ECLI:NL:RBMNE:2020:4373

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 oktober 2020
Publicatiedatum
13 oktober 2020
Zaaknummer
UTR 20/3228
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in verband met aanvraag persoonsgebonden budget

Op 8 oktober 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoeker en Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. Verzoeker had een aanvraag ingediend voor een persoonsgebonden budget (pgb), welke door verweerder op 21 januari 2020 was afgewezen. Verzoeker maakte bezwaar tegen dit besluit en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, omdat hij zonder zorg zou komen te zitten. De voorzieningenrechter overwoog dat, hoewel verzoeker geen vast woonadres had en tijdelijk in Oirschot verbleef, hij voldoende mogelijkheden had voor zorg in natura, zoals door verweerder was voorgesteld. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker onvoldoende had onderbouwd dat er sprake was van onverwijlde spoed die het treffen van een voorlopige voorziening vereiste. Het verzoek werd als kennelijk ongegrond afgewezen. De voorzieningenrechter wees ook op het feit dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3228

uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 oktober 2020 in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker,

(gemachtigde: mr. J.H.F. de Jong),
en

Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V., verweerder,

(gemachtigde: mr. S. Gezer).

Procesverloop

Bij besluit van 21 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker om een persoonsgebonden budget (pgb) afgewezen.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. Artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter uitspraak doen zonder partijen uit te nodigen om op een zitting te verschijnen indien de voorzieningenrechter kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is. Gelet op wat hierna is overwogen en geoordeeld ziet de voorzieningenrechter aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
3. Verzoeker heeft gesteld dat hij op dit moment geen vast woonadres heeft. Verzoeker heeft alleen een postadres in [.] . Dit is het adres van de GGD waar verzoeker onder toezicht staat. Verzoeker zou op dit moment tijdelijk verblijven in Oirschot. Gelet hierop acht de voorzieningenrechter zich bevoegd om kennis te nemen van dit verzoek nu het bestuursorgaan zijn zetel heeft in Utrecht.
4. Verzoeker stelt dat hij op 20 juli 2020 uit detentie is gekomen en dat hij niet beschikt over een pgb waar hij zijn zorgverlener van kan betalen. Omdat de zorgverlener zonder betaling niet bereid is om zorg te blijven verlenen, zal verzoeker binnenkort zonder zorg komen te zitten. In het verleden heeft stopzetten van deze zorg geleid tot een forse psychische terugval. Bovendien is verzoeker ongewild met Justitie in aanraking gekomen.
5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker onvoldoende heeft onderbouwd dat sprake is van een situatie waarin onverwijlde spoed het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Van belang is dat verweerder bij besluit van 21 januari 2020 weliswaar heeft geweigerd een pgb aan verzoeker te verstrekken maar dat wel is overwogen dat verzoeker recht heeft op zorg in natura. Ook is verzoeker gewezen op de mogelijkheid dat een medewerker samen met hem kan doornemen welke voorkeur hij heeft voor zorg in natura. Verzoeker heeft niet gesteld dat dit voor hem geen passende oplossing zou kunnen zijn.
6. Evenmin is gebleken dat het besluit evident onrechtmatig is. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding de belangenafweging in het voordeel van verzoeker te laten uitvallen. Het verzoek is kennelijk ongegrond.
7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Sneevliet, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. van Ettikhoven, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
8 oktober 2020.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.