ECLI:NL:RBMNE:2020:4107

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 september 2020
Publicatiedatum
28 september 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1309
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toerekening van transitievergoeding als inkomen in het kader van bijstandsverlening

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die sinds 15 juli 1998 bijstandsuitkeringen ontving op basis van de Participatiewet, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere. Eiseres was van 2001 tot 1 maart 2020 in dienst bij een werkgever en ontving een transitievergoeding van € 13.000,- na beëindiging van haar arbeidsovereenkomst. De rechtbank heeft zich gebogen over de vraag of deze transitievergoeding als inkomen moet worden aangemerkt en hoe deze moet worden toegerekend aan de periode van bijstandsverlening.

De rechtbank oordeelde dat de berekening van de gemeente, waarbij de transitievergoeding werd gedeeld door het maandsalaris van eiseres, onjuist was. De rechtbank stelde vast dat de transitievergoeding van € 13.000,- moet worden gedeeld door het maandsalaris inclusief vakantiegeld van € 458,24, wat resulteert in een toerekening van de transitievergoeding aan een periode van 17 maanden, van 1 maart 2020 tot en met 31 juli 2021. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond en vernietigde het bestreden besluit van de gemeente, waarbij de bijstandsverlening was beëindigd.

De rechtbank heeft ook bepaald dat de gemeente het door eiseres betaalde griffierecht van € 48,- moet vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. M. Ramsaroep, rechter, en is niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen. Eiseres kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1309

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 september 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder

(gemachtigde: P.J.M. Hendriks).

Inleiding en procedure

1.1.
Eiseres ontving sinds 15 juli 1998 (aanvullende) bijstand, laatstelijk op grond van de Participatiewet (Pw).
1.2.
Eiseres was van 2001 tot 1 maart 2020 in dienst bij [bedrijf] (de werkgever).
1.3.
Op 15 oktober 2019 hebben eiseres en de werkgever een vaststellingsovereenkomst gesloten. Hierin zijn onder meer de volgende afspraken vastgelegd. De arbeidsovereenkomst is met wederzijds goedvinden beëindigd per 1 maart 2020. Eiseres verricht per 4 juli 2019 geen werkzaamheden, maar ontvangt wel tot 1 maart 2020 haar normale salaris van € 434,87 bruto per maand. Verder ontvangt eiseres in verband met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst een transitievergoeding van € 13.000,- bruto, waarvan de helft uiterlijk op 1 november 2019 wordt uitbetaald en de andere helft uiterlijk op 1 april 2020.
1.4.
Bij besluit van 27 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het recht op bijstand van eiseres per 1 oktober 2019 ingetrokken en over de periode van 1 september 2019 tot en met 30 september 2019 herzien.
1.5.
Bij besluit van 28 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gedeeltelijk gegrond verklaard.
Hierbij heeft verweerder onder meer het primaire besluit herroepen. Dit betekent dat de intrekking per 1 oktober 2019 en de herziening van het recht op bijstand over de maand september 2019 niet meer bestaat.
Verweerder heeft voorts besloten de bijstand van eiseres voort te zetten met verrekening van de inkomsten van eiseres. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat hij bij deze verrekening in ieder geval rekening zal houden met de transitievergoeding die eiseres van de werkgever heeft ontvangen en dat deze transitievergoeding als inkomen in de zin van artikel 32 van de Pw moet worden toegerekend aan de periode van 1 maart 2020 tot en met 30 juni 2023 (de rechtbank begrijpt: 30 juni 2022).
1.6.
Per 2 maart 2020 heeft verweerder de bijstand van eiseres op grond van de Pw beëindigd.
1.7.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.8.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.9.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 augustus 2020 door middel van een beeld- en geluidverbinding (Skype for Business). Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om eiseres in de gelegenheid te stellen om gegevens te verstrekken.
1.10.
Eiseres heeft de rechtbank een loonstrook betreffende de uitbetaling van het tweede gedeelte van haar transitievergoeding met daarop een toelichting gestuurd. Verweerder heeft hierop gereageerd.
1.11.
Nadat partijen daarvoor toestemming hebben gegeven, heeft de rechtbank bepaald dat de nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten op 2 september 2020.

Overwegingen

2. De rechtbank stelt, gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting, vast dat eiseres één beroepsgrond heeft aangevoerd, namelijk dat de berekening inzake de
toerekeningvan de transitievergoeding
aan de periodevan 1 maart 2020 tot en met 30 juni 2022 onjuist is.
3. De rechtbank oordeelt dat deze beroepsgrond slaagt en overweegt daartoe als volgt.
3.1.
Tussen partijen staat vast dat de transitievergoeding van € 13.000,-
brutoaan eiseres is toegekend. Hierover moet dus belasting worden afgedragen, ofwel vooraf door middel van inhouding van loonheffing op eiseres’ inkomen door de werkgever, ofwel achteraf door middel van betaling van inkomstenbelasting na het doen van de aangifte voor de loonbelasting en premie volksverzekeringen door eiseres.
3.2.
Naar het oordeel van de rechtbank moet in het kader van de
toerekeningvan de transitievergoeding
aan een bepaalde periodede
nettotransitievergoeding worden gedeeld door het
nettomaandsalaris dat eiseres van haar werkgever ontving. Voor dit oordeel vindt de rechtbank steun in de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 22 februari 2011 [1] . Hieraan doet niet af dat eiseres in november 2019 feitelijk de beschikking had over een bedrag van € 6.500,-
bruto. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de berekening van verweerder, waarbij de
brutotransitievergoeding is gedeeld door het
nettomaandsalaris, niet juist is.
4. Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit daarom dient te worden vernietigd.
5. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door mede op basis van de door verweerder gemaakte berekening [2] waartegen eiseres geen bezwaren heeft geuit, te bepalen dat de
nettotransitievergoeding van € 8.190 moet worden gedeeld door het
nettomaandsalaris inclusief vakantiegeld van € 458,24. Hieruit volgt dat de transitievergoeding als inkomen moet worden toegerekend aan een periode van 17 maanden, te weten van 1 maart 2020 tot en met 31 juli 2021.
6. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat, indien eiseres in de toekomst een
aanvraag om bijstand op grond van de Pw indient, de toerekening van de transitievergoeding als inkomen aan de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 juli 2021 onverlet laat dat verweerder te zijner tijd dient te beoordelen of eiseres al dan niet over voldoende middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van haar bestaan te voorzien.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat
verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Hierbij heeft de
rechtbank in aanmerking genomen dat eiseres noch in de bezwaarfase noch in de beroepsfase is bijgestaan door een rechtsbijstandsverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover dat betrekking heeft op de toerekening van de transitievergoeding aan de in het bestreden besluit vermelde periode;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Ramsaroep, rechter, in aanwezigheid van
mr. E. Kersten, griffier, op 18 september 2020.
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

2.Zie het e-mailbericht van verweerder aan de rechtbank van 13 augustus 2020 (16:12 uur).