ECLI:NL:RBMNE:2020:4084
Rechtbank Midden-Nederland
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Vordering studiefinanciering wegens meerinkomen en toepassing van de hardheidsclausule
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 21 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De eiser had een vordering van € 2.223,87 vastgesteld gekregen vanwege meerinkomen over het jaar 2016. De eiser had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de minister verklaarde het bezwaar ongegrond. De eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank. Tijdens de zitting op 21 september 2020 was de eiser aanwezig, terwijl de minister zich liet vertegenwoordigen door een gemachtigde.
De rechtbank heeft in haar uitspraak vastgesteld dat de eiser in 2016 een inkomen had van € 16.213,-, wat boven de bijverdiengrens van € 13.989,13 lag. De eiser betwistte niet dat hij boven deze grens uitkwam, maar voerde aan dat de vordering moest worden kwijtgescholden vanwege persoonlijke omstandigheden, waaronder financiële problemen en de geestelijke gezondheid van zijn broer. De rechtbank oordeelde echter dat de minister terecht de vordering had vastgesteld, omdat de wet duidelijk is over de gevolgen van meerinkomen. De rechtbank wees erop dat de beoordeling van meerinkomen over het gehele kalenderjaar plaatsvindt en dat de omstandigheden van de eiser niet voldoende waren om van de wettekst af te wijken.
De rechtbank concludeerde dat de vordering een compensatoire maatregel is en dat toetsing aan het evenredigheidsbeginsel niet aan de orde is. De eiser moet terugbetalen wat hij teveel heeft ontvangen, en de rechtbank oordeelde dat de situatie van de eiser niet zo bijzonder was dat er van de wettekst moest worden afgeweken. De uitspraak eindigde met de verklaring dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.