4.3Het oordeel van de rechtbank
Bewijsuitsluiting op grond van artikel 359a Sv
Bij de waardering van het bewijs, zal de rechtbank geen acht slaan op de verklaring die verdachte direct na het ongeval heeft afgelegd. Voor zover voorafgaand aan het afleggen van deze verklaring voorschriften zijn geschonden, ondervindt verdachte daar dus geen nadeel van. Bij gebrek aan belang zal de rechtbank daarom niet nader ingaan op het verweer van de raadsman op dit punt.
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelenuit van de volgende feiten en omstandigheden:
Op 21 augustus 2019 heeft een ongeval plaatsgevonden op de Cuneraweg (N233) te Rhenen. Deze weg was voor het openbaar verkeer opengesteld. De ter plaatse toegestane maximum snelheid bedroeg 80 kilometer per uur. De Cuneraweg bestond ter hoogte van het ongeval uit een rijbaan welke was onderverdeeld in een tweetal rijstroken. De rijstroken werden van elkaar gescheiden door middel van een dubbele doorgetrokken witte streep. Langs de hoofdrijbaan van de Cuneraweg lag gezien vanuit de rijrichting van de motorfiets aan de rechterzijde een parallelweg. Deze parallelweg was bereikbaar door een tussen beide wegen gelegen doorteek.
Bij het ongeval waren een personenauto en een motorfiets betrokken.De personenauto kwam uit de richting van Veenendaal en reed in de richting van Rhenen.De personenauto kwam in een stilstaande file terecht.De motorfiets reed in tegenovergestelde richting. De bestuurster van de personenauto wilde haar weg vervolgen over de parallelweg die vanuit haar richting gezien links van de weg lag. Zij sloeg daartoe linksaf, in strijd met de tussen de rijstroken gelegen doorgetrokken dubbele streep.De motorfiets was de personenauto op dat moment zo dicht genaderd, dat de motorfiets een botsing met de personenauto niet kon voorkomen.
De motorfiets kwam vanaf een rotonde. De bestuurder van de motor is door de impact over zijn motor en de personenauto heen gevlogen en een aantal meter verderop op de weg terechtgekomen.
Verdachte heeft de personenauto bestuurd.De bestuurder van de motorfiets was [slachtoffer] (het slachtoffer).
Het slachtoffer heeft ten gevolge van het ongeval ribfracturen, een klaplong aan beide zijden, een polsfractuur en wervelletsel met een blijvende dwarslaesie vanaf zijn rug opgelopen.
Het rijgedrag van de verdachte
Getuige [getuige] reed vanaf de rotonde de Cuneraweg op in de richting van Veenendaal. Hij zag dat een motorrijder hem inhaalde. Toen zag hij dat ter hoogte van het inhammetje ineens een auto uit de file richting Rhenen keerde en stilstond op het midden van de weg, kennelijk met als doel het inhammetje in te rijden. Direct daarna zag en hoorde hij dat de motorrijder tegen de auto klapte.
Voor een bewezenverklaring van artikel 6 van de WVW, moet het ongeval zijn te wijten aan schuld van de verdachte in juridische zin. Er bestaan verschillende gradaties van een dergelijke vorm van schuld. De lichtste vorm is een aanmerkelijke mate van onvoorzichtigheid en/of onachtzaamheid. Aan de orde is de vraag of daar in dit geval sprake van is.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad valt in zijn algemeenheid niet aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van aanmerkelijke onoplettendheid en/of onachtzaamheid. Daarvoor zijn verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Ook is van belang dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Bij de beoordeling van de vraag of in dit geval sprake is van ten minste aanmerkelijk onoplettendheid en/of onachtzaamheid acht de rechtbank het volgende van belang.
In artikel 76, eerste lid en onder a, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (Rvv) staat dat bestuurders zich niet links van een doorgetrokken streep mogen bevinden, indien die streep is aangebracht tussen rijstroken of paden met verkeer in beide richtingen. Verdachte heeft zich niet aan deze verkeersregel gehouden. Zij is linksaf over een doorgetrokken streep gereden en is daarbij op de weghelft van het tegemoetkomende verkeer terechtgekomen. Dat betekent dat verdachte een verkeersovertreding heeft begaan.
Door te keren op een weg waar dat verboden was, heeft verdachte bovendien een bijzondere manoeuvre uitgevoerd. In artikel 54 van het Rvv staat dat bestuurders die een bijzondere manoeuvre uitvoeren, het overige verkeer voor moeten laten gaan. Vaststaat dat verdachte ten gevolge van haar bijzondere manoeuvre in botsing is gekomen met de motorrijder. Dat betekent dat zij aan hem geen voorrang heeft verleend. Ook dit levert gelet op artikel 54 van het Rvv een verkeersovertreding op.
Deze verkeersovertredingen heeft verdachte begaan vanuit een stilstaande file. Daarbij moest zij er rekening mee houden dat het tegemoetkomende verkeer 80 kilometer per uur mocht rijden. Ook moest zij er rekening mee houden dat het tegemoetkomende verkeer vanaf een rotonde kwam, geen rekening zou houden met ineens overstekend verkeer en in de optrekkende fase zat.
Verdachte had zich er onder die omstandigheden van moeten vergewissen dat zij de verboden bijzondere manoeuvre kon uitvoeren zonder daarbij andere verkeersdeelnemers in gevaar te brengen. Van haar kon daarbij uiterste voorzichtigheid worden verlangd.
Verdachte is echter ineens, in één abrupte beweging de andere weghelft op gereden. Niet is gebleken dat zij zich er eerst van heeft vergewist dat er geen ander verkeer op de weg voor tegemoetkomend verkeer was. Deze handelwijze duidt dan ook niet op uiterste voorzichtigheid.
Voornoemde omstandigheden leveren naar het oordeel van de rechtbank aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag op. Dat betekent dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een verkeersongeval, zoals bedoeld in artikel 6 van de WVW.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair aan haar ten laste gelegde feit. De rechtbank komt daarom niet meer toe aan de bespreking van het subsidiair aan verdachte ten laste gelegde.