Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 oktober 2020 in de zaak tussen
Procesverloop
Overwegingen
de hoogte vanhet recht op bijstand niet kan worden vastgesteld omdat eiser niet alle stukken heeft overgelegd. Hieruit blijkt dat de rapporteur heeft vastgesteld dat eiser in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde en dat hij recht op bijstand had. Slechts de hoogte van de bijstand stond nog niet vast. Dit heeft verweerder ter zitting ook erkend. Dat verweerder thans de conclusie van de rapporteur te kort door de bocht vindt, omdat in het Adviesrapport Handhaving van 5 april 2019 twijfels zijn opgenomen over hoe eiser in zijn levensonderhoud voorziet, is onvoldoende. Ook hierbij is weer van belang dat verweerder ter zitting heeft verklaard dat er geen vermoedens zijn van onbekende geldstromen. Uit beide rapporten van 5 april 2019 blijkt dat eisers ouders hem kost en inwoning verschaften. Het door verweerder ter zitting ingenomen standpunt dat dit onaannemelijk is omdat dit niet uit hun bijstandsuitkering kon worden betaald, volgt de rechtbank niet. Voor de aanname van verweerder ter zitting dat eiser een gemiddelde levensstandaard had die overeenkomt met de Nibud-normen, zijn geen aanwijzingen. Sterker nog, uit het verslag van het huisbezoek blijkt duidelijk dat het gezin onder minimale omstandigheden en dus beneden die levensstandaard leefde. Bovendien kost de inwoning van eiser bij zijn ouders niets extra aan huur. Niet valt in te zien dat de ouders van eiser zijn eten niet uit de bijstandsnorm zouden kunnen betalen. De eventuele extra kosten van door eiser verbruikte stroom of water acht de rechtbank zo gering dat die ook wel door zijn ouders konden worden betaald. Verder blijkt uit de stukken dat eiser geen zorgverzekering had, dat hij zijn rekening had opgezegd om kosten te besparen en dat hij verschillende schulden had. De rechtbank ziet niet in wat verweerder nog meer van eiser verwachtte aan stukken nu er geen aanwijzingen van onbekende geldstromen zijn.