1.7.Tijdens de zitting bij de rechtbank heeft eiseres verklaard dat op 16 oktober 2019 in de woning van eiseres’ ouders te [plaats] en in de woning van eiseres’ tweelingzus te [plaats] een huisbezoek is afgelegd.
2. Met verwijzing naar de in de onder 1.3 vermelde rapporten neergelegde
onderzoeksbevindingen en het Cie-advies heeft verweerder in de bestreden besluitvorming het standpunt ingenomen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in de te beoordelen periode haar hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. Eiseres heeft door geen openheid van zaken te geven de op haar rustende inlichtingenplicht geschonden, als gevolg waarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
3. De te beoordelen periode loopt van de datum van melding tot en met de datum van het
primaire besluit, dus in dit geval van 13 mei 2019 tot en met 14 augustus 2019.
4. Uit vaste rechtspraakvan de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat een aanvrager in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk moet maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen en volledige openheid van zaken te geven. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de aanvrager niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
Waar een aanvrager zijn woonadres heeft, is daar waar hij zijn hoofdverblijf heeft. Het hoofdverblijf van een aanvrager ligt daar waar zich het zwaartepunt van zijn persoonlijk leven bevindt. Dit dient te worden bepaald aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. De aanvrager is verplicht juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verstrekken, aangezien dat gegeven van essentieel belang is voor de verlening van bijstand.
5. Eiseres heeft ter zitting aangevoerd dat ook op 16 oktober 2019 een huisbezoek op het uitkeringsadres heeft plaatsgevonden en dat verweerder het proces-verbaal van dit huisbezoek ten onrechte buiten de beoordeling in het kader van de onderhavige aanvraag van eiseres heeft gelaten. Eiseres vindt dat dit proces-verbaal openbaar moet worden gemaakt op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) en dat dit stuk moet worden ingebracht in de onderhavige procedure.
6. De rechtbank stelt vast dat eiseres ter zitting weliswaar heeft gesteld dat op 16 oktober 2019 een huisbezoek op het uitkeringsadres is afgelegd, maar dat zij deze stelling niet aannemelijk heeft gemaakt. Nu eiseres in het aanvullend beroepschrift van 21 april 2020 heeft verklaard dat zij sinds 14 oktober 2019 bij haar tweelingzus te [plaats] woont, is ook niet waarschijnlijk dat medewerkers van verweerder op 16 oktober 2019 ten aanzien van eiseres een huisbezoek op het uitkeringsadres hebben afgelegd.
Voorts stelt de rechtbank vast dat, voor zover al moeten worden aangenomen dat op 16 oktober 2019 een huisbezoek op het uitkeringsadres is afgelegd die datum buiten de in deze procedure te beoordelen periode valt. De bevindingen tijdens dat huisbezoek kunnen dan ook niet dienen als onderbouwing van de stellingen van (een van) partijen over het hoofdverblijf van eiseres in de te beoordelen periode.
De rechtbank is verder van oordeel dat, gezien de gedingstukken en het verhandelde ter zitting, niet kan worden vastgesteld dat het gestelde huisbezoek op het uitkeringsadres van 16 oktober 2019 plaatsvond in het kader van de onderhavige procedure.
Om deze redenen is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden onderschreven eiseres’ stelling dat verweerder gehouden was om een proces-verbaal van een op 16 oktober 2019 afgelegd huisbezoek in de onderhavige procedure over te leggen. Gelet op het voormelde ziet de rechtbank geen aanleiding om het onderzoek te heropenen om verweerder in de gelegenheid te stellen om een proces-verbaal van een op 16 oktober 2019 afgelegd huisbezoek over te leggen.
Indien eiseres het van belang vindt dat een stuk wel in de onderhavige procedure zou worden betrokken, dan had het op haar weg gelegen om dit stuk eventueel door middel van een Wob-verzoek op te vragen en in de onderhavige procedure over te leggen. Dat zij dit niet heeft gedaan komt en blijft voor haar rekening en risico.
7. Eiseres voert, kort samengevat, aan dat de argumenten van verweerder onvoldoende zwaarwegend zijn voor de conclusie van verweerder dat eiseres in de te beoordelen periode haar hoofdverblijf niet op het uitkeringsadres heeft gehad. Verder voert eiseres aan dat zij in de bezwaarfase voldoende bewijs heeft overgelegd waaruit volgt dat zij in de te beoordelen periode wel woonachtig was op het uitkeringsadres.
8. Anders dan eiseres aanvoert, is de rechtbank van oordeel dat de onderzoeksbevindingen zoals neergelegd in de onder 1.3 vermelde rapporten een toereikende grondslag vormen voor de conclusie van verweerder dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in de te beoordelen periode haar hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. Hierbij komt betekenis toe aan de hierna te bespreken onderzoeksbevindingen.