ECLI:NL:RBMNE:2020:4326

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 september 2020
Publicatiedatum
9 oktober 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1120
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsverlening op grond van de Participatiewet wegens onvoldoende bewijs van hoofdverblijf op uitkeringsadres

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M. Luijendijk, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veenendaal, vertegenwoordigd door N.V. Volchenko. Eiseres had een aanvraag ingediend voor bijstand op grond van de Participatiewet (Pw), welke door verweerder op 14 augustus 2019 werd afgewezen. Het bezwaar van eiseres tegen deze afwijzing werd op 23 januari 2020 ongegrond verklaard, waarna eiseres beroep instelde bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres sinds 7 juni 2015 op een bepaald adres staat ingeschreven, maar dat er twijfels bestonden over haar feitelijke woon- en leefsituatie. Verweerder had een onderzoek ingesteld naar de woonomstandigheden van eiseres, waarbij onder andere getuigenverklaringen van buurtbewoners en gegevens over waterverbruik werden betrokken. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij in de te beoordelen periode haar hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. De rechtbank concludeerde dat de onderzoeksbevindingen van verweerder voldoende grondslag boden voor de afwijzing van de bijstandsaanvraag.

Eiseres voerde aan dat verweerder vooringenomen had gehandeld en dat er onvoldoende bewijs was voor de conclusie dat zij niet op het uitkeringsadres woonde. De rechtbank verwierp deze stellingen en oordeelde dat het beroep ongegrond was. De rechtbank verklaarde dat eiseres niet had voldaan aan haar inlichtingenplicht, wat leidde tot de conclusie dat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De uitspraak werd niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1120

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 september 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. M. Luijendijk),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veenendaal, verweerder
(gemachtigde: N.V. Volchenko).

Procesverloop

Bij besluit van 14 augustus 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) afgewezen.
Bij besluit van 23 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder met verwijzing naar het advies van de Bezwaarcommissie sociale zekerheid van de gemeente Veenendaal van 20 januari 2020 (Cie-advies) het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 augustus 2020 door middel van een beeld- en geluidverbinding (Skype). Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
1.1.
Eiseres staat sinds 7 juni 2015 in de Basisregistratie Personen (BRP) ingeschreven op het adres [adres] te [plaats] (uitkeringsadres). Op dit adres stonden op 7 juni 2015 ook drie andere personen ingeschreven, namelijk een zus en zwager van eiseres met hun minderjarige kind. Op [2017] is een tweede kind geboren, dat in de BRP op het uitkeringsadres staat ingeschreven. Een broer van eiseres staat sinds 17 mei 2018 in de BRP ingeschreven op het uitkeringsadres.
1.2.
Eiseres heeft zich op 13 mei 2019 gemeld om bijstand op grond van de Pw aan te vragen.
1.3.
Naar aanleiding van een bij e-mail van 4 juli 2019 ontvangen interne fraudemelding hebben medewerkers van het fraudeteam (medewerkers) een onderzoek ingesteld naar de door eiseres verstrekte gegevens over haar woon- en leefsituatie. In dat kader hebben de medewerkers onder meer de bankafschriften van eiseres over de periode van 1 april 2019 tot en met 29 juli 2019 gecontroleerd en zijn bij het waterleidingsbedrijf Vitens verbruikgegevens opgevraagd.
Op 23 juli 2019, om omstreeks 07:45 uur hebben de medewerkers tevergeefs gepoogd om een huisbezoek op het uitkeringsadres af te leggen. Na het aanbellen op dit adres werd niet gereageerd. Met eiseres is telefonisch contact gelegd. Eiseres meldde dat zij niet op het uitkeringsadres aanwezig was. De medewerkers hebben eiseres ingelicht dat zij een huisbezoek willen afleggen en dat zij een andere dag een nieuwe poging zullen doen.
Op 23 juli 2019 heeft een bewoner van het adres [adres] te [plaats] een verklaring afgelegd.
Op 29 juli 2019 is een huisbezoek op het uitkeringsadres afgelegd waarna op dezelfde dag een gesprek met eiseres is gevoerd.
Op 13 augustus 2019 hebben drie buurtbewoners, te weten mevrouw [A] en twee anoniem gebleven buurtbewoners, verklaringen afgelegd.
De onderzoeksbevindingen zijn neergelegd in een rapport van 13 augustus 2019.
