Overwegingen
6. Deze zaak gaat over de invorderingsbeslissing. Eiser is het er niet mee eens dat een bedrag van € 25.000,- wordt ingevorderd. Hij voert kort gezegd aan dat aan de invorderingsbeslissing geen deugdelijke en controleerbare vaststelling van de feiten en omstandigheden ten grondslag ligt. Ook meent hij dat de hoorplicht uit artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het verdedigingsbeginsel zijn geschonden. De rechtbank zal hierna eerst ingaan op deze formele beroepsgrond. Daarna zal beoordeeld worden of sprake is geweest van een overtreding en zo ja, of er bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan verweerder geheel of gedeeltelijk van invordering had moeten afzien.
Is de hoorplicht uit artikel 4:8 van de Awb geschonden?
7. Eiser voert onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State (de Afdeling) van 12 september 2018 aan dat verweerder hem op grond van artikel 4:8 eerste lid, van de Awb voorafgaand aan de invorderingsbeslissing in de gelegenheid had moeten stellen om te worden gehoord.Ook vindt hij dat het EU-verdedigingsbeginsel is geschonden. Eiser stelt hierdoor ernstig in zijn belangen te zijn geschaad.
8. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser toegelicht dat het aangevoerde over schending van de hoorplicht en het verdedigingsbeginsel bij elkaar horen. Bedoeld is aan te voeren dat sprake is van schending van het verdedigingsbeginsel door niet voorafgaande aan de besluitvorming te zijn gehoord.
9. De rechtbank stelt vast dat de invorderingsbeslissing van 10 september 2018 dateert. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 12 september 2018 voor het eerst geoordeeld dat een bestuursorgaan een belanghebbende op grond van artikel 4:8, eerste lid, van de Awb voorafgaand aan de invorderingsbeslissing in de gelegenheid moet stellen om te worden gehoord. Dat deze jurisprudentielijn ten tijde van het nemen van de invorderingsbeslissing nog niet bestond, maakt – anders dan verweerder meent – niet dat dit niet van toepassing is in deze zaak. Vaststaat dat verweerder eiser niet heeft gehoord voordat de invorderingsbeslissing is genomen. Dit betekent dat deze beroepsgrond slaagt. Gelet hierop is het beroep gegrond en zal de rechtbank het bestreden besluit vernietigen.
10. Uit de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling blijkt dat het horen niet van belang is voor het antwoord op de vraag of verweerder bevoegd is om tot invordering over te gaan, maar dat het door de belanghebbende kan worden gebruikt om bijzondere omstandigheden naar voren te brengen waarvan het bestuursorgaan niet al op de hoogte is of had moeten zijn. Omdat eiser in deze procedure alles heeft kunnen aanvoeren tegen de invordering wat hij ook in het kader van de hoorplicht uit artikel 4:8 van de Awb had kunnen aanvoeren, zal de rechtbank hierna beoordelen of de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand kunnen worden gelaten.
Heeft verweerder zich mogen baseren op het controlerapport?
11. Eiser betoogt dat aan de invorderingsbeslissing geen deugdelijke en controleerbare vaststelling van relevante feiten en omstandigheden ten grondslag ligt. Zo heeft maar één controle plaatsgevonden op 17 augustus 2018. Uit deze controle kan volgens eiser niet worden opgemaakt dat sprake zou zijn van een overtreding. De toezichthouders hebben gesproken met de heer [de bewoner] die de Engelse taal onvoldoende beheerst. Eiser vindt het in dat verband onbegrijpelijk dat geen gebruik is gemaakt van de tolkentelefoon. Verder stelt eiser dat de verklaring van [de bewoner] tegenstrijdig is, omdat nadien is gebleken dat hij ten tijde van de controle niet bij [bedrijf] werkzaam was. Ook wijst eiser op een e-mailbericht van [de bewoner] waarin staat dat hij op vakantie was om een vriend te bezoeken die bij [bedrijf] werkt.
12. Aan de invorderingsbeslissing heeft verweerder een controlerapport van 17 augustus 2018 ten grondslag gelegd. Uit dit rapport blijkt dat de toezichthouders een Poolse man, de heer [de bewoner] , in het Engels hebben gesproken. [de bewoner] heeft verklaard ziek te zijn en daarom vandaag thuis te zijn omdat hij niet kan werken. Op de vraag van de toezichthouders waar hij werkt, heeft [de bewoner] geantwoord bij [bedrijf] in [plaats] . In het controlerapport staat verder dat er volgens [de bewoner] in totaal vijf personen in het huis verblijven; twee mannen en drie vrouwen die allemaal bij [bedrijf] werken. [de bewoner] heeft verklaard dat hij sinds twee maanden in de woning verblijft en dat hij niet weet hoe lang de andere bewoners, waarvan hij de namen heeft opgeschreven, er zijn en dat de medebewoners steeds rouleren. Tot slot vertelt [de bewoner] dat hij hier afwisselend twee maanden werkt en dan weer voor enkele weken of maanden terug gaat naar Polen om vervolgens hier weer een paar maanden te werken.
