Overwegingen
1. Omdat sprake is van onverwijlde spoed vanwege de gestelde dakloosheid van verzoeker en zijn gezin per 2 oktober 2020, doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder het houden van een zitting.
Karakter voorlopige voorziening
2. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Waar gaat deze zaak over?
3. Verzoeker heeft de Nederlandse nationaliteit. Van 2001 tot 2013 woonde hij in verschillende gemeenten in Nederland, als laatste in Almere. Tussen 2013 en eind 2015 is hij afgereisd naar Koeweit voor studiedoeleinden. Hij had daar een vrouw en kinderen. Tussen eind 2015 en augustus 2016 verbleef verzoeker weer in Nederland. In de periode van augustus 2016 tot maart 2020 verbleef hij in Koeweit. Tijdens dat verblijf is hij gescheiden en getrouwd met een andere vrouw. Verzoekers dochter is geboren op [geboortedatum] 2019. Zij heeft ook de Nederlandse nationaliteit. Op 13 maart 2020 is verzoeker met zijn echtgenote en zijn dochter naar Nederland gekomen. Per 30 maart 2020 ontvangt hij een bijstandsuitkering. Voor de echtgenote van verzoeker is een verblijfsvergunning aangevraagd. Aanvankelijk verbleef verzoeker met zijn gezin bij zijn moeder in Hilversum. Als gevolg van spanningen in huis, waarbij ook Veilig Thuis en de politie zijn ingeschakeld, heeft verzoeker met zijn gezin de woning van zijn moeder per 29 mei 2020 (moeten) verlaten.
4. Omdat verzoeker op 29 mei 2020 nog geen oplossing voorhanden had en hij met zijn echtgenote en minderjarige dochter op straat dreigde te komen staan, heeft verweerder voor verzoeker en zijn gezin tijdelijke huisvesting in het [naam hotel] bewerkstelligd. In het primaire besluit heeft verweerder beslist dat verzoeker niet in aanmerking komt voor opvang op grond van de Wmo. Aan verzoeker is meegedeeld dat de gemeente met ingang van donderdag 18 juni 2020 om 16.00 uur niet langer de kosten van huisvesting in het [naam hotel] vergoedt. Desondanks heeft verweerder verzoeker en zijn gezin tot 2 oktober 2020, naar de voorzieningenrechter begrijpt, buitenwettelijk opvang geboden. Het bezwaar van verzoeker tegen het primaire besluit is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartegen heeft verzoeker beroep ingesteld.
5. Connex aan dat beroep heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter begrijpt dat verzoeker de voorzieningenrechter verzoekt om bij wijze van voorlopige voorziening verweerder te gelasten verzoeker en zijn gezin op grond van de Wmo onverwijld maatschappelijke opvang te verlenen.
Voorlopig rechtmatigheidsoordeel
6. Verzoeker voert aan dat hij en zijn gezin wel degelijk voldoen aan de voorwaarden als neergelegd in de Wmo. De door verweerder genoemde afwijzingsgronden zijn niet voldoende om daar anders over te denken, zeker gelet op de speciale rol die verweerder heeft als centrumgemeente.
7. Dit betoog slaagt niet. De voorzieningenrechter ziet zonder concrete en verifieerbare onderbouwing van deze stelling, geen aanleiding deze stellingen van verzoeker te volgen.
8. Over de stelling van verzoeker dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte geen rekening houdt met alle feiten en omstandigheden van het geval, overweegt de voorzieningenrechter dat verzoeker deze stelling ook niet heeft onderbouwd. Voor zover hij bedoelt te betogen dat verweerder met de in de brief van 31 augustus 2020 gegeven opties geen rekening heeft gehouden met het door verzoeker genoemde negatief reisadvies en de omstandigheid dat verzoeker en zijn gezin geen huisvesting in Koeweit of Irak hebben, overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Niet gebleken is dat de in die brief van
31 augustus 2020 genoemde opties ten grondslag zijn gelegd aan het bestreden besluit. Overigens blijkt uit het e-mailbericht van verzoeker van heden dat hij, onder voorwaarden, akkoord gaat met het voorstel van verweerder om de terugreis naar Irak voor verzoeker en zijn gezin te betalen. Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter in wat verzoeker heeft aangevoerd geen aanknopingspunt om hem te volgen.
