ECLI:NL:CRVB:2020:324
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing bijstandsaanvraag wegens onvoldoende bewijs van hoofdverblijf op opgegeven adres
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant had op 8 juni 2017 een aanvraag om bijstand ingediend, maar het dagelijks bestuur van Werk en Inkomen Lekstroom heeft deze aanvraag afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij op het opgegeven adres woonde. Het dagelijks bestuur had twijfels over de woon- en leefsituatie van de appellant, wat leidde tot een onderzoek. Dit onderzoek omvatte waarnemingen, gesprekken met de appellant en een huisbezoek op het opgegeven adres. Tijdens het huisbezoek werden geen persoonlijke bezittingen van de appellant aangetroffen, wat de twijfels over zijn verblijf op het adres versterkte.
De rechtbank had het beroep van de appellant tegen de afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de appellant zijn gronden tegen deze uitspraak gepresenteerd, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de onderzoeksbevindingen voldoende basis boden voor de afwijzing van de bijstandsaanvraag. De Raad benadrukte dat de appellant de verplichting heeft om juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verstrekken. De Raad concludeerde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij op het opgegeven adres woonde, en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad wees ook op de inconsistenties in de verklaringen van de appellant over zijn woonsituatie en de resultaten van de waarnemingen die tijdens het onderzoek waren verricht.