Naar aanleiding van het door eiseres in de bezwaarfase overgelegde overzicht van haar reisbewegingen met het openbaar vervoer hebben medewerkers van het fraudeteam deze reisbewegingen onderzocht. De onderzoeksbevindingen hiervan zijn neergelegd in het rapport van 7 november 2019.
1.4.
Sinds 20 of 21 juli tot ongeveer 13 augustus 2019 waren de zus en zwager van eiseres met hun twee kinderen op vakantie in Marokko.
1.5.
In september 2019 heeft eiseres een opvolgende aanvraag om bijstand op grond van de Pw ingediend. In het kader van de beoordeling van deze aanvraag is een huisbezoek op het uitkeringsadres afgelegd. Deze opvolgende aanvraag is bij besluit van 29 november 2019 afgewezen.
1.6.
Eiseres heeft in het aanvullend beroepschrift van 21 april 2020 verklaard dat zij sinds 14 oktober 2019 bij haar tweelingzus te [plaats] woont.
1.7.
Tijdens de zitting bij de rechtbank heeft eiseres verklaard dat op 16 oktober 2019 in de woning van eiseres’ ouders te [plaats] en in de woning van eiseres’ tweelingzus te [plaats] een huisbezoek is afgelegd.
2. Met verwijzing naar de in de onder 1.3 vermelde rapporten neergelegde
onderzoeksbevindingen en het Cie-advies heeft verweerder in de bestreden besluitvorming het standpunt ingenomen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in de te beoordelen periode haar hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. Eiseres heeft door geen openheid van zaken te geven de op haar rustende inlichtingenplicht geschonden, als gevolg waarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
3. De te beoordelen periode loopt van de datum van melding tot en met de datum van het
primaire besluit, dus in dit geval van 13 mei 2019 tot en met 14 augustus 2019.
4. Uit vaste rechtspraak [1] van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat een aanvrager in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk moet maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen en volledige openheid van zaken te geven. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de aanvrager niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
Waar een aanvrager zijn woonadres heeft, is daar waar hij zijn hoofdverblijf heeft. Het hoofdverblijf van een aanvrager ligt daar waar zich het zwaartepunt van zijn persoonlijk leven bevindt. Dit dient te worden bepaald aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. De aanvrager is verplicht juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verstrekken, aangezien dat gegeven van essentieel belang is voor de verlening van bijstand.
5. Eiseres heeft ter zitting aangevoerd dat ook op 16 oktober 2019 een huisbezoek op het uitkeringsadres heeft plaatsgevonden en dat verweerder het proces-verbaal van dit huisbezoek ten onrechte buiten de beoordeling in het kader van de onderhavige aanvraag van eiseres heeft gelaten. Eiseres vindt dat dit proces-verbaal openbaar moet worden gemaakt op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) en dat dit stuk moet worden ingebracht in de onderhavige procedure.
6. De rechtbank stelt vast dat eiseres ter zitting weliswaar heeft gesteld dat op 16 oktober 2019 een huisbezoek op het uitkeringsadres is afgelegd, maar dat zij deze stelling niet aannemelijk heeft gemaakt. Nu eiseres in het aanvullend beroepschrift van 21 april 2020 heeft verklaard dat zij sinds 14 oktober 2019 bij haar tweelingzus te [plaats] woont, is ook niet waarschijnlijk dat medewerkers van verweerder op 16 oktober 2019 ten aanzien van eiseres een huisbezoek op het uitkeringsadres hebben afgelegd.
Voorts stelt de rechtbank vast dat, voor zover al moeten worden aangenomen dat op 16 oktober 2019 een huisbezoek op het uitkeringsadres is afgelegd die datum buiten de in deze procedure te beoordelen periode valt. De bevindingen tijdens dat huisbezoek kunnen dan ook niet dienen als onderbouwing van de stellingen van (een van) partijen over het hoofdverblijf van eiseres in de te beoordelen periode.
De rechtbank is verder van oordeel dat, gezien de gedingstukken en het verhandelde ter zitting, niet kan worden vastgesteld dat het gestelde huisbezoek op het uitkeringsadres van 16 oktober 2019 plaatsvond in het kader van de onderhavige procedure.
Om deze redenen is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden onderschreven eiseres’ stelling dat verweerder gehouden was om een proces-verbaal van een op 16 oktober 2019 afgelegd huisbezoek in de onderhavige procedure over te leggen. Gelet op het voormelde ziet de rechtbank geen aanleiding om het onderzoek te heropenen om verweerder in de gelegenheid te stellen om een proces-verbaal van een op 16 oktober 2019 afgelegd huisbezoek over te leggen.