9. Verzoeker wijst verder – kort samengevat – op het volgende. Als Nederlands staatsburger heeft hij het grondwettelijke recht om in Nederland woonachtig te zijn. Volgens hem is het logisch dat hij terugkeert naar de gemeente waarmee hij een maatschappelijke binding heeft. Het is echter niet mogelijk om een woning te vinden, ondanks dat verzoeker er alles aan doet. Het is onduidelijk waarom verweerder de maatwerkvoorziening niet in stand kan houden zolang het probleem nog niet is opgelost. Verder wijst verzoeker er op dat er in heel Nederland sprake is van een tekort aan woningen.
10. De voorzieningenrechter stelt eerst vast dat niet gebleken is dat aan verzoeker door verweerder enige opvang is geboden op grond van de Wmo. De opvang van verzoeker is dus buitenwettelijk geweest. De voorzieningenrechter is van oordeel dat, voor zover verzoeker dit betoogt, verweerder dit nu niet kan worden tegengeworpen, in die zin dat hierin geen grond is gelegen om aan te nemen dat op verweerder de verplichting rust de opvang van verzoeker en zijn gezin te continueren.
De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat verzoeker in staat moet worden geacht zelf in onderdak te kunnen voorzien. Hij spreekt immers Nederlands, hij heeft eerder zelf onderdak geregeld en hij heeft een uitkering op grond van de Participatiewet waarmee hij geacht wordt te kunnen voorzien in de noodzakelijke kosten van bestaan. De omstandigheid dat verzoeker tot op heden nog geen woonruimte heeft gevonden, duidt vooral op schaarste op de woningmarkt in de regio waarin verzoeker wil wonen. De Wmo is niet bedoeld om hiervoor een oplossing te bieden.Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich verder op het standpunt mogen stellen dat van verzoeker verwacht mag worden dat hij een woning zoekt in een regio waar de woondruk aanzienlijk minder hoog is. Niet gebleken is dat verzoeker dat heeft gedaan of dat dat niet mogelijk is. De stelling van verzoeker dat hij alleen een maatschappelijke binding heeft met de gemeente Hilversum, maakt het voorgaande niet anders.
Verder merkt de voorzieningenrechter op dat verweerder heeft kunnen laten meewegen dat in de opvang slechts een beperkt aantal plaatsen beschikbaar is met als gevolg dat het verstrekken van opvang aan verzoeker en zijn gezin tot gevolg heeft dat andere personen, die – anders dan verzoeker - niet in staat zijn zichzelf in de samenleving te handhaven, geen gebruik kunnen maken van deze opvang. Het betoog slaagt niet.
11. Verzoeker stelt verder dat de motiveringsgebreken in bezwaar niet voldoende zijn gecorrigeerd. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker deze stelling niet nader heeft gespecificeerd terwijl dit wel op zijn weg is gelegen. Het betoog slaagt niet.
12. Ook het verzoek van verzoeker om alles wat in bezwaar naar voren is gebracht als herhaald en ingelast te beschouwen, leidt niet tot het daarmee beoogde doel. Verzoeker heeft daarmee immers niet de desbetreffende standpunten van verweerder in het bestreden besluit gemotiveerd betwist.
13. Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding de belangenafweging in het voordeel van verzoeker te laten uitvallen.
14. Gelet op het voorgaande heeft het beroep van verzoeker tegen het bestreden besluit geen redelijke kans van slagen. Er is geen reden voor toewijzing van de verzochte voorlopige voorziening.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.J. van Ravenhorst, griffier
.
De voorzieningenrechter is verhinderd
dit proces-verbaal te ondertekenen
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op: