ECLI:NL:RBMNE:2020:4305

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 oktober 2020
Publicatiedatum
8 oktober 2020
Zaaknummer
UTR - 20 _ 1783
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Educatieve Maatregel Gedrag opgelegd aan bestuurder na negeren verkeersregels

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 7 oktober 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen. De eiser, vertegenwoordigd door mr. drs. C.M.J.E.P. Meerts, had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, waarbij aan hem een Educatieve Maatregel Gedrag (EMG) was opgelegd. Dit besluit volgde op een incident op 20 november 2019, waarbij eiser als bestuurder van een auto was staande gehouden door de politie vanwege zijn rijgedrag. De politie had vastgesteld dat eiser 1100 meter doorreed over een met een rood kruis afgesloten rijstrook en vervolgens over een wit puntstuk reed. Verweerder baseerde zich op de inhoud van het proces-verbaal en het mutatierapport van de politie, waarin deze gedragingen werden beschreven.

Eiser betwistte de rechtmatigheid van de EMG, stellende dat er geen rood kruis boven de rijstrook brandde en dat verweerder zich niet had mogen baseren op de mededeling van de politie. De rechtbank oordeelde echter dat de politie op basis van hun waarnemingen en het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal had gehandeld. De rechtbank concludeerde dat er voldoende bewijs was dat eiser de verkeersregels had overtreden en dat de EMG terecht was opgelegd. Eiser's argumenten over misbruik van bevoegdheid en de samenhang tussen de gedragingen werden door de rechtbank verworpen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van verweerder om de EMG op te leggen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1783

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 oktober 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. drs. C.M.J.E.P. Meerts),
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder
(gemachtigde: mr. L. Van Dijk-Jonkers).

