ECLI:NL:CRVB:2015:4931
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Brand
- N. Veenstra
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake vaststelling vordering wegens meerinkomen in het kader van studiefinanciering
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 28 oktober 2014 het beroep van appellante tegen het besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ongegrond verklaarde. De minister had op 1 februari 2014 een vordering van € 1.271,17 vastgesteld wegens meerinkomen voor de maanden januari en september tot en met december 2011, in het kader van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000). Appellante betwistte deze vordering en stelde dat deze in strijd was met het Verdragsrecht en dat de minister de hardheidsclausule had moeten toepassen.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de vordering van de minister in overeenstemming was met de wettelijke regeling. De Raad bevestigde dat de beoordeling van meerinkomen over het gehele kalenderjaar plaatsvindt en dat appellante's uitleg van het begrip “bijverdienen” niet werd gevolgd. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de minister geen aanleiding had hoeven zien om de hardheidsclausule toe te passen, en dat er geen sprake was van een verboden onderscheid op basis van vermogen. De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak moest worden bevestigd, en dat er geen aanleiding was om de minister te veroordelen in de proceskosten van appellante.