ECLI:NL:RBMNE:2020:4295

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 oktober 2020
Publicatiedatum
8 oktober 2020
Zaaknummer
UTR 20/1944
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand wegens schending van de inlichtingenplicht met betrekking tot online handelsactiviteiten

Op 1 oktober 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. J.H.F. de Jong, en het Dagelijks Bestuur van de gemeenschappelijke regeling Avres, vertegenwoordigd door mr. D.G. Berkenbosch. De zaak betreft de intrekking van bijstand van eisers over de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 augustus 2018. Verweerder heeft op 24 januari 2020 het primaire besluit genomen om de bijstand in te trekken, omdat eisers hun inlichtingenplicht hebben geschonden door geen duidelijkheid te verschaffen over hun online handelsactiviteiten in aandelen en beleggingsinstrumenten. Het bestreden besluit van 8 april 2020 verklaarde het bezwaar van eisers ongegrond.

Tijdens de zitting op 1 oktober 2020 hebben eisers, bijgestaan door hun gemachtigde en een tolk, hun standpunt toegelicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers sinds 1 december 2014 bijstand ontvangen naar de norm voor gehuwden en dat zij verplicht zijn om alle relevante feiten en omstandigheden die van invloed kunnen zijn op hun recht op bijstand te melden. De rechtbank oordeelde dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij recht op bijstand zouden hebben gehad als zij aan hun inlichtingenverplichting hadden voldaan.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de schending van de inlichtingenplicht een rechtsgrond vormt voor de intrekking van de bijstand, aangezien het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De rechtbank verklaarde het beroep van eisers ongegrond en veroordeelde verweerder niet tot vergoeding van de proceskosten, omdat eisers onvoldoende verifieerbare gegevens hebben over hun online handelsactiviteiten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van het proces-verbaal.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1944

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 oktober 2020 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , te [woonplaats] , eisers
(gemachtigde: mr. J.H.F. de Jong),
en
het Dagelijks Bestuur van de gemeenschappelijke regeling Avres, namens deze de directeur van Werk en Inkomen Lekstroom , verweerder
(gemachtigde: mr. D.G. Berkenbosch).

Procesverloop

Bij besluit van 24 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het recht van eisers op bijstand over de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 augustus 2018 ingetrokken [1] .
Bij besluit van 8 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard onder aanvulling van de motivering.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2020. De heer [eiser 1] is verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde en de tolk S. el Mathari. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen.

De uitleg van de rechtbank

1. Eisers ontvangen sinds 1 december 2014 bijstand naar de norm voor gehuwden.
Bij het recht op bijstand horen verplichtingen, zoals de verplichting voor eisers om alle feiten en omstandigheden die van invloed kunnen zijn op zijn recht op bijstand meteen zelf te melden bij verweerder. Dit heet de inlichtingenplicht [2] .
2. Verweerder heeft het recht op bijstand van eisers ingetrokken, omdat eisers
hun inlichtingenplicht hebben geschonden. Zij hebben geen duidelijkheid verschaft over hun online handelsactiviteiten in aandelen en beleggingsinstrumenten bij Global Collect , Plus500.com en BinaryOnline over de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 augustus 2018. Hierdoor was het recht op bijstand over deze periode niet vast te stellen. In het bestreden besluit heeft verweerder het bestreden besluit gehandhaafd. Hierbij heeft verweerder het bestreden besluit aanvullend gemotiveerd, in de zin dat dat het recht op bijstand ook niet is vast te stellen doordat van de ING -beleggingsrekening [rekeningnummer] geen bewijs van opheffing is ingeleverd en geen bankafschriften zijn ingeleverd over de periode vanaf eind maart 2018.
3. Eisers hebben in beroep niet betwist dat zij de inlichtingenplicht hebben geschonden door geen melding te maken van de online handelsactiviteiten. Zij stellen dat zij desondanks op geen enkel moment ten onrechte bijstand hebben ontvangen.
4. Schending van de inlichtingenplicht levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand van de betrokkenen niet kan worden vastgesteld. Het is dan aan de betrokkenen om aannemelijk te maken dat zij, indien zij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de desbetreffende periode recht op bijstand zouden hebben gehad.
5. De rechtbank is van oordeel dat eisers dit niet aannemelijk hebben gemaakt.
Zij hebben immers geen dan wel onvoldoende verifieerbare gegevens over hun online handelsactiviteiten over de periode waarover het gaat (1 januari tot en met 31 augustus 2018) overgelegd. De enkele stelling dat zonder meer vastligt welke bedragen op de rekening van ieder platform zijn binnen gekomen en ook de bedragen die zijn terug gevloeid vanaf die platforms, waarbij eisers verwijzen naar een opsomming op pagina 15 van het onderzoeksrapport van 24 januari 2020, zodat een simpele optelsom kan worden gemaakt met een negatief resultaat voor eisers, is daarvoor niet genoeg. Uit die opsomming blijkt alleen wat er van en naar de ‘gewone’ bankrekening en creditcard van eisers is overgeboekt naar de diverse platforms en wat er van deze platforms is teruggeboekt. Welke mutaties er binnen de platforms zijn geweest, is daarmee niet inzichtelijk gemaakt. Dus kan niet worden vastgesteld of eisers in de periode van belang op bepaalde momenten niet meer bijstandsbehoeftig waren. Dat dit niet inzichtelijk is geworden, komt voor rekening en risico van eisers.
Over het al dan niet opheffen van de ING -beleggingsrekening [rekeningnummer] geldt dat uit een bankafschrift met het saldo 0 en een overzicht waar in kleine letters staat dat deze rekening in 2018 is opgeheven, niet volgt wanneer de opheffing van deze rekening zou zijn geweest. Er kan daarmee niet uitgesloten worden dat deze rekening in de periode van belang (1 januari tot en met 31 augustus 2018) nog bestond. De conclusie is dan dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat het recht over die periode niet meer vast te stellen is. De rechtbank volgt eisers dan ook niet in hun stelling dat zij in de betreffende periode niet ten onrechte bijstand hebben ontvangen. Het recht op bijstand is op juiste gronden ingetrokken.
6. Omdat het beroep ongegrond is, wordt verweerder niet veroordeeld om de proceskosten van eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Sneevliet, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E. van Gestel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Artikel 54, derde lid, van de Participatiewet (Pw)
2.Artikel 17 van de Pw