ECLI:NL:RBMNE:2020:4178

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 september 2020
Publicatiedatum
2 oktober 2020
Zaaknummer
UTR 20/1286
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de Ziektewet-uitkering op basis van medisch en arbeidskundig onderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 4 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een triagist die zich ziek had gemeld, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiseres had een Ziektewet-uitkering ontvangen na haar ziekmelding op 11 juli 2018, maar het Uwv beëindigde deze uitkering per 20 maart 2020, omdat uit medisch en arbeidskundig onderzoek bleek dat zij meer dan 65% van haar eerdere loon kon verdienen. Eiseres was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige zorgvuldig te werk zijn gegaan. De verzekeringsarts had eiseres gezien en op basis van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 13 februari 2020 werd geconcludeerd dat eiseres in staat was om meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen. Eiseres voerde aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig was en dat haar beperkingen niet volledig waren weergegeven, maar de rechtbank oordeelde dat de medische beoordeling van het Uwv juist was en dat de arbeidskundige beoordeling voldoende gemotiveerd was.

De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit zorgvuldig tot stand was gekomen en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de medische en arbeidskundige beoordelingen. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan in een zitting die niet openbaar kon plaatsvinden vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1286

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 september 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. T.E. van der Bent),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. E. Witte).

Inleiding

1. Eiseres werkte als triagist bij een huisartsenpost voor gemiddeld 16,55 uur per week. Op 11 juli 2018 heeft eiseres zich ziek gemeld voor dit werk als gevolg van diverse gezondheidsklachten. Haar dienstverband is op 17 september 2018 beëindigd waarna aan eiseres een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) is toegekend.
2. In het kader van een eerstejaars Ziektewet-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts eiseres op 11 oktober 2019 gezien. Volgens de verzekeringsarts is de belastbaarheid van eiseres voor het verrichten van arbeid beperkt. De beperkingen van eiseres zijn opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 16 oktober 2019. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat eiseres niet in staat is om haar eigen werk te verrichten. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige zes functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat eiseres met het verrichten van deze functies nog 69,92% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij arbeidsongeschikt werd. Omdat dit meer is dan 65% heeft het Uwv met het besluit van 12 november 2019 (het primaire besluit) vastgesteld dat eiseres met ingang van 13 december 2019 geen ZW-uitkering meer krijgt.
3. In het kader van de heroverweging in bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiseres op 8 januari 2020 gezien op een hoorzitting en heeft aansluitend zelf medisch onderzoek verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft, mede op basis van opgevraagde medische informatie, voor eiseres een urenbeperking aangenomen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens de passendheid van de voorgehouden functies beoordeeld en heeft geconcludeerd dat twee functies niet geschikt zijn. De arbeidsdeskundige heeft twee nieuwe functies aan de schatting ten grondslag gelegd. Op basis van deze drie functies, productiemedewerker textiel, geen kleding (SBC-code: 272043), archiefmedewerker (SBC-code: 315132) en productiemedewerker industrie (SBC-code: 111180) heeft hij berekend dat eiseres 68,64% van haar maatmaninkomen kan verdienen.
4. Met de brief van 18 februari 2020 heeft het Uwv eiseres op de hoogte gesteld van het voornemen om het primaire besluit te herzien, in die zin dat eiseres vanaf 19 maart 2020 geen ZW-uitkering meer krijgt. De nieuwe einddatum is een maand en een dag vanaf de datering en verzending van het voornemen. Verweerder heeft als bijlage bij dit besluit de medische en arbeidskundige rapporten gevoegd waarop het voornemen is gebaseerd. Eiseres is in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken een zienswijze te geven op het voornemen van 18 februari 2020. Eiseres heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
5. Met het besluit van 5 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en het primaire besluit herroepen voor zover het de beëindigingsdatum van de ZW-uitkering betreft. De nieuwe beëindigingsdatum is vastgesteld op 20 maart 2020. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
6. Het beroep van eiseres is behandeld op de zitting van 24 augustus 2020 via Skype for business. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Is het bestreden besluit onzorgvuldig?
6. Eiseres voert aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen omdat het standpunt van verweerder over de einddatum van de ZW-uitkering tegenstrijdig is en onvoldoende is gemotiveerd. Op de zitting heeft eiseres deze grond nader toegelicht. Volgens eiseres volgt uit het bestreden besluit niet op welke grondslag verweerder de einddatum van de ZW-uitkering heeft gewijzigd naar 20 maart 2020. Daarnaast heeft eiseres zich op de zitting op het standpunt gesteld dat de uitlooptermijn ingaat op de datum van het bestreden besluit.
7. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat het bestreden besluit onzorgvuldig is. Uit het bestreden besluit volgt dat verweerder zich bij de totstandkoming van dat besluit onder andere heeft gebaseerd op artikel 19aa van de ZW. Het tweede lid van artikel 19aa van de ZW geeft invulling aan de zogenaamde uitlooptermijn: als een verzekerde in staat is om meer dan 65% te verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij arbeidsongeschikt werd, dan bestaat het recht op de ZW-uitkering nog tot een maand na de dag waarop de verzekerde in staat is om meer dan 65% te verdienen. Het bestaan van dit artikel komt juist voort uit het zorgvuldigheidsbeginsel en heeft als doel te voorkomen dat verzekerden op grond van de ZW niet worden geconfronteerd met een abrupt verlies van hun ZW-uitkering.
