ECLI:NL:RBMNE:2020:4109

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 september 2020
Publicatiedatum
28 september 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3006
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke bijstandszaak niet-ontvankelijk verklaard wegens niet tijdig betalen griffierecht

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 23 september 2020 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening van verzoeker, die een bijstandsuitkering had aangevraagd op grond van de Participatiewet. Het primaire besluit van verweerder, het Dagelijks Bestuur Werk en Inkomen Lekstroom, was op 20 april 2020 genomen en had de aanvraag van verzoeker afgewezen. Verzoeker had hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit was ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 14 mei 2020. Vervolgens heeft verzoeker beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk kan worden verklaard indien het griffierecht niet tijdig is betaald. In deze zaak was het griffierecht vastgesteld op € 48,-. De griffier had verzoeker per aangetekende brief van 3 september 2020 in de gelegenheid gesteld om het griffierecht binnen twee weken te betalen. Verzoeker heeft echter nagelaten om het griffierecht tijdig te voldoen en heeft geen verontschuldiging voor dit verzuim gegeven.

Daarom heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het verzoek om voorlopige voorziening kennelijk niet-ontvankelijk is. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. Y. Sneevliet, in aanwezigheid van griffier mr. E. Kersten. Vanwege de coronamaatregelen is de uitspraak niet openbaar uitgesproken, maar zal dit alsnog gebeuren zodra dat weer mogelijk is. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3006
uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 september 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , te [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. S. Wortel),
en

Dagelijks Bestuur Werk en Inkomen Lekstroom, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Lammers).

Procesverloop

Bij besluit van 20 april 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker om een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) afgewezen.
Bij besluit van 14 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter uitspraak doen zonder partijen uit te nodigen om op een zitting te verschijnen indien de voorzieningenrechter kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2. Iemand die een verzoek om voorlopige voorziening indient, moet op grond van artikel 8:82, eerste lid, van de Awb griffierecht betalen. In een zaak als deze is het griffierecht op grond van artikel 8:82, tweede lid, van de Awb in samenhang met artikel 8:41, tweede lid, aanhef en onder a, van de Awb € 48,-. De griffier van de rechtbank stelt op grond van artikel 8:82, derde lid, van de Awb in samenhang met artikel 8:41, vijfde lid, van de Awb een termijn waarbinnen het griffierecht moet worden betaald. Dat betekent in dit verband dat het hele bedrag binnen die termijn is bijgeschreven op de rekening van de rechtbank of dat het binnen die termijn is betaald op de griffie van de rechtbank. Als het griffierecht niet of niet tijdig wordt betaald, verklaart de voorzieningenrechter op grond van artikel 8:82, derde lid, van de Awb in samenhang met artikel 8:41, zesde lid, van de Awb het verzoek niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet of niet tijdig betalen van het griffierecht verontschuldigbaar is.
3. De griffier heeft bij aangetekend verzonden brief van 3 september 2020 verzoeker in de gelegenheid gesteld het griffierecht te betalen binnen twee weken na dagtekening van die brief.
4. Verzoeker heeft het griffierecht niet op tijd betaald. Verzoeker heeft geen reden gegeven voor dit verzuim. Er is dus geen verontschuldiging voor dit verzuim.
5. Het verzoek is daarom kennelijk niet-ontvankelijk.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Sneevliet, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E. Kersten, griffier, op 23 september 2020.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier
de voorzieningenrechter is verhinderddeze uitspraak mede te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.