Indien eiseres het van belang vindt dat een stuk wel in de onderhavige procedure zou worden betrokken, dan had het op haar weg gelegen om dit stuk eventueel door middel van een Wob-verzoek op te vragen en in de onderhavige procedure over te leggen. Dat zij dit niet heeft gedaan komt en blijft voor haar rekening en risico.
7. Eiseres voert, kort samengevat, aan dat de argumenten van verweerder onvoldoende zwaarwegend zijn voor de conclusie van verweerder dat eiseres in de te beoordelen periode haar hoofdverblijf niet op het uitkeringsadres heeft gehad. Verder voert eiseres aan dat zij in de bezwaarfase voldoende bewijs heeft overgelegd waaruit volgt dat zij in de te beoordelen periode wel woonachtig was op het uitkeringsadres.
8. Anders dan eiseres aanvoert, is de rechtbank van oordeel dat de onderzoeksbevindingen zoals neergelegd in de onder 1.3 vermelde rapporten een toereikende grondslag vormen voor de conclusie van verweerder dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in de te beoordelen periode haar hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. Hierbij komt betekenis toe aan de hierna te bespreken onderzoeksbevindingen.
8.1.
Verweerder heeft vier getuigenverklaringen afgenomen bij buurtbewoners van het uitkeringsadres. Twee van deze verklaringen zijn niet anoniem, namelijk de verklaring van [A] en de verklaring die is afgelegd door de buurtbewoonster die woonachtig is op het adres [adres] . Anders dan eiseres stelt, komt aan de twee overige, anonieme verklaringen wel betekenis toe, in die zin dat deze verklaringen de niet-anonieme verklaringen ondersteunen en dus als aanvullend bewijs dienen [2] . Volgens alle vier verklaringen woont op het uitkeringsadres een gezin, bestaande uit moeder, vader en twee kinderen. Drie buurtbewoners aan wie een foto van eiseres is getoond, herkennen eiseres weliswaar, maar duiden haar niet aan als een bewoner op het uitkeringsadres. Twee buurtbewoners, onder wie [A] , hebben verklaard dat zij eiseres tijdens de vakantie van het gezin dat op het uitkeringsadres woont wel bij het uitkeringsadres hebben gezien.
8.2.
De enkele stelling van eiseres dat [A] niet kan weten dat eiseres op het uitkeringsadres woonde omdat eiseres vanwege de Marokkaanse cultuur onder de pet hield dat zij woonachtig was op het uitkeringsadres, is onvoldoende om afbreuk te doen aan de bewijswaarde van de vier getuigenverklaringen.
8.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat het waterverbruik op het uitkeringsadres in de jaren 2015 tot en met 2018, gelet op de Nibud-normen, overeenkomt met het waterverbruik van een driepersoonshuishouden, hetgeen volgens verweerder kan worden gelijkgesteld met een huishouden bestaande uit twee volwassenen met twee kinderen.
8.4.
De stelling van eiseres dat haar zus en zwager milieubewust omgaan met water is een onvoldoende verklaring voor het grote verschil in waterverbruik met een vijfpersoonshuishouden (dan wel een zespersoonshuishouden bestaande uit 4 volwassenen en 2 kinderen), waarbij het waterverbruik ongeveer 50 m3 hoger ligt dan bij een driepersoonshuishouden.
8.5.
Tijdens het op 29 juli 2019 afgelegde huisbezoek is gebleken dat eiseres niet beschikt over een eigen bed noch over een eigen kledingkast voor haar kleding. Voorts hebben de medewerkers, behoudens de spullen die in eiseres’ koffer en tassen zaten, de vers gedraaide was op zolder en de post op het nachtkastje, geen persoonlijke bezittingen van eiseres in de woning aangetroffen. De bij het huisbezoek aangetroffen omstandigheden wijzen er daarom niet op dat eiseres toen haar hoofdverblijf had op het uitkeringsadres.
8.6.
De stelling van eiseres dat de medewerkers tijdens het huisbezoek wel haar paspoort, foto’s en laptop hebben aangetroffen, maakt vorenstaande niet anders omdat dit niet blijkt uit het verslag van het huisbezoek. De door eiseres in de bezwaarfase overgelegde foto’s van de woning op het uitkeringsadres kunnen geen afbreuk doen aan de bevindingen tijdens het huisbezoek, nu deze foto’s niet zijn gemaakt ten tijde van het huisbezoek.
