ECLI:NL:RBMNE:2020:4365
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep inzake WOZ-waarde en proceskostenveroordeling
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 5 oktober 2020 uitspraak gedaan in een beroep inzake de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. Eiser, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen de door de heffingsambtenaar van de gemeente vastgestelde waarde van € 680.000,- per 1 januari 2018. De heffingsambtenaar had het bezwaar ongegrond verklaard, waarna eiser beroep instelde. Tijdens de zitting op 13 juli 2020, die via Skype plaatsvond, werd eiser vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, terwijl de verweerder ook door een gemachtigde werd bijgestaan.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs heeft geleverd voor de vastgestelde waarde, onderbouwd door een taxatierapport en een matrix met vergelijkingsobjecten. Eiser betwistte de waarde en voerde aan dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening had gehouden met de doelmatigheid van de woning en de ligging. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar de waarde aannemelijk had gemaakt en dat de beroepsgronden van eiser niet slaagden.
Eiser voerde ook aan dat de heffingsambtenaar in strijd met de Wet WOZ had gehandeld door relevante gegevens pas in de beroepsfase te overleggen. De rechtbank oordeelde dat, hoewel dit een gebrek was, dit niet leidde tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar, omdat eiser alsnog in beroep kennis had kunnen nemen van de gegevens. De rechtbank besloot het beroep ongegrond te verklaren, maar veroordeelde de verweerder tot vergoeding van de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,- en het griffierecht van € 48,-. De uitspraak werd niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat mogelijk is.