13. De rechtbank overweegt dat in het controlerapport staat dat [de bewoner] behoorlijk Engels spreekt waardoor het niet nodig was om de tolkentelefoon in te zetten. Op de zitting heeft de gemachtigde van verweerder aangegeven dat hij ook bij de controle aanwezig was en nogmaals opgemerkt dat [de bewoner] behoorlijk goed Engels sprak. Verder licht de gemachtigde van verweerder toe dat de tolkentelefoon altijd wordt meegenomen naar een controle en dat daarvan gebruik wordt gemaakt als de communicatie lastig is, maar dat was in dit geval niet nodig. De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat [de bewoner] de Engelse taal onvoldoende beheerst, waardoor hij de toezichthouders niet of verkeerd zou hebben begrepen. Van belang hierbij is dat uit het controlerapport blijkt dat [de bewoner] vrij gedetailleerde verklaringen heeft afgelegd naar aanleiding van de gestelde vragen.
14. De rechtbank is van oordeel dat verweerder gelet op het samenstel van feiten en omstandigheden uit het controlerapport heeft kunnen constateren dat de recreatiewoning werd gebruikt voor huisvesting van arbeidsmigranten. [de bewoner] heeft verklaard afwisselend in Polen en Nederland te zijn, waarbij hij heeft opgemerkt dat hij hier dan verblijft om een bepaalde tijd te werken. Verder komt gewicht toe aan de verklaring dat er vier andere bewoners zijn die bij [bedrijf] werken, dat de bewoners geen familie van elkaar zijn en steeds rouleren.
15. Tijdens de bezwaarfase heeft verweerder navraag gedaan of de vijf bewoners bij [bedrijf] werkzaam waren. [bedrijf] heeft in een e-mail van 17 januari 2019 laten weten dat de heer [de bewoner] sinds 12 juli 2018 niet meer werkzaam is, maar in de periode van 22 januari 2018 tot en met 12 juni 2018 wel heeft gewerkt. De andere vier bewoners hebben in de periode juli/augustus 2018 bij [bedrijf] gewerkt en werken er nog steeds.
16. Eiser brengt naar voren dat [de bewoner] in een e-mail heeft bevestigd dat hij op het moment van de controle op vakantie was om een vriend te bezoeken die bij [bedrijf] werkt. [bedrijf] bevestigt in de e-mail dat [de bewoner] daar tijdens de controle niet werkte. Hierin ziet eiser een bevestiging van zijn stelling dat de verklaringen van [de bewoner] aan de toezichthouders onjuist zijn en daarom had verweerder het controlerapport niet mogen gebruiken. Verweerder ziet in de informatie van [bedrijf] juist een bevestiging van het standpunt dat sprake was van bewoning door arbeidsmigranten.
17. De rechtbank ziet in de nader verkregen informatie van [bedrijf] geen aanleiding om tot het oordeel te komen dat verweerder zich niet op het controlerapport heeft mogen baseren. Weliswaar is komen vast te staan dat [de bewoner] ten tijde van de controle niet voor [bedrijf] werkte, maar uit de informatie van [bedrijf] blijkt dat hij daar tot voor kort wel werkzaam was. Bovendien bevestigt [bedrijf] dat de vier andere Poolse bewoners er ten tijde van de controle werkzaam waren. Dit strookt met de door [de bewoner] afgelegde verklaring aan de toezichthouders. Dat [de bewoner] in een email van 17 december 2018 aan eiser heeft laten weten dat hij op vakantie was, vindt de rechtbank onvoldoende om te oordelen dat geen sprake is geweest van een overtreding. Deze latere (afwijkende) verklaring van [de bewoner] betekent niet dat aan de ten overstaan van de toezichthouders afgelegde verklaringen helemaal geen gewicht meer kan toekomen. De latere verklaring van [de bewoner] heeft namelijk geen betrekking op de vier bewoners die bij [bedrijf] werkzaam waren. Dit blijft staan en is naar het oordeel van de rechtbank voldoende geweest voor verweerder op zich op het standpunt te stellen dat de recreatiewoning niet recreatief werd gebruikt, maar voor huisvesting van arbeidsmigranten.
Zijn er bijzondere omstandigheden om van invordering af te zien?
18. Uit het bovenstaande volgt dat de dwangsom van € 25.000,- is verbeurd. Op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling, moet bij een besluit tot invordering van een verbeurde dwangsom aan het belang van de invordering een zwaarwegend gewicht worden toegekend. Het uitgangspunt is dat een verbeurde dwangsom wordt ingevorderd. Alleen als sprake is van bijzondere omstandigheden kan geheel of gedeeltelijk van invordering worden afgezien.
19. In het aanvullende beroepschrift heeft eiser opgemerkt dat hij met het verhuurbedrijf in zee is gegaan, omdat afspraken waren gemaakt over het bijhouden van een nachtregistratie. Eiser verwijt verweerder dat hij niet direct op de hoogte is gebracht van het feit dat deze afspraken tussen de gemeente en het verhuurbedrijf zijn opgezegd. Voor zover eiser hiermee stelt dat sprake is van een bijzondere omstandigheid, overweegt de rechtbank dat op eiser, als eigenaar van de recreatiewoning, een eigen verantwoordelijkheid rust op het rechtmatig gebruik van de woning als deze met een verhuurbemiddelingsbedrijf wordt verhuurd. Wat eiser heeft aangevoerd is niet zodanig bijzonder dat verweerder had moeten besluit geheel of gedeeltelijk van invordering af te zien. De conclusie is dat verweerder in redelijkheid van de bevoegdheid tot invordering gebruikt heeft kunnen maken.
20. Het beroep is gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 4:8 van de Awb. Omdat de inhoudelijke beroepsgronden niet slagen, ziet de rechtbank aanleiding de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten.
21. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
22. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).