9. Uit het voorgaande volgt dat de inhoud van de getuigenverklaringen van de buurtbewoners van het uitkeringsadres, de gegevens over het waterverbruik en de bevindingen van het huisbezoek op 29 juli 2019, in samenhang bezien, een toereikende grondslag bieden voor de conclusie van verweerder dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in de te beoordelen periode haar hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. Hetgeen eiseres overigens heeft aangevoerd kan hieraan geen afbreuk doen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
9.1.
Met het overzicht van haar reisbewegingen met het openbaar vervoer heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat zij in de te beoordelen periode woonachtig was op het uitkeringsadres. Daarvoor is van belang dat uit het overzicht blijkt dat eiseres in de te beoordelen periode slechts zeven enkele reizen heeft afgelegd van of naar de bushalte [naam] de bushalte die het dichtst is gelegen bij het uitkeringsadres. Verder heeft eiseres in deze periode vier retourreizen afgelegd van en naar de genoemde bushalte, waarvan twee retourreizen zijn afgelegd in de vakantieperiode van de zus van eiseres en haar gezin. Met enkel deze reisbewegingen heeft eiseres dan ook niet aannemelijk gemaakt dat zij in de te beoordelen periode woonachtig was op het uitkeringsadres. Met haar verklaring dat zij soms een halte verder uitstapt omdat zij in het kader van haar revalidatie dagelijks een stukje moet fietsen, heeft eiseres nog immer niet aannemelijk gemaakt dat zij haar hoofdverblijf heeft op het uitkeringsadres. Deze verklaring laat onverlet dat de in de te beoordelen periode gemaakte reisbewegingen als zodanig niet duiden op het hebben van het hoofdverblijf op het uitkeringsadres.
9.2.
Ook de in aanmerking te nemen pintransacties kunnen niet bijdragen aan het standpunt van eiseres dat zij wel aannemelijk heeft gemaakt dat zij op het uitkeringsadres woonde in de te beoordelen periode. Redengevend hiervoor is dat de pintransacties grotendeels niet plaatsvonden in de buurt van het uitkeringsadres, hetgeen tussen partijen niet in geschil is.
Met de verklaring van eiseres waarin zij uitlegt waarom zij in een andere buurt heeft gepind, heeft zij nog immer niet aannemelijk gemaakt dat zij in te beoordelen periode woonachtig was op het uitkeringsadres.
9.3.
Met de door eiseres in de bezwaarfase overgelegde getuigenverklaringen heeft zij evenmin aannemelijk gemaakt dat zij in de te beoordelen periode woonde op het uitkeringsadres. De drie verklaringen, opgesteld door haar zus en twee vriendinnen, zijn niet voldoende objectief om tot de conclusie te komen dat het bestreden besluit op een onjuiste feitelijke grond berust. Aan de overgelegde verklaring van mevrouw [B] , kan niet die bewijswaarde worden gehecht die eiseres daaraan toegedicht wil zien, reeds omdat [B] niet heeft verklaard wat haar redenen van wetenschap zijn en uit haar verklaring onder meer niet blijkt op welke periode haar verklaring ziet. Ook de brief van 17 september 2019 van de huisarts inzake de journaaltekst van een eerder plaatsgevonden consult, geadresseerd aan eiseres op het uitkeringsadres, en de verklaring van de wijkcoach [C] van 1 oktober 2019, kunnen niet aan die conclusie bijdragen. Uit de brief van de huisarts volgt niet dat de huisarts eiseres op het uitkeringsadres heeft bezocht. Uit de verklaring van [C] volgt dat hij eiseres sinds 6 mei 2019 verschillende keren op het uitkeringsadres heeft bezocht. In de verklaring is echter geen reden van wetenschap vermeld op grond waarvan hij tot de conclusie komt dat eiseres in de te beoordelen periode daadwerkelijk op het uitkeringsadres woonachtig was. Zo komt uit de verklaring niet naar voren hoe vaak de heer [C] op het uitkeringsadres is geweest, wanneer dit is geweest en of hij waarnemingen heeft verricht die tot de conclusie zouden moeten leiden dat eiseres op het uitkeringsadres daadwerkelijk haar hoofdverblijf had.
9.4.
