Overwegingen
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. De werkneemster
heeft zich op 17 oktober 2011 ziek gemeld. Zij was toen werkzaam als thuishulp bij [bedrijf] De werkneemster heeft per einde wachttijd een uitkering op grond van de Wet WIA aangevraagd. Verweerder heeft de WIA-uitkering in de vorm van een WGA-uitkering met een besluit van 1 november 2013 per 6 november 2013 aan werkneemster toegekend, omdat zij 38,81% arbeidsongeschikt werd geacht.
2. [bedrijf] is op 16 maart 2016 in staat van faillissement verklaard. In verband hiermee verhaalt Uwv de betaling van de WIA-uitkering per 1 april 2016 op [naam] , de rechtsvoorgangster van eiseres ( [eiseres] ).
3. Op verzoek van eiseres heeft in juni 2016 een herbeoordeling plaatsgevonden. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder op 6 juli 2016 het besluit genomen dat werkneemster 80 tot 100% volledig maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is. Daartegen is geen bezwaar gemaakt, zodat dit besluit in rechte vaststaat. De WGA-uitkering liep tot 6 januari 2017. Vervolgens heeft verweerder de besluiten genomen zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
Hoe is de besluitvorming verlopen?
4. Verweerder heeft de loongerelateerde WGA-uitkering van werkneemster met het primaire besluit omgezet naar een loonaanvullingsuitkering per 6 januari 2017. Verweerder heeft zich daarbij gebaseerd op het rapport van verzekeringsarts P.A. ter Linden van
20 juni 2016 en op het arbeidsdeskundige rapport van arbeidsdeskundige J. de Waart van
6 juli 2016. De bevindingen van deze verzekeringsarts en deze arbeidsdeskundige zijn ook aan het besluit van 6 juli 2016 ten grondslag gelegd.
5. Verweerder vindt dat de gronden die eiseres in het bezwaarschrift van 4 november 2019 aanvoert, zich uitsluitend richten tegen de beslissing van 6 juli 2016. Omdat die beslissing in rechte vast staat, gaat verweerder aan die gronden voorbij. Verder vindt verweerder dat de andere bezwaargrond, dat er geen actueel medisch onderzoek heeft plaatsgevonden, niet slaagt omdat dit wel is gebeurd in juni 2016. Volgens verweerder is dit medisch onderzoek voldoende actueel en kan dit ook gebruikt worden als onderbouwing voor het bestreden besluit.
Wat voert eiseres aan tegen het bestreden besluit?
6. Eiseres voert aan dat verweerder in bezwaar geen volledige heroverweging heeft verricht. Er ligt geen medische beoordeling aan de beslissing op bezwaar ten grondslag en verweerder heeft geen rekening gehouden met het progressieve beloop van de klachten van de werkneemster. Daarnaast voert eiseres aan dat de werkneemster per datum in geding (6 januari 2017) volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en dat het medisch onderzoek, dat aan het primaire besluit ten grondslag ligt, onvolledig is. Verweerder heeft namelijk niet de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid per datum in geding onderzocht. Eiseres legt een advies over van 13 maart 2020 van mr. J.T.J.A. Klijn, verzekeringsarts (hierna: Klijn). Hierin staat dat werkneemster een stabiel ziektebeeld heeft, waarvan niet kan worden aangegeven of behandelmogelijkheden bestaan. Aangezien niet gesteld kan worden dat binnen een jaar een verbetering van de belastbaarheid bestaat, concludeert Klijn dat werkneemster volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Verder geeft Klijn aan dat de verzekeringsarts als onderdeel van het beoordelingskader niet heeft aangegeven welke behandelmogelijkheid voor werkneemster binnen een jaar tot verbetering van de belastbaarheid kan leiden. Weliswaar is in abstracte zin aangegeven dat wellicht behandelmogelijkheden zijn, maar niet is aangegeven welke en of deze binnen een jaar tot een arbeidsongeschiktheid van minder dan 80% leiden. Eiseres verwijst in dat verband naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB). Klijn voert aan dat aangezien de tweede vraag van het beoordelingskader niet is beantwoord, een antwoord op de derde vraag ook niet mogelijk is. Eiseres vindt dat per 6 januari 2017 aan de werkneemster een IVA-uitkering toegekend had moeten worden.
Wat vindt de rechtbank ervan?
7. De rechtbank zal eerst beoordelen of verweerder een volledige heroverweging heeft verricht en of alle feiten en omstandigheden bij de beoordeling van het bezwaar betrokken zijn. De rechtbank zal vervolgens ingaan op de medische beoordeling door verweerder.
Heeft er een volledige heroverweging plaatsgevonden?
8. De rechtbank is van oordeel dat eiseres terecht aanvoert dat er geen volledige heroverweging heeft plaatsgevonden. De rechtbank legt dat hierna uit.
9. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat de bezwaargronden zich enkel richten tegen het besluit van 6 juli 2016 en gaat om die reden niet inhoudelijk in op de bezwaargrond gericht tegen het standpunt dat volgens hem sprake is van een volledige maar niet duurzame arbeidsongeschiktheid. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee een onjuist standpunt in neemt. Gelet op het verloop van de bezwaarprocedure, moet het verweerder duidelijk zijn geweest dat het standpunt van eiseres, dat aan werkneemster een IVA-uitkering toegekend moest worden, óók zag op het primaire besluit van 14 november 2016. Dat eiseres in de aanvullende gronden van bezwaar de data heeft genoemd die met name relevant waren in het besluit van 6 juli 2016, doet hier niet aan af. Verweerder heeft het bezwaarschrift van 4 november 2019 naar het oordeel van de rechtbank te beperkt opgevat. Het klopt dat de beslissing van 6 juli 2016 in rechte vast staat, maar dit betekent niet dat eiseres bij de beslissing van 14 november 2016 niet meer kan aanvoeren dat de volledige arbeidsongeschiktheid ook duurzaam is.
