, eigenaar van een woning in [plaats], was het niet eens met de door verweerder vastgestelde WOZ-waarde van € 220.000,-, die was gebaseerd op een taxatie en eerdere verkoopcijfers. Eiser stelde dat de eigen aankoopprijs van de woning, die hij in 2017 had gekocht voor € 167.500,-, als uitgangspunt moest dienen voor de waardebepaling. Verweerder had deze prijs niet in aanmerking genomen en stelde dat de eerdere verkoopprijs niet marktconform was, omdat de woning in 2020 voor € 261.500,- was verkocht.
De rechtbank oordeelde dat verweerder niet voldoende had onderbouwd dat de aankoopprijs in 2017 niet representatief was voor de marktwaarde. De rechtbank benadrukte dat de eigen verkoopprijs rondom de waardepeildatum het beste uitgangspunt is voor de waardering, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dit onderbouwen. Aangezien verweerder geen overtuigende argumenten had aangedragen om de eerdere verkoopprijs te diskwalificeren, volgde de rechtbank eiser in zijn stelling dat de eigen aankoopprijs het meest geschikt was voor de waardebepaling.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde de bestreden uitspraak op bezwaar en stelde de WOZ-waarde vast op € 186.000,-. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiser. Deze uitspraak benadrukt het belang van de eigen aankoopprijs in de waardering van onroerende zaken en de noodzaak voor verweerders om hun taxaties goed te onderbouwen.