ECLI:NL:RBMNE:2020:4140

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 oktober 2020
Publicatiedatum
30 september 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3041
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening Participatiewet wegens gebrek aan spoedeisend belang

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 1 oktober 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoeker die bijstand had aangevraagd op grond van de Participatiewet. Het primaire besluit van 4 augustus 2020, waarbij de aanvraag om bijstand werd afgewezen, leidde tot bezwaar van de verzoeker. De verzoeker vroeg de voorzieningenrechter om vrijstelling van het griffierecht wegens betalingsonmacht, wat werd toegewezen. Echter, de voorzieningenrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was voor het treffen van een voorlopige voorziening. Dit oordeel was gebaseerd op de overgelegde stukken, waaruit bleek dat de verzoeker nog steeds in zijn basislevensbehoeften kon voorzien en dat er geen acute financiële nood was die een voorlopige voorziening rechtvaardigde. De verzoeker had weliswaar financiële problemen, maar deze waren niet zodanig dat er een onomkeerbare situatie dreigde. De voorzieningenrechter concludeerde dat het bestreden besluit niet evident onrechtmatig was en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. De uitspraak werd gedaan door mr. Y. Sneevliet, in aanwezigheid van griffier mr. S.J. van Ravenhorst.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3041
uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 oktober 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. S. Usanmaz),
en

het dagelijks bestuur van de RDWI, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 4 augustus 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker om bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) afgewezen.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. Verzoeker heeft verzocht om vrijstelling van de verplichting tot betaling van het griffierecht wegens betalingsonmacht. Verzoeker heeft daarvoor een verklaring over zijn inkomen en vermogen overgelegd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker voldoende aangetoond dat hij voldoet aan de voorwaarden voor deze vrijstelling. De voorzieningenrechter verleent verzoeker daarom vrijstelling van de betaling van griffierecht.
2. Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter uitspraak doen zonder partijen uit te nodigen om op een zitting te verschijnen indien de voorzieningenrechter kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
Spoedeisend belang
3. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden (terug)betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt.
4. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om rekening te houden met de door verzoeker aangekondigde nieuwe stukken die zullen worden nagezonden. Verzoeker heeft immers niet geconcretiseerd om welke stukken het gaat en binnen welk tijdsbestek die verwacht kunnen worden.
5. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij geen middelen heeft voor zijn levensonderhoud. Hij ontving in verband met bewindvoering wekelijks leefgeld, maar dat kan sinds augustus 2020 niet meer worden overgemaakt. Verzoeker heeft een enkele keer geld moeten lenen van vrienden, maar dat is niet toegestaan binnen het schuldhulpverleningstraject. Een vriend van verzoeker heeft wel zijn huur voor de maand september 2020 betaald, zodat verzoeker een verhuurdersverklaring kan krijgen ten behoeve van woningruil. Hierdoor is een schuld ontstaan aan [geldlener] . Volgens verzoeker riskeert hij een huisuitzetting, als niet op korte termijn een voorziening wordt getroffen. Bovendien wordt verzoeker in de omgang met zijn minderjarige zoon beperkt. Hij moet immers reiskosten en kosten van verzorging tijdens de zorgregeling kunnen betalen, aldus verzoeker.
6. De voorzieningenrechter oordeelt dat uit de door verzoeker overgelegde stukken niet blijkt dat sprake is van een (voldoende) spoedeisend belang om een voorlopige voorziening te treffen.
Uit de door verzoeker overgelegde bankafschriften blijkt niet dat hij niet meer in zijn basislevensbehoeften kan voorzien. Daaruit volgt immers dat verzoeker nog geld ontvangt van derden. Zo ontving hij bijvoorbeeld op 9 september 2020 een bedrag van
€ 50,- van [naam] en op 8 september 2020 een bedrag van € 51,58 van een gemeente. Van de [stichting] ontving hij op 29 augustus 2020 een bedrag van € 20,- met als omschrijving “voorschot benzine” en op 18 augustus 2020
een bedrag van € 50,- met als omschrijving “leefgeld week 34”. Verzoeker heeft wel gesteld dat sinds augustus 2020 niet meer wekelijks leefgeld kan worden overgemaakt, maar hij heeft die stelling niet met stukken of anderszins onderbouwd. Verder blijkt uit de bankafschriften dat verzoeker nog (pin)betalingen kan verrichten.
Verder stelt de voorzieningenrechter vast dat in het e-mailbericht van sociaal beheerder van Portaal van 28 augustus 2020 weliswaar gesproken wordt over een huurachterstand, maar verzoeker heeft geen aanmaningen van zijn verhuurder overgelegd waaruit bijvoorbeeld blijkt over welke maanden hij geen huur zou hebben betaald. Ook blijkt niet dat de verhuurder een ontruimingsprocedure is gestart dan wel heeft aangekondigd een dergelijke procedure op korte termijn te zullen starten. Van andere betalingsachterstanden is niet gebleken. Dat sprake is van een schuld aan [geldlener] blijkt ook niet uit de stukken.
De stelling van verzoeker dat hij kosten moet betalen in verband met een zorgregeling, is ook niet onderbouwd.
Concluderend komt de voorzieningenrechter dan ook tot het oordeel dat uit de door verzoeker overgelegde stukken niet blijkt dat sprake is van een zodanige financiële situatie dat een onomkeerbare situatie dreigt die het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt.
Voorlopig rechtmatigheidsoordeel
7. Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat verzoeker geen spoedeisend belang heeft, kan de door hem gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het primaire besluit in stand zal blijven. De voorzieningenrechter is van oordeel dat op basis van de nu overgelegde stukken niet evident is dat het bestreden besluit geen stand zal kunnen houden.
Belangenafweging
8. Uit het voorgaande volgt dat geen sprake is van een spoedeisend belang en dat het bestreden besluit ook niet evident onrechtmatig is. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding de belangenafweging in het voordeel van verzoeker te laten uitvallen.
Conclusie
9. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening wordt afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan op 1 oktober 2020 door mr. Y. Sneevliet, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.J. van Ravenhorst, griffier.
De rechter is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.