10. De rechtbank is in het verlengde hiervan van oordeel dat verweerder ten onrechte geen medisch onderzoeksverslag aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat tussen het medisch oordeel van 20 juni 2016 en de datum in geding 7 januari 2017 minder dan 7 maanden ligt en dat het oordeel daarmee voldoende actueel is. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee een onjuiste uitleg geeft aan de beroepsgrond van eiseres. Het geschilpunt is niet (alleen) of aan het primaire besluit een actueel medisch oordeel ten grondslag ligt, maar (ook) of aan het bestreden besluit een actueel medisch oordeel ten grondslag ligt dat ziet op de datum 6 januari 2017. Omdat de rechtbank van oordeel is dat verweerder geen volledige heroverweging heeft verricht en ten onrechte geen medisch onderzoek aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd, kan de rechtbank het standpunt van verweerder ten aanzien van het actueel medisch onderzoek niet volgen. De beroepsgrond slaagt.
Wat vindt de rechtbank van de medische beoordeling?
11. Omdat verweerder het bestreden besluit baseert op het rapport van de primaire verzekeringsarts ter Linden van 20 juni 2016, gaat de rechtbank voor de volledigheid op dit rapport in.
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat de volledige arbeidsongeschiktheid van werkneemster niet duurzaam is. Dit wordt hierna uitgelegd.
13. Bij het onderzoek naar de duurzaamheid van een volledige arbeidsongeschiktheid dient de verzekeringsarts het door verweerder vastgestelde beoordelingskader, genaamd “Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen” (het beoordelingskader), te hanteren. Bij de vraag of sprake is van duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid gaat het om een inschatting van de toekomstige ontwikkelingen van de arbeidsbeperkingen. Dit brengt mee dat de inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar en daarna dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij werkneemster aan de orde zijn. In het geval de inschatting van de kans op herstel berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
14. De primaire verzekeringsarts stelt als prognose vast dat bij werkneemster nog enkele behandelingen mogelijk zijn die op lange termijn verbetering kunnen geven. De verwachting is dat de functionele mogelijkheden op lange termijn zouden kunnen toenemen. Uit de functionele mogelijkheden lijst (FML) blijkt dat de verwachte verbetering van de belastbaarheid redelijk tot goed is.
15. De rechtbank is van oordeel dat dit onvoldoende motivering is voor het standpunt dat de arbeidsongeschikt van werkneemster niet duurzaam is. De verzekeringsarts benoemt dat de functionele mogelijkheden ‘op lange termijn’ zouden kunnen toenemen, maar heeft niet inzichtelijk gemaakt of dit binnen één jaar is of dat dit ná één jaar is. Dit is voor de motivering wel relevant, omdat uit het stappenplan voortvloeit dat als duurzame arbeidsongeschiktheid wordt aangenomen in het eerste jaar, de ruimte voor de verzekeringsarts beperkt is om in het jaar of de jaren daarna aan te nemen dat de arbeidsongeschiktheid niet duurzaam is. Ook op grond van vaste rechtspraak van de CRvBgeldt dat als van een stabiele of verslechterende situatie wordt uitgegaan voor het eerste jaar, de vaststelling dat in de periode daarna sprake is van een meer dan geringe kans op herstel, concreet en toereikend dient te worden onderbouwd.
16. Daar komt bij dat als, zoals benoemd onder rechtsoverweging 15, het vaste rechtspraak is dat als de inschatting van kans op herstel rust op een medische behandeling, dit onderbouwing vereist voor de individuele verzekerde. De verzekeringsarts benoemt dat er nog behandelmogelijkheden zijn, maar gaat niet in welke behandelmogelijkheden dat zijn en wat dit voor werkneemster op zou kunnen leveren. Dit had de verzekeringsarts wel moeten doen.
Wat is de conclusie van de rechtbank?
17. De rechtbank is van oordeel dat verweerder (1) ten onrechte geen volledige heroverweging heeft verricht en (2) onvoldoende heeft gemotiveerd waarom werkneemster volledig maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is. Het bestreden besluit is daarom in strijd met de artikelen 3:2, 7:11 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank zal verweerder daarom met toepassing van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb in de gelegenheid stellen de gebreken in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit.
Wat moet verweerder concreet doen?
18. Verweerder kan de gebreken in het bestreden besluit als volgt herstellen. Allereerst dient een volledige heroverweging plaats te vinden. Daarbij is het van belang dat verweerder deze zaak alsnog door een verzekeringsarts bezwaar en beroep laat beoordelen. Deze verzekeringsarts moet beoordelen of werkneemster per datum in geding
(6 januari 2017) in aanmerking komt voor een IVA-uitkering. Daarbij moet het stappenplan van het beoordelingskader en de vaste rechtspraak van de CRvB op kenbare wijze worden betrokken. Daarnaast moet de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de beoordeling ingaan op het stuk van verzekeringsarts Klijn. Als de verzekeringsarts bezwaar en beroep vindt dat er nog verbetering te verwachten is, moet gespecificeerd worden welke behandelingen werkneemster nog kan volgen en wat het te verwachten resultaat daarvan is. De rechtbank is zich ervan bewust dat de datum in geding ver in het verleden ligt, maar geeft daarbij in overweging om informatie in te winnen bij de behandelend sector, waaronder de huisarts, de intake bij de slaappsycholoog en de behandeling bij een psycholoog.
19. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder de gebreken kan herstellen op drie maanden na verzending van deze tussenuitspraak.
20. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
21. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in deze tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht.
22. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.