8. In het geval van eiseres heeft verweerder in de bezwaarfase de arbeidskundige grondslag van het primaire besluit gewijzigd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat twee van de geduide functies niet geschikt zijn voor eiseres en hij heeft twee nieuwe functies aan de schatting ten grondslag gelegd. De nieuwe functies zijn aan eiseres bekend gemaakt met het voornemen van 18 februari 2020. Omdat eiseres de gelegenheid moet krijgen om zich in te stellen op de gewijzigde financiële situatie en de gewijzigde aangezegde arbeidsmogelijkheden moet in dat geval een nieuwe uitlooptermijn in acht genomen worden. De stelling van eiseres op de zitting dat de uitlooptermijn moet gaan lopen vanaf de datum van het bestreden besluit, volgt de rechtbank niet. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat de uitlooptermijn gaat lopen vanaf de datum van de aanzegging, in dit geval 18 februari 2020 [1] . Op de zitting heeft verweerder bevestigd dat de uitlooptermijn in dit geval is ingegaan op de datum van de aanzegging, 18 februari 2020, en dat de ZW-uitkering van eiseres is geëindigd op 20 maart 2020.
9. Ook voor het overige ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de besluitvorming van verweerder onzorgvuldig is. Zowel de primaire verzekeringsarts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben eiseres gezien en zich een indruk gevormd van haar psychische gesteldheid. De verzekeringsartsen van verweerder hebben toegelicht dat er geen lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden omdat er bij eiseres uitsluitend sprake is van psychische klachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bovendien aanvullende informatie opgevraagd bij de behandelaar van eiseres. Deze informatie is onder andere aanleiding geweest voor de verzekeringsarts bezwaar en beroep om voor eiseres meer beperkingen aan te nemen.
10. Gelet op het voorgaande is het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank zorgvuldig tot stand gekomen en voldoende gemotiveerd. De beroepsgrond slaagt niet.
Is de medische beoordeling juist?
11. Eiseres voert verder aan dat haar beperkingen niet volledig zijn weergegeven in de FML van 13 februari 2020. Volgens eisers is zij meer beperkt dan door verweerder is aangenomen. Op de zitting heeft eiseres bevestigd dat zij dit standpunt niet kan onderbouwen met nieuwe medische informatie.
12. De rechtbank stelt bij haar beoordeling voorop dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op medische rapporten van verzekeringsartsen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de rapporten. De rapporten en besluiten zijn in beroep aanvechtbaar. Daarvoor moet de eisende partij aanvoeren (en zo nodig aannemelijk maken) dat de medische rapporten niet aan de genoemde voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Niet-medisch geschoolden kunnen aannemelijk maken dat niet aan de voorwaarden wordt voldaan. Om voldoende aannemelijk te maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapport van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk. Dit betekent dat hoe iemand zichzelf voelt zonder dat daar een medische onderbouwing van is, niet genoeg is om bij de rechtbank gelijk te krijgen.
12. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat de medische beoordeling van verweerder onjuist is. In zijn rapport van 13 februari 2020 geeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een uitgebreide beschrijving van de klachten van eiseres. Deze beschrijving komt overeen met de klachten van eiseres zoals die uit het dossier naar voren komen. Omdat ten tijde van het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep sprake was van een behandeling heeft hij medische informatie opgevraagd bij de behandelaar van eiseres: [naam organisatie] . Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgt dat hij deze informatie kenbaar bij zijn beoordeling heeft betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep neemt in overweging dat eiseres de komende maanden wekelijks een behandeling ondergaat en dat zij daarom een dag per week niet beschikbaar is voor het verrichten van arbeid. Deze nieuwe medische informatie leidt daarom tot een wijziging in de FML waarbij voor eiseres een urenbeperking wordt aangenomen. Eiseres heeft in beroep niet gespecificeerd waarom haar gezondheidsklachten zouden moeten leiden tot verdergaande beperkingen in de FML. Eiseres heeft haar stelling ook niet met nieuwe medische informatie onderbouwd. De omstandigheid dat eiseres zelf ervaart dat zij meer beperkt is, is op zichzelf niet voldoende tegenover het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep; dit moet ook blijken uit medische informatie.
13. Uit het voorgaande volgt dat de beperkingen die voor eiseres zijn opgenomen in de FML van 13 februari 2020, juist zijn. Voor de verdere beoordeling van de zaak gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid van eiseres zoals neergelegd in deze FML.
Is de arbeidskundige beoordeling juist?
14. Tegen de arbeidskundige beoordeling heeft eiseres geen beroepsgrond naar voren gebracht, anders dan dat zij de functies om medische redenen niet kan verrichten. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat ervan uit moet worden gegaan dat de beperkingen van eiseres zoals opgenomen in de FML van 13 februari 2020, juist zijn. Er bestaat daarom geen aanleiding voor het oordeel dat eiseres de werkzaamheden die horen bij de functies die zijn geduid op grond van de FML, niet zou kunnen verrichten. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 17 februari 2020 gemotiveerd heeft toegelicht waarom twee van de eerder geduide functies in verband met de gewijzigde FML zijn komen te vervallen en waarom met de nieuw geduide functies de belastbaarheid van eiseres niet wordt overschreden. Het bestreden besluit is dan ook voorzien van een zorgvuldige arbeidskundige grondslag.
15. Nu uit medisch en arbeidskundig onderzoek volgt dat eiseres op 18 februari 2020 meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij arbeidsongeschikt werd, heeft verweerder de ZW-uitkering van eiseres terecht met ingang van 20 maart 2020 beëindigd.
16. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 4 september 2020 door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van mr. C.H. Verweij, griffier. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra dat weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
(
de rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen)
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 7 maart 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:946.