Procesverloop

Bij besluit van 5 december 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een Educatieve Maatregel Gedrag opgelegd.
Bij besluit van 8 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juli 2020 via Skype for Business. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op 20 november 2019 is eiser als bestuurder van een auto staande gehouden door de politie eenheid Amsterdam, vanwege zijn rijgedrag. In het door de politie opgemaakte mutatierapport en de twee processen-verbaal van 20 november 2019 staat dat eiser 1100 meter doorreed over een met een rood kruis afgesloten rijstrook, waarna hij vervolgens over een wit puntstuk reed. De politie heeft daarom mededeling als bedoeld in de Wegenverkeerswet 1994 gedaan van het vermoeden van de ongeschiktheid van eiser om een motorrijtuig te besturen.
2. Verweerder heeft eiser naar aanleiding van de mededeling en verkeersgedragingen een Educatieve Maatregel Gedrag (EMG) opgelegd, omdat eiser volgens verweerder tijdens een autorit herhaaldelijk gedragingen heeft verricht als genoemd in de bij de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (Regeling) behorende bijlage 1, specifiek onder A, onderdeel III, Rijgedrag onder 4:
“Duidelijk een gedrag tentoonspreiden dat in strijd is met de essentiële verkeersregels en verkeerstekens ter zake van:
a. de plaats op de weg, waaronder begrepen spookrijden;
(…)
het rijden op auto(snel)wegen: bijvoorbeeld het rijden op de vluchtstrook of het negeren van het rode kruis boven een rijstrook;
(…)”
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat er boven de rijstrook waarop hij reed geen rood kruis brandde. Hij heeft daarom geen overtreding begaan. Verweerder heeft zich ook niet mogen baseren op de mededeling uit het mutatierapport en op de processen-verbaal, omdat de verbalisanten het rode kruis niet direct hebben kunnen waarnemen. Het is daarom niet zeker of het rode kruis wel was geactiveerd.
4. De rechtbank volgt eiser hierin niet. In het mutatierapport is opgenomen dat de verbalisanten de rijstroken hadden laten afkruizen vanwege een ongeval, dat de beide rijstroken waren voorzien van een rood kruis en er een zogenoemde bots [1] van Rijkswaterstaat stond. In het proces-verbaal “Overzicht Zaakgegevens” dat over het rijden over de afgekruiste rijstrook is opgemaakt staat onder het kopje “Overtredingsgegevens / waarneming” onder meer het volgende: “Het rijstrooklicht met een (verlicht) rood kruis brandde boven de 2 rijstrook. Ter plaatse bestond de rijbaan uit 2 rijstroken. Ik verbalisant bevond me op 2 ter hoogte van hmp 15.2 en had goed zicht op de afgekruiste rijstrook. (…) Verdachte volgde genoemde rijstrook over een afstand van 1100 meter.” De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet aan de inhoud van het proces-verbaal en het mutatierapport op dit punt heeft hoeven twijfelen en overweegt daarover het volgende.
5. Het betreft een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal. Een bestuursorgaan mag in beginsel afgaan op de juistheid van de bevindingen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend rapport, voor zover deze eigen waarnemingen van de opsteller van het rapport weergeven. Aan een proces-verbaal komt een hogere bewijswaarde toe dan aan een mutatierapport, maar ook aan mutatierapporten komt gewicht toe als de daarin opgenomen waarnemingen voldoende nauwkeurig en uitgebreid zijn omschreven. [2] Indien die bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd. [3] De rechtbank heeft geen aanleiding om aan te nemen dat de opdracht van de verbalisanten om de rijstroken af te laten kruizen niet goed was verwerkt. In het proces-verbaal staat onder waarneming dat het rood kruis brandde boven de twee (naar de rechtbank begrijpt) rijstroken en dat de verbalisant goed zicht had op de afgekruiste rijstrook. De rechtbank ziet geen grond voor twijfel dat de verbalisant dit zelf heeft waargenomen. Daarbij heeft verweerder terecht van belang gevonden dat uit het mutatierapport blijkt dat het merendeel van het verkeer niet doorreed over de afgekruiste rijstroken, dus kennelijk wel zag dat de rijstroken waren afgesloten, maar dat er een stuk of 20 voertuigen waren die doorreden. De bestuurders van deze voertuigen zijn door de verbalisanten allemaal staande gehouden, blijkens het mutatierapport. Het had om die reden voor de hand gelegen dat er meer bestuurders zouden zijn geweest die hadden aangegeven dat er geen rood kruis brandde, maar dit is niet gebleken. Het is aan eiser om de ontkenning dat het rode kruis brandde te onderbouwen. De rechtbank is van oordeel dat hij dit met de verklaring dat hij de rode kruizen niet had gezien onvoldoende heeft gedaan. Verweerder mocht zich daarom baseren op hetgeen is neergelegd in het mutatierapport en het proces-verbaal en er vanuit gaan dat de rode kruizen boven de twee afgesloten rijstroken brandden en dat eiser over één van deze rijstroken heeft gereden.
6. Eiser heeft vervolgens aangevoerd dat de mededeling onrechtmatig is en daarom niet rechtsgeldig is, omdat er sprake is van détournement de pouvoir (misbruik van bevoegdheden voor een ander doel dan waarvoor ze zijn gegeven) van de politieagenten. Uit de opmerking in het mutatierapport “Gezien de uitspraken en het rijgedrag van verdachte hem aangemeld voor de EMG. Waarvan Akte” blijkt namelijk duidelijk dat uitspraken en gedragingen van eiser redengevend zijn geweest voor het doen van de mededeling, in plaats van – zoals is vereist – zijn feitelijke rijgedrag.