Anders dan eiseres stelt, volgt uit de enkele omstandigheid dat zij tijdens het huisbezoek op 29 juli 2019 om 7.30 uur op het uitkeringsadres is aangetroffen, niet dat eiseres in te beoordelen periode woonachtig was op het uitkeringsadres. Dat eiseres op genoemde datum en tijdstip in de woning is aangetroffen past in de getuigenverklaring van [A] van 13 augustus 2019, dat eiseres tijdens de vakantie van haar zus en haar gezin op de woning van deze zus paste.
9.5.
Aan de omstandigheid dat verweerder aan eiseres een voorschot heeft verstrekt kon zij, anders dan zij stelt, niet het vertrouwen ontlenen dat verweerder geloofwaardig achtte dat zij op het uitkeringsadres woonachtig was. Daarvoor is redengevend dat het onderzoek naar de woon- en leefsituatie van eiseres nog niet was afgerond op het moment dat het voorschot werd verstrekt en dat het voorschot als lening is verstrekt aan eiseres.
10. Eiseres voert aan dat verweerder niet objectief heeft beoordeeld waar zij woonachtig is maar dat verweerder haar zaak vanaf de ontvangst van de fraudemelding met tunnelvisie heeft bekeken. Deze vooringenomenheid blijkt volgens eiseres uit de onder 1.3. bedoelde e-mail van 4 juli 2019, uit de omstandigheid dat verweerder bewust niet de naaste buren heeft gehoord, uit de omstandigheid dat verweerder ten onrechte heeft gesteld dat eiseres tijdens het huisbezoek geen post kon laten zien en uit de omstandigheid dat het proces-verbaal van een op 16 oktober 2019 afgelegde huisbezoek niet bij de onderhavige procedure is betrokken. Vanaf het moment dat verweerder uit de onderzoeksbevindingen heeft geconcludeerd dat eiseres niet op het uitkeringsadres woont, staat zij met 2-0 achter en is het onmogelijk om verweerder ervan te overtuigen dat zij wel op het uitkeringsadres woont. Het bestreden besluit is daarom onzorgvuldig tot stand gekomen en onvoldoende gemotiveerd.
11. De rechtbank oordeelt dat deze beroepsgrond niet slaagt omdat de dossierstukken geen aanknopingspunten bevatten voor de juistheid van de stelling van eiseres dat verweerder vooringenomen heeft gehandeld. Anders dan eiseres stelt, stond zij niet met 2-0 achter toen verweerder onderzoek deed naar haar woon- en leefsituatie. Het is aan eiseres als aanvrager om de feiten en omstandigheden aannemelijk te maken die nopen tot inwilliging van haar aanvraag. Vervolgens is het aan verweerder om de door eiseres verstrekte inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. In de e-mail van 4 juli 2019 staat dat op het uitkeringsadres meerdere personen ingeschreven stonden. Dit was aanleiding voor een onderzoek. Dat er in de e-mail ook is geschreven over een ander adres, waar de tweelingzus van eiseres woonde, maakt niet dat reeds daarom sprake was van vooringenomenheid aan de zijde van verweerder. Ook uit de andere door eiseres genoemde omstandigheden blijkt niet van vooringenomenheid. De stelling dat verweerder bewust geen naaste buren heeft gehoord is niet onderbouwd en bovendien feitelijk onjuist, nu verweerder onder meer de buurtbewoner op huisnummer [nummer] heeft gehoord en onder meer diens verklaring aan zijn conclusie ten grondslag heeft gelegd. Verder heeft verweerder aan de motivering van het bestreden besluit niet ten grondslag gelegd dat eiseres tijdens het huisbezoek geen post heeft kunnen laten zien. Ook hieruit blijkt dus niet van vooringenomenheid. Tot slot kan ook het niet in het geding brengen van een proces‑verbaal van een op 16 oktober 2019 afgelegde huisbezoek niet bijdragen aan de stelling van eiseres dat verweerder vooringenomen heeft gehandeld. Zie in dit verband hetgeen onder 6. is overwogen en geoordeeld. Verweerder was dus niet gehouden om de bevindingen van dit huisbezoek te betrekken bij de in het kader van de onderhavige aanvraag te verrichten beoordeling of eiseres aannemelijk heeft gemaakt dat zij woonachtig is op het uitkeringsadres.
12. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het beroep ongegrond is.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Ramsaroep, rechter, in aanwezigheid van
mr. E. Kersten, griffier, op 18 september 2020.
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 18 februari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:324.
2.Zie een uitspraak van de CRvB van 12 juli 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:2713).