ECLI:NL:CRVB:2012:BW0306

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/6907 WIA-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over toekenning WGA-uitkering en beoordeling van duurzame arbeidsongeschiktheid

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 21 maart 2012, wordt de toekenning van een WGA-uitkering aan een werknemer besproken. De werknemer, die als internationaal chauffeur werkzaam was, is sinds 17 oktober 2005 arbeidsongeschikt door een nekhernia. Na een aanvraag voor een uitkering op basis van de Wet WIA, heeft een verzekeringsarts vastgesteld dat de werknemer beperkingen heeft, maar dat deze niet duurzaam zijn. De werkgever, die bezwaar heeft gemaakt tegen de beslissing van het Uwv, stelt dat de werknemer volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en recht heeft op een IVA-uitkering. De rechtbank heeft het beroep van de werkgever ongegrond verklaard, maar in hoger beroep wordt betwist dat het Uwv voldoende medische informatie heeft betrokken in zijn beoordeling. De Raad oordeelt dat het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de werknemer niet duurzaam arbeidsongeschikt is, en draagt het Uwv op om de gebreken in het besluit te herstellen. De Raad benadrukt dat bij de beoordeling van duurzame arbeidsongeschiktheid een zorgvuldige afweging van medische gegevens noodzakelijk is, en dat het Uwv moet onderzoeken wat de mogelijke resultaten zijn van een behandeling voor de werknemer. De uitspraak benadrukt het belang van een gedegen onderbouwing van de inschatting van herstelkansen en de noodzaak om relevante medische informatie van behandelende artsen te betrekken in de beoordeling.

Uitspraak

09/6907 WIA-T
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
T U S S E N U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], gevestigd te [vestigingsplaats] (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 10 november 2009, 08/1634 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 23 maart 2012
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S. Heijerman hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 februari 2012, waar namens appellant is verschenen mr. L.A. Stormezand. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G. Vermeijden.
II. OVERWEGINGEN
1.1. [Naam werknemer] (werknemer) is laatstelijk bij appellant werkzaam geweest als internationaal chauffeur. Op 17 oktober 2005 is hij uitgevallen wegens een nekhernia.
1.2. Op 8 oktober 2007 heeft werknemer een uitkering aangevraagd ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Werknemer is naar aanleiding van deze aanvraag onderzocht door de verzekeringsarts R.H.P. Draaijer. Deze heeft een arbeidsmedisch onderzoek verricht bij werknemer en is in zijn rapport van 5 november 2007 tot de conclusie gekomen dat appellant als gevolg van zijn nek- en rugklachten beperkingen heeft. Met inachtneming van deze beperkingen heeft hij een zogeheten Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) vastgesteld. Voorts heeft hij overwogen dat deze beperkingen niet duurzaam zijn en dat de mogelijkheden tot functioneren nog kunnen verbeteren omdat werknemer nog geen multidisciplinaire revalidatiebehandeling heeft ondergaan en de psychologische achtergronden van de klachten van werknemer nog niet nader zijn onderzocht. Vervolgens is de arbeidsdeskundige H.C.Th. Zijlemans in zijn rapport van 5 december 2007 tot de conclusie gekomen dat werknemer niet meer geschikt is voor zijn eigen werk. Gezien zijn krachten en bekwaamheden heeft hij werknemer evenmin geschikt geacht voor (andere) gangbare arbeid. In overeenstemming met dit rapport is bij besluit van 10 december 2007 vastgesteld dat werknemer met ingang van 15 oktober 2007 recht heeft op een loongerelateerde uitkering in verband met werkhervatting gedeeltelijk arbeidsongeschikten (WGA).
2.1. Tegen dat besluit heeft appellante bezwaar gemaakt. Appellante is van mening dat werknemer volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en dat hij derhalve op grond van artikel 47 van de Wet WIA recht heeft op een uitkering ingevolge de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA).
2.2. Nadat de bezwaarverzekeringsarts A. Deitz in zijn rapport van 14 april 2008 de standpunten van de verzekeringsarts had onderschreven, heeft het Uwv bij besluit van 16 april 2008 het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
3. In beroep heeft appellante haar standpunt dat er bij werknemer sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid herhaald. Ter ondersteuning van dit standpunt heeft zij verwezen naar de zich onder de gedingstukken bevindende rapporten van de arbeidsdeskundige C.D. Boer en de arbo-/bedrijfsarts A.B. de Graaf van respectievelijk 9 augustus 2007 en 1 oktober 2007. Voorts is naar voren gebracht dat het Uwv ten onrechte geen informatie van de behandelende neuroloog dr. J.J.B. Klück in zijn beoordeling heeft betrokken. Naar de mening van appellante speelt deze informatie een belangrijke rol in de beoordeling over het duurzame karakter van de arbeidsongeschiktheid van werknemer.
4. De rechtbank heeft zich kunnen verenigen met het door het Uwv ingenomen standpunt dat er geen sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid en heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard.
5.1. In hoger beroep heeft appellante gesteld dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op de grond dat het Uwv geen informatie van dr. Klück in zijn beoordeling heeft betrokken, te meer daar de verzekeringsarts Draaijer in zijn brief van 21 januari 2008 te kennen heeft gegeven deze informatie noodzakelijk te achten om de beperkingen en mogelijkheden van werknemer goed in te kunnen schatten.
5.2. Het Uwv heeft in verweer als zijn standpunt te kennen gegeven in de voorhanden zijnde medische gegevens geen aanleiding te zien om aan te nemen dat werknemer volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Het Uwv baseert zich daarvoor op de voormelde rapportages van de (bezwaar)verzekeringsartsen alsmede de aanvullende rapportage van Deitz van 18 maart 2010.
6.1. De Raad overweegt het volgende.
6.2. De Raad stelt vast dat het geschil tussen partijen alleen betreft de vraag of de volledige arbeidsongeschiktheid van werknemer met ingang van 15 oktober 2007 moet worden geacht tevens duurzaam te zijn in de zin van artikel 4 van de Wet WIA, zodat hij ingevolge artikel 47 van de Wet WIA recht heeft op een IVA-uitkering in plaats van de thans toegekende WGA-uitkering.
6.3. Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA, hij die als rechtreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek en zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Ingevolge het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
6.4. De Raad heeft in zijn uitspraak van 4 februari 2009, LJN BH1896, geoordeeld dat blijkens de wetsgeschiedenis de verzekeringsarts zich een oordeel dient te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA, waarbij hij een inschatting dient te maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de betrokken verzekerde. Bij de vraag of er sprake is van duurzaamheid gaat het om een inschatting van de toekomstige ontwikkelingen van de arbeidsbeperkingen. Dit brengt mee dat de inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar en daarna dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de betreffende individuele verzekerde aan de orde zijn. In het geval de inschatting van de kans op herstel berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
6.5. Aan deze laatste voorwaarde is in het onderhavige geval niet voldaan. Het Uwv heeft enkel en alleen gesteld dat behandeling van werknemer zijn medische situatie zal verbeteren maar heeft daarbij in het geheel niet inzichtelijk gemaakt welk mogelijk resultaat deze behandeling eventueel voor belanghebbende kan hebben. Om die reden acht de Raad het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd en komt het bestreden besluit, zoals het thans luidt, in aanmerking voor vernietiging wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
6.6. De Raad dient aansluitend te bezien welk vervolg aan deze uitspraak wordt gegeven. Daarbij stelt hij voorop dat de bestuurechter bij een (te verwachten) vernietiging van een besluit op kenbare wijze de mogelijkheden tot definitieve beslechting van het geschil behoort te onderzoeken. Dit houdt in dat de bestuurechter dient na te gaan of de rechtsgevolgen van een te vernietigen besluit in stand kunnen worden gelaten dan wel of hijzelf in de zaak kan voorzien. Ligt een van deze mogelijkheden redelijkerwijs niet binnen bereik, dan dient de bestuursrechter na te gaan of een - formele dan wel
informele - bestuurlijke lus een reële mogelijkheid is.
6.7. In het voorliggende geval leent de aard van het vastgestelde gebrek zich niet voor een andere wijze van herstel dan door het betrokkenen bestuursorgaan. De Raad ziet daarom aanleiding met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet het Uwv op te dragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen waarbij in de eerste plaats bij de behandelend neuroloog, voor zover daarover van die behandelaar geen gegevens beschikbaar zijn, dient te worden geïnformeerd naar het mogelijk resultaat van een op verbetering van de functionele mogelijkheden gerichte behandeling, mede bezien in het licht van de ernst van de nekhernia en de rugproblematiek van de werknemer. Voorts dient de vraag onder ogen te worden bezien in hoeverre bij belanghebbende psychische belemmeringen als gevolg van ziekte of gebrek aanwezig zijn om deel te nemen aan een multidisciplinair revalidatieprogramma.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Draagt het Uwv op om binnen twaalf weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en C.W.J. Schoor en J.P.M. Zeijen als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2012.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) J.R. Baas.
GdJ