7. De rechtbank overweegt dat een mededeling van een vermoeden van ongeschiktheid door de politie moet worden gebaseerd op gesignaleerde verkeersgedragingen van verkeersdeelnemer. Bij het doen van deze mededeling hebben agenten wel de vrijheid om op te schrijven wat zij hebben waargenomen. In dit geval hebben de verbalisanten opgeschreven dat zij “Verdachte staande gehouden die van mening was hij volledig in zijn recht stond want hij had de rode kruizen niet gezien en dus mocht hij daar rijden…… Omtrent het witte puntstuk verklaarde verdachte dat hij dit deed om de file te ontlasten en dat rapp dus geen poot had om op te staan. Toen bleek dat rapp niet onder de indruk was van deze argumenten werd verdachte boos en stapte uit zijn auto en stond letterlijk te stampvoeten.” Hierna volgt de zin waarover eiser valt. Naar het oordeel van de rechtbank is het aannemelijk dat met “Gezien de uitspraken” door de verbalisant wordt gedoeld op de verklaringen die zojuist zijn geciteerd. De rechtbank heeft geen aanleiding om aan te nemen dat er nog andere uitspraken door eiser zijn gedaan die niet zijn opgenomen in het mutatierapport, maar naast het rijgedrag redengevend zijn geweest voor het doen van de mededeling. De rechtbank ziet in het voorgaande geen grond voor de conclusie dat de politie misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid een mededeling te doen en dat verweerder daarom geen gevolg mocht geven aan de mededeling. Daarbij is van belang dat verweerder bij het opleggen van de EMG bepalend heeft geacht de twee verkeersgedragingen die staan vermeld in de mededeling. Zoals hij ter zitting heeft aangegeven, is geen gewicht toegekend aan de overige gedragingen en uitspraken die door de verbalisanten zijn geregistreerd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder de mededeling ten grondslag mocht leggen aan de oplegging van de EMG.
8. Eiser heeft ten derde aangevoerd dat hij de essentiële verkeersregels en verkeerstekens ter zake van “de plaats op de weg, waaronder begrepen spookrijden” (zoals neergelegd in bijlage is bij de Regeling, onder A, onderdeel III, Rijgedrag, onder 4 sub a) niet heeft geschonden. Er staat namelijk duidelijk vermeld dat onder “plaats op de weg” spookrijden begrepen moet worden en dit heeft hij niet gedaan. Er staan geen andere verkeersgedragingen vermeld die ook onder “plaats op de weg” begrepen moet worden. Bovendien is het rijden over een puntstuk veel minder ernstig dan spookrijden omdat dit slechts een kort moment gebeurt, zodat het onvoorstelbaar is dat beide gedragingen onder dezelfde bepalingen zouden vallen. Dit betekent dat er geen reden was voor een vermoeden van ongeschiktheid, omdat er geen sprake was van herhaaldelijke gedragingen als bedoeld in de Regeling. Zodoende was er ook geen grond om een EMG op te leggen.
9. De rechtbank is van oordeel dat het woord “waaronder” in de zinsnede “de plaats op de weg, waaronder begrepen spookrijden” duidelijk ruimte laat voor meer dan één gedraging. Zoals verweerder heeft toegelicht is spookrijden in de bepaling toegevoegd als voorbeeld van een gedraging die in strijd is met de verkeersregels en verkeerstekens ter zake van de plaats op de weg. Dit betekent niet dat onder deze bepaling niet ook andere verkeersgedragingen (kunnen) vallen. De rechtbank is daarbij van oordeel dat eisers mening dat het rijden over een puntstuk minder ernstig is dan spookrijden niet betekent dat het niet rijden over een puntstuk geen essentiële verkeersregel is binnen de categorie “plek op de weg”. Deze beroepsgrond faalt.
10. Tot slot stelt eiser zich op het standpunt dat het negeren van het rode kruis en het rijden over het witte puntstuk gezien moet worden als een samenhangende gedraging, omdat het tweede een gevolg is van het eerste. Er is dus geen sprake van het herhaaldelijk verrichten van gedragingen. Hierbij merkt eiser op dat herhaaldelijk bovendien meer dan twee betekent. Dit heeft tot gevolg dat de grondslag aan de EMG komt te ontvallen, omdat niet is voldaan aan artikel 14, eerste lid onder a van de Regeling: “betrokkene tijdens een rit herhaaldelijk gedragingen heeft verricht als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage 1, onder A, onderdeel III, Rijgedrag.”
11. De rechtbank volgt eiser niet in dit standpunt. De rechtbank overweegt dat bij eiser sprake is geweest van twee beslismomenten: ten eerste het negeren van het rode kruis en doorrijden over de afgesloten rijstrook, ten tweede het (door)rijden over het witte puntstuk. Het een hoeft niet logischerwijs te volgen uit het andere. Er is dus sprake van twee verkeersgedragingen, die beide aan de EMG ten grondslag liggen. Zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht zijn twee (van dezelfde dan wel verschillende) gedragingen voldoende om te spreken over het herhaaldelijk verrichten van gedragingen zoals neergelegd in artikel 14, eerste lid, onder 1 van de Regeling. Dit blijkt uit vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State [4] en uit de toelichting bij de Wijziging Regeling Maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid. [5] Eiser heeft dus herhaaldelijk gedragingen verricht, zoals bedoeld in artikel 14 van de Regeling, zodat er voor verweerder voldoende grondslag was voor het opleggen van de EMG.
12. Uit het bovenstaande volgt dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat aan de criteria om een EMG op te leggen is voldaan. Of er al dan niet sprake is geweest van gevaarzetting is hiervoor niet bepalend geweest, zoals eiser gemeend heeft op te maken uit het mutatierapport. Het besluit is voldoende gemotiveerd en zorgvuldig tot stand gekomen. Dat sprake is van onzorgvuldige besluitvorming omdat in het bestreden besluit ten onrechte is ingegaan op de strafrechtelijke afdoening, volgt de rechtbank niet. Dit zal de reactie zijn op eisers opmerking tijdens de hoorzitting bij verweerder dat de zaak strafrechtelijk nog niet is afgerond.
13. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E. van der Does, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H.W. Schierbeek, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Ook wel botsabsorber genoemd, dit is een grote verlichte en verrijdbare pijl die in het algemeen wordt gebruikt om weggebruikers te signaleren dat ze een rijbaan moeten opschuiven vanwege een weg(deel)afsluiting.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 17 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:118, onder 3.1 en 3.2.
3.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1673.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van1 februari 2012, RVS:2012:BV2438.
5.Staatscourant 25 september 2008, nr. 